ECLI:NL:GHSHE:2016:3622

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
9 augustus 2016
Zaaknummer
200.182.188_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in civiele procedure tussen Belmont Hotels International S.A. en [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s.

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 augustus 2016 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst, ingeleid door Belmont Hotels International S.A., een vennootschap naar Panamees recht. Belmont verzocht om tussenkomst in een hoger beroep dat was ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde 1] c.s. Het hof heeft vastgesteld dat Belmont voldoende belang heeft bij de tussenkomst, aangezien zowel Belmont als [appellant] aanspraak maken op dezelfde gelden die door [geïntimeerde 1] c.s. moeten worden terugbetaald. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter bevoegd is, ondanks de internationale aspecten van de zaak, en dat de eisen van een goede procesorde niet in de weg staan aan de toewijsbaarheid van de vordering tot tussenkomst. De vordering van Belmont tot tussenkomst is toegewezen, en de beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is verwezen naar de rol voor memorie van de tussenkomende partij aan de zijde van Belmont op 20 september 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.182.188/01
arrest van 9 augustus 2016
gewezen in het incident ex art. 217 Rv in de zaak van
de vennootschap naar Panamees recht
Belmont Hotels International S.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , Panama,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Belmont,
advocaat: mr. J.C. van den Doel te Zierikzee,
in het geding tussen:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. R.W. van Voorst Vader te Terneuzen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden zonder bekende woonplaats of werkelijk verblijf zowel in als buiten Nederland,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat: mr. O. Lenselink te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 september 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 juni 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda gewezen tussen appellant – hierna te noemen: [appellant] – als eiser en geïntimeerden – hierna tezamen te noemen: [geïntimeerde 1] c.s. en ieder afzonderlijk [geïntimeerde 1] , respectievelijk [geïntimeerde 2] – als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/286134 / HA ZA 14-591)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde procedure gewezen tussenvonnis van 26 november 2014 waarbij een comparitie van partijen is gelast.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met bijlage;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord;
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst ex artikel 217 Rv van Belmont;
  • de antwoordconclusie in het incident van [appellant] ;
  • de antwoordconclusie in het incident van [geïntimeerde 1] c.s.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Onder veroordeling van [appellant] in de proceskosten, is bij het bestreden vonnis afgewezen de inleidende vordering van [appellant] dat [geïntimeerde 1] c.s. hoofdelijk zullen worden veroordeeld
  • tot betaling van € 59.975,-- te vermeerderen met wettelijke rente en met bepaling dat [geïntimeerde 2] slechts maximaal € 29.975,-- te vermeerderen met wettelijke rente hoeft te voldoen,
  • tot betaling van € 1.374,75 aan buitengerechtelijke kosten te vermeerderen met wettelijke rente en met bepaling dat [geïntimeerde 2] slechts maximaal € 1.074,75 te vermeerderen met wettelijke rente hoeft te voldoen,
met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten.
3.2.
Bij appeldagvaarding vordert [appellant] in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (alsnog) zijn inleidende vordering zal toewijzen met veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten van beide instanties.
3.3
In het incident vordert Belmont dat het hof bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar zal laten tussenkomen in de hoofdzaak tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s. Belmont stelt daartoe dat de door [appellant] van [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde € 59.975,-- c.a. en € 1.374,75 c.a. niet aan [appellant] maar aan Belmont moeten worden betaald.
Bevoegdheid
3.4.
[geïntimeerde 1] c.s. hebben aangevoerd (randnummer 5 van de antwoordconclusie in het incident) dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, nu Belmont een in Panama gevestigde Panamese vennootschap is en [geïntimeerde 1] c.s. wonen en verblijven in de Turkse republiek Noord Cyprus.
3.5.
Artikel 8 lid 2 van de Herschikte EEX-Verordening luidt:
“Een persoon die op het grondgebied van een lidstaat woonplaats heeft, kan ook worden opgeroepen bij een vordering tot vrijwaring of bij een vordering tot voeging of tussenkomst: voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is gemaakt, tenzij de vorderingen slechts zijn ingesteld om hem te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter die bevoegd zou zijn in zijn zaak.”
3.6.
Nu [geïntimeerde 1] c.s. volgens hun eigen stelling woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie – zij zouden woonachtig zijn op Cyprus – en nu gesteld noch gebleken is dat de uitzondering van artikel 8 lid 2, slotzin van de Herschikte EEX-Verordening zich voordoet, is de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, in eerste aanleg en in hoger beroep dit hof bevoegd.
Beoordeling van de incidentele vordering tot tussenkomst
3.7.
Bij de beoordeling van de incidentele vordering tot tussenkomst dient van de navolgende feiten en omstandigheden te worden uitgegaan:
  • [geïntimeerde 1] was president-directeur van Belmont.
  • Op 10 oktober 2013 heeft een betaling plaatsgevonden van de vennootschap naar Panamees recht Icon Finance Ltd S.A. (hierna: Icon) op de rekening van [geïntimeerde 1] van € 30.000,-- met vermelding “Working Capital Investment [plaats] ”.
  • Op 21 oktober 2013 heeft een betaling plaatsgevonden van Icon op de rekening van [geïntimeerde 1] van € 29.957,-- met vermelding “Working Capital Investment [plaats] 2nd part”.
  • [geïntimeerde 1] heeft van zijn rekening een bedrag van € 28.000,-- overgemaakt naar zijn spaarrekening en een bedrag van € 29.975,-- naar de en/of rekening van [geïntimeerde 1] c.s.
  • [appellant] en Belmont stellen beiden rechthebbende op de betreffende gelden te zijn.
3.8.
Vooropgesteld wordt dat een partij op de voet van art. 217 Rv in een aanhangig geding kan vorderen te mogen tussenkomen indien zij een eigen vordering wenst in te stellen tegen (een van) de procederende partijen en voldoende belang heeft zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdzaak kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel diens positie anderszins kan worden benadeeld. Aan de toewijsbaarheid van een vordering tot tussenkomst kunnen niettemin de eisen van een goede procesorde in de weg staan (HR 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768).
3.9.
Belmont wenst een vordering in te stellen tegen [geïntimeerde 1] c.s. tot betaling van de genoemde bedragen van € 30.000,- en € 29.957,-. In dit specifieke geval, waarin [appellant] en Belmont beiden aanspraak maken op dezelfde gelden en waarin hun vorderingen zijn gestoeld op hetzelfde, hiervoor in r.o. 3.7. uiteengezette feitencomplex, heeft Belmont naar het oordeel van het hof belang zich met dat doel in te mengen in het aanhangige geding tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking de stelling van [geïntimeerde 1] c.s. (randnummer 6 van de antwoordconclusie in het incident) dat het nooit en te nimmer zo kan zijn dat [geïntimeerde 1] c.s. aan twee partijen – [appellant] en Belmont – het bedrag van (in totaal)
€ 59.750,-- zullen moeten terugbetalen. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat Belmont door een uitspraak in het tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s. aanhangige geding kan worden benadeeld, zodat Belmont ook om die reden er belang bij heeft in dat geding te mogen tussenkomen.
3.10.
Ook de proceseconomie speelt een rol bij de beslissing op de vordering van Belmont tot tussenkomst. Als Belmont niet kan interveniëren in de procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s., zal Belmont in eerste aanleg een nieuwe procedure aanhangig moeten maken. Voor alle betrokken partijen zijn daar extra tijd en kosten aan verbonden. Voorts zal er sprake kunnen zijn van ongelijklopende procedures en van tegenstrijdige beoordelingen van dezelfde feiten door andere rechters. Ook [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s. zijn derhalve gebaat bij tussenkomst van Belmont in de appelprocedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s.
3.11.
De omstandigheid dat [geïntimeerde 1] c.s. door de tussenkomst van Belmont één feitelijke instantie missen, maakt naar het oordeel van het hof, gezien de nauwe samenhang tussen beide aan de orde zijnde vorderingen, niet dat de eisen van een goede procesorde aan de toewijsbaarheid van de gevorderde tussenkomst in de weg zouden staan.
3.12.
De vordering tot tussenkomst zal derhalve worden toegewezen.
Proceskosten
3.13.
Het hof zal de beslissing over de kosten van het incident aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak:
3.14.
Het hof zal de zaak nu eerst naar de rol verwijzen voor memorie tussenkomende partij aan de zijde van Belmont. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
laat Belmont toe als tussenkomende partij in de hoofdzaak tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] c.s;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 20 september 2016 voor memorie tussenkomende partij aan de zijde van Belmont;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 augustus 2016.
griffier rolraadsheer