In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 september 2015, waarin de omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen werd ontzegd. De vader, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. Verstraten, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een omgangsregeling vast te stellen. De moeder, vertegenwoordigd door mr. K.M.C. Jansen, verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. De mondelinge behandeling vond plaats op 30 juni 2016, waarbij de raad voor de kinderbescherming ook aanwezig was.
Het hof overweegt dat de vader in het verleden omgang heeft gehad met de kinderen, maar dat deze omgangsregeling is gewijzigd door eerdere beschikkingen van de rechtbank. De vader stelt dat er geen contra-indicaties zijn voor omgang en dat de rechtbank een onzorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt. De moeder daarentegen stelt dat omgang niet in het belang van de kinderen is en dat er wel degelijk contra-indicaties aanwezig zijn. De raad adviseert dat de vader op afstand betrokken blijft bij de kinderen, maar dat er voorwaarden zijn voor hervatting van de omgang.
Het hof komt tot de conclusie dat de vader niet in staat is om bij de hulpverlening van de kinderen aan te sluiten en dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor hun ontwikkeling. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt een informatieverplichting op aan de moeder, waarbij zij de vader twee keer per jaar informeert over de kinderen. De proceskosten worden gecompenseerd, gezien de affectieve relatie tussen partijen.