In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om de verdeling van de nalatenschap van de ouders van partijen, die broers en zus zijn. De ouders zijn overleden, de laatste op 4 april 2007, en de partijen hebben de nalatenschap gezamenlijk aanvaard. De appellant, die in principaal hoger beroep is gegaan, heeft verschillende grieven ingediend met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap, waaronder de omvang van de nalatenschap en de informatieplicht van de geïntimeerden. De geïntimeerden hebben in incidenteel appel ook grieven ingediend, onder andere over de hypotheeklening van één van hen.
Het hof heeft vastgesteld dat de ouders van partijen wilsbekwaam waren en dat er geen verplichting bestond voor de geïntimeerden om rekening en verantwoording af te leggen over hun financiële verhouding tot hun ouders. Het hof oordeelt dat de stellingen van de appellant onvoldoende onderbouwd zijn en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen. De grieven van de appellant in het principaal appel zijn dan ook afgewezen.
Wat betreft de hypotheekschuld heeft het hof vastgesteld dat de rechtbank een bedrag van € 29.038,88 heeft vastgesteld, maar dat dit bedrag niet correct was. Het hof heeft dit bedrag aangepast naar € 26.305,-. De grieven van de geïntimeerden in incidenteel appel zijn gegrond verklaard. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, gezien de familieband tussen de partijen. De uitspraak is gedaan op 12 januari 2016.