ECLI:NL:GHSHE:2016:3250

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.170.457_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering van een docent wegens onjuist vastgestelde werktijdfactor

In deze zaak gaat het om een loonvordering van een docent tegen Stichting IBA, die betrekking heeft op een onjuist vastgestelde werktijdfactor. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.L. Aarts, heeft in principaal hoger beroep beroep ingesteld tegen de stichting, die wordt bijgestaan door mr. D. Simons. De zaak is een vervolg op een eerder vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 4 maart 2015 is gewezen. Het hof heeft in een tussenarrest van 15 maart 2016 partijen in de gelegenheid gesteld om relevante stukken uit een parallelle zaak over te leggen. Beide partijen hebben ingestemd met rolvoeging van deze zaken, wat betekent dat ze gezamenlijk worden behandeld.

Tijdens de procedure heeft het hof een comparitie van partijen gelast, waarbij de feitelijke gang van zaken bij IBA en de rechtsgeldigheid van het taakbeleid aan de orde komen. De appellant heeft een verklaring voor recht gevorderd dat het taakbeleid niet rechtsgeldig is vastgesteld. Het hof heeft aangegeven dat de comparitie niet bedoeld is voor pleidooien, maar voor het verkennen van een mogelijke schikking. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en de partijen zijn verzocht om verhinderdata op te geven voor de comparitie.

De uitspraak van het hof is gedaan op 26 juli 2016, waarbij het hof de verdere procedure heeft bepaald en de zaak naar de rol heeft verwezen voor opgave van verhinderdata. Het hof heeft benadrukt dat de comparitie zal plaatsvinden met de betrokken advocaten en dat partijen hun producties tijdig moeten indienen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.170.457/01
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. J.L. Aarts te Utrecht,
tegen
Stichting [IBA] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. D. Simons te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 15 maart 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg onder zaaknummer 2685093 CV EXPL 14-248 gewezen vonnis van 4 maart 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 15 maart 2016;
  • de akte na tussenarrest van [appellant] van 29 maart 2016, met producties;
  • de akte van IBA van 29 maart 2016;
  • de antwoordakte na tussenarrest van [appellant] van 26 april 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken, de stukken vermeld in het tussenarrest bij het verloop van de procedure, waarbij het hof opmerkt dat daarin per abuis de antwoordakte na memorie van antwoord in incidenteel appel van [appellant] onvermeld is gebleven, en de stukken van de eerste aanleg.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.
Het hof volhardt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenarrest. Bij dat tussenarrest heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om een akte te nemen om de gerechtelijke uitspra(a)k(en) in de parallel-zaak [appellant in de zaak 200.171.819_01] - IBA (zaaknummer 200.171.819/01) over te leggen. Bij de te nemen aktes konden partijen tevens een standpuntbepaling geven over de relevantie van hetgeen is overwogen en beslist in die zaak voor de onderhavige zaak en zich uitlaten over de vraag of zij rolvoeging van deze zaken wenselijk achten.
6.2.
Bij zijn akte van 29 maart 2016 heeft [appellant] als productie 36 het (eind)vonnis van 18 maart 2015 in de zaak [appellant in de zaak 200.171.819_01] -IBA overgelegd. Beide partijen hebben te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen rolvoeging van de onderhavige zaak met de zaak [appellant in de zaak 200.171.819_01] -IBA (zaaknummer 200.171.819/01). Het hof is vervolgens tot rolvoeging overgegaan; in de zaak [appellant in de zaak 200.171.819_01] -IBA wordt heden ook arrest gewezen.
6.3.
Alvorens verder te beslissen, ziet het hof aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. De comparitie zal worden gehouden tegelijkertijd met de comparitie van partijen die door dit hof bij het arrest van heden wordt gelast in de zaak [appellant in de zaak 200.171.819_01] - IBA. Dit met name gezien de samenhang tussen deze zaken gelet op het betoog van [appellant] (en [appellant in de zaak 200.171.819_01] ) dat het door het bestuur van IBA vastgestelde taakbeleid niet rechtsgeldig tot stand gekomen is en buiten toepassing dient te blijven.
6.4.
Tijdens de comparitie zullen in elk geval de volgende onderwerpen aan de orde komen.
a. De door [appellant] primair, onder 1, in zijn memorie van grieven op pagina 8 gevorderde verklaring voor recht dat ‘IBA het bij haar instelling niet rechtsgeldig een van de CAO-VO 2011-2012 afwijkend taakbeleid heeft vastgesteld’. Wat is het (zelfstandige) belang van [appellant] bij deze verklaring voor recht (naast zijn belang bij de onderhavige geldvorderingen)? Welke consequenties zouden eraan moeten worden verbonden mocht het hof tot het oordeel komen dat het door het bestuur van IBA vastgestelde taakbeleid niet rechtsgeldig tot stand gekomen is? Kunnen individuele docenten rechten ontlenen aan (eventuele) schending van de WMS?
b. Het hof wenst door partijen nader geïnformeerd te worden over de feitelijke gang van zaken bij IBA, onder meer met betrekking tot de invulling van de taken van docenten, in het bijzonder door [appellant] , en de wijze waarop de medezeggenschap bij IBA is vormgegeven (ook in de periode voordat er sprake was van “directe democratie”).
6.5.
Indien het verloop van de comparitie daartoe aanleiding geeft, zal de comparitie mede kunnen worden benut voor het beproeven van een schikking tussen partijen. Ter comparitie zal niet de gelegenheid worden geboden te pleiten. Hieronder wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak al dan niet aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
6.6.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, J.P. de Haan en D.J.B. de Wolff, die daartoe zitting zullen houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder rov. 6.4 en 6.5 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 9 augustus 2016 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 16 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] bij de opgave van de verhinderdata op genoemde roldatum in tweevoud een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat indien partijen ten behoeve van de comparitie producties in het geding wensen te brengen, zij die producties uiterlijk twee weken voor de dag van de comparitie dienen te doen toekomen aan de wederpartij en in viervoud aan het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, J.P. de Haan en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer