ECLI:NL:GHSHE:2016:3232

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200.136.206_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid in de context van zonne-energie-installaties en financiering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep inzake bestuurdersaansprakelijkheid in de context van een zonne-energie-installatie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.C. Gillesse, heeft de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.Ph.M. Hamelers, aangeklaagd voor onrechtmatige daden en tekortkomingen in de nakoming van contractuele verplichtingen. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin de appellant zijn stellingen heeft gepresenteerd over de tekortkomingen van de geïntimeerden bij de uitvoering van de overeenkomst van 5 juli 2011. De appellant stelt dat de geïntimeerden niet voldoende toezicht hebben gehouden op de uitvoering van de overeenkomst, wat heeft geleid tot een onjuiste informatievoorziening over de aansluiting van de zonne-energie-installatie op het net.

Het hof heeft in zijn tussenarrest van 27 oktober 2015 geoordeeld dat de appellant niet voldoende heeft aangetoond dat de geïntimeerden wisten of behoorden te weten dat de aansluiting van de installatie niet op korte termijn zou plaatsvinden. De appellant heeft in zijn memorie van grieven en tijdens de comparitie zijn stellingen verder toegelicht, waarbij hij onder andere verwijst naar de procedurebeschrijving en de stappen die door de geïntimeerden gezet hadden moeten worden. Het hof heeft besloten om de zaak aan te houden voor een comparitie, waarin beide partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten verder toe te lichten en te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak van een goede procesorde en de mogelijkheid voor heroverweging van eerdere beslissingen indien deze op een onjuiste grondslag berusten. De zaak is complex, met technische aspecten rondom de zonne-energie-installatie en de bijbehorende juridische verantwoordelijkheden van de betrokken partijen. Het hof heeft de partijen verzocht om relevante documentatie voorafgaand aan de comparitie in te dienen, zodat een weloverwogen beslissing kan worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Zaaknummer 200.136.206/01
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.C. Gillesse te ‘s-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.Ph.M. Hamelers te Uden,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 21 oktober 2014 en 27 oktober 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer C/01/255506/HA ZA 12-997 gewezen vonnis van 24 juli 2013.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 27 oktober 2015;
  • de memorie na tussenarrest van [appellant] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

10.De verdere beoordeling

10.1.
Bij genoemd tussenarrest is de zaak naar de rol verwezen om [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij memorie uit te laten over een aantal nader genoemde door [geïntimeerde] c.s. overgelegde producties.
Bezwaar tegen en verzoek tot heroverweging r.o. 7.7.3
10.2.
Het hof ziet aanleiding eerst het bezwaar en het verzoek tot heroverweging van r.o. 7.7.3 te beoordelen. [appellant] stelt dat het arrest van 27 oktober 2015 ‘scharniert’ op deze rechtsoverweging, waarin het hof volgens [appellant] kennelijk onjuist heeft geconcludeerd dat [appellant] niet voldoende heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] c.s. bij het sluiten van de overeenkomst op 5 juli 2011 wisten of behoorden te weten dat de zonne-energie-installatie niet kort daarop op het net zou worden aangesloten en dat daarom bewijslevering niet aan de orde is. [appellant] verwijst daartoe naar randnummers 18 t/m 24 en randnummer 28 e.v. van zijn pleitnota en stelt, kort samengevat, dat hij aldaar wel degelijk zeer gemotiveerd de stellingen van [geïntimeerde] c.s. heeft weersproken. [appellant] verwijst daarbij onder meer naar de gedetailleerde procedurebeschrijving (productie 46) en herhaalt dat de juistheid van de daarin beschreven te zetten stappen alvorens de zonne-energie-installatie aan het elektriciteitsnet kan worden aangesloten door [geïntimeerde] c.s. tijdens de comparitie in eerste aanleg is erkend. Volgens [appellant] heeft hij bij pleidooi aangetoond dat [geïntimeerde] c.s. op 5 juli 2011 nog niet één van die vijf stappen hebben gezet en hebben [geïntimeerde] c.s. vier van de vijf stappen pas in de loop van 2012 gezet en de vijfde stap (chronologisch stap 1) pas op 5 september 2011 en bovendien onvolledig. [appellant] merkt voorts op dat de in r.o. 7.7.3 tijdige aanmelding van de elektricien van 10 mei 2011 niets te maken heeft met de met een afspraak voor een aansluiting aan het net, stap 5, ‘
Inbetriebssetzung’, maar slechts een voor te bereiden onderdeel betreft van de door [geïntimeerde] c.s. zelf te zetten stap 1,
‘Anmeldung zum Netzanschluss’. Het zegt niets over de voortgang en het zegt ook niets over het toezicht door [geïntimeerde] c.s., aldus [appellant] . Ook de door [geïntimeerde] c.s. (toevoeging hof: en het hof) aangehaalde e-mail van [aannemer] aan [dakeigenaar] van 28 juni 2011 (prod. 5 [geïntimeerde] c.s.) zegt volgens [appellant] niets over een
‘spoedige inbedrijfsstelling’,een
‘Inbetriebssetzung’(stap 5). Het betreft een e-mail van de huidige pachthouder [aannemer] aan de dakeigenaar met de mededeling dat zij bereid is om haar pachtrecht over te dragen aan [geïntimeerde] c.s. (hof: bedoeld zal zijn: [handelsnaam 3] UG (haftungsbeschränkt) & Co KG). [appellant] acht het onbegrijpelijk dat aan de gedetailleerde procedurebeschrijving die wèl ziet op de voortgang door het hof geen waarde wordt gehecht, terwijl het hof aan genoemde e-mail van [aannemer] die daar niet over gaat een doorslaggevende betekenis toekent. Nu volgens [appellant] deze procedurebeschrijving niet goed op waarde is geschat, ontkomt [appellant] er niet aan zijn bij pleidooi gedane bewijsaanbod zodanig aan te scherpen dat hij bewijs kan en wil leveren door een deskundige op het gebied van Duitse solar installaties, [deskundige] (beëdigd getuige-deskundige in Duitsland), te doen horen. Deze getuige kan, aldus [appellant] , verklaren dat op basis van alle stappen die [geïntimeerde] c.s. nog moesten zetten, zij moesten weten dat een spoedige inbedrijfstelling nog lang niet aan de orde was.
10.3.
Het hof overweegt als volgt.
[appellant] verzoekt het hof terug te komen op een in het tussenarrest van 27 oktober 2015 gegeven bindende eindbeslissing. Volgens vaste jurisprudentie brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om, nadat beide partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen (zie HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800).
Het hof herhaalt dat op grond van r.o. 7.6.1 t/m 7.6.6 van genoemd arrest vaststaat dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de bij de bewuste beleggingsovereenkomst betrokken vennootschappen. Het hof herhaalt voorts dat vervolgens de vraag voorligt of [geïntimeerde] c.s. als (indirect dan wel direct) bestuurders van de bij die beleggingsovereenkomst betrokken vennootschappen ten aanzien van die tekortkoming, te weten het onjuist of onvolledig informeren van [appellant] ,
persoonlijk een voldoende ernstig verwijtvalt te maken. Het gaat er daarbij om of het ook voor [geïntimeerde] c.s. destijds, dus in de periode rond 5 juli 2011, duidelijk was dan wel dat [geïntimeerde] c.s. behoorden te weten dat de aansluiting van de zonne-energie-installatie niet op korte termijn realiseerbaar was dan wel dat de door [geïntimeerde] c.s. gememoreerde omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat hen persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Het hof heeft in genoemde r.o. 7.7.3 geconcludeerd dat [appellant] niet voldoende heeft gesteld op grond waarvan kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] c.s. bij het sluiten van de overeenkomst op 5 juli 2011 wisten of behoorden te weten dat de zonne-energie-installatie niet kort daarna op het net zou worden aangesloten. Daarbij heeft het hof, zoals [appellant] terecht opmerkt, veel waarde gehecht aan de aanmelding van de elektricien van mei 2011 en de e-mail van [aannemer] van 28 juni 2011 aan RSAB (prod. 17 respectievelijk prod. 5 [geïntimeerde] c.s.). Mogelijk heeft het hof deze producties in het licht van de tussen partijen niet betwiste procedurebeschrijving niet goed geïnterpreteerd, zoals [appellant] thans stelt. Wat betreft het formulier van de elektricien is het hof vooralsnog niet overtuigd door hetgeen [appellant] daarover opmerkt. Bovenaan dit formulier is immers duidelijk vermeld: “Anmeldung zum Netzanschluss”. Maar uit de e-mail van 28 juni 2011 lijkt inderdaad te volgens dat het, zoals [appellant] stelt, een overname van het pachtcontract van het dak betreft. Mogelijk berust de in r.o. 7.7.3 door het hof getrokken conclusie op een onjuiste feitelijke misslag en - in het verlengde daarvan - op een onjuiste juridische grondslag. Geoordeeld is immers dat nu [appellant] onvoldoende had gesteld er voor wijslevering geen plaats is.
Het hof acht zich thans niet, althans onvoldoende, in staat om daarover een beslissing te kunnen nemen. Ook mede gelet op het feit dat het een technisch lastige c.q. ingewikkelde problematiek betreft, wenst het hof alvorens op dit punt definitief te beslissen door partijen nader te worden geïnformeerd. Het komt het hof daarom wenselijk voor een en ander op een comparitie met partijen te bespreken, meer in het bijzonder wordt beide partijen gevraagd de - tussen partijen vaststaande - procedurebeschrijving, de daarbij te zetten stappen en door wie deze moeten worden gezet, nader toe te lichten mede aan de hand van reeds overgelegde producties. Deze procedurebeschrijving (prod. 46 [appellant] ) houdt het volgende in:
Activiteit Actie Wie?
Ontwikkeling1)Anmeldung zum Netzanschluss Betreiber > [energiemaatschappij]
2)Einspeisezusage [energiemaatschappij] > Betreiber
Bouw
DC-seitig
DC gereed 3)Vorläufige Inbetriebnahme
ohne Netzanschluss Betreiber > [energiemaatschappij]
4)Abmeldung Bundesnetagentur Betreiber > BNA
(Einspeisevergütung/Tarif veiliggesteld)
Bouw
AC-seitig
AC gereed 5)Netzanschlussvertrag Betreiber > [energiemaatschappij]
6)Zählereinbau und
Inbetriebsetzung [energiemaatschappij] > Betreiber
Overigens merkt het hof op dat vooralsnog niet valt in te zien waarom deze noodzakelijke stappen
uitsluitenddoor [geïntimeerde] c.s. zelf moeten worden gezet, zoals [appellant] in zijn pleitnota in randnummer 19 heeft gesteld en thans in randnummer 71 van zijn antwoordmemorie herhaalt. Het hof persisteert vooralsnog bij zijn oordeel in r.o. 7.7.3. dat [geïntimeerde] c.s. zich terecht erop hebben beroepen dat zij het nemen van de vereiste administratieve stappen mocht overlaten aan de aannemer, althans [aannemer] , en elektricien, zij het dat [geïntimeerde] c.s. daarop natuurlijk wel voldoende toezicht dienden te houden.
Voor alle duidelijkheid merkt het hof tevens op dat ook het oordeel of [appellant] alsnog wordt toegelaten tot bewijslevering in afwachting van de comparitie wordt aangehouden. Het is daarom uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de door [appellant] aangekondigde getuige-deskundige op de comparitie verschijnt.
reactie [appellant] op genoemde producties van [geïntimeerde] c.s.
10.4.
In r.o. 7.11 van voornoemd tussenarrest heeft het hof samenvattend weergegeven dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld ten aanzien van de – naar het oordeel van het hof: samenhangende – onrechtmatige daden 2, 3 (en in het verlengde daarvan ook onrechtmatige daad 7) en 4 zich over de door [geïntimeerde] c.s. ter staving van hun verweer overgelegde producties uit te laten. In zijn reactie op voornoemde producties herhaalt [appellant] deels zijn eerdere stellingen met betrekking tot de door hem gestelde onrechtmatige daden 3 en 2 dan wel werkt hij zijn stellingen dienaangaande mede naar aanleiding van de genoemde producties nader uit. Het hof verwijst naar hetgeen in r.o. 7.8 e.v. (onrechtmatige daad 3) en in r.o. 7.9.1 e.v. (onrechtmatige daad 2) van het tussenarrest van 27 oktober 2015 is overwogen, bij welke overwegingen het hof persisteert. Omwille van de overzichtelijkheid volgt het hof hierna de volgorde van de memorie van [appellant] , waarbij de stellingen van [appellant] kort samengevat worden weergegeven.
onrechtmatige daad 3: persoonlijk ernstig verwijtbaar frauduleus handelen en reactie [appellant] op productie 91 [geïntimeerde] c.s.
10.5.1.
Het gaat hier om de door [geïntimeerde] c.s. op 13 juli 2011 vanuit [handelsnaam 3] gedane betaling aan [handelsnaam 2] UG & Co KG van € 198.506,28, voor welke betaling volgens [appellant] een rechtsgrond ontbrak. Nadat [geïntimeerde] c.s. bij pleidooi hadden erkend - en in de memorie van antwoord na tussenarrest d.d. 16 december 2014 hadden herhaald - dat de betaling nog administratief verwerkt moest worden, hebben [geïntimeerde] c.s. als productie 91 een nieuwe jaarrekening 2012, opgesteld op 5 december 2014, overgelegd, waarin genoemde inkomende betaling van [appellant] van € 198.506,28 alsnog is opgenomen. [appellant] stelt in zijn memorie dat hij naar aanleiding daarvan contact heeft opgenomen met de opsteller van deze jaarrekeningen, Steuerberater [steuerberater / derde 2] (hierna: [steuerberater / derde 2] ). [appellant] heeft haar onder meer gevraagd waarom zij zijn betaling destijds niet in de jaarrekening 2011 heeft geregistreerd. Volgens [appellant] heeft [steuerberater / derde 2] hem geantwoord, kort gezegd, dat zij die betaling aanvankelijk wel in [handelsnaam 3] had geboekt, maar op verzoek van [geïntimeerde] c.s. die boeking had gewijzigd en dat zij een en ander vervolgens op 5 december 2014 op verzoek van de Nederlandse belastingadviseurs van [geïntimeerde] c.s. had gewijzigd, welke wijzigingen pasten in haar oorspronkelijke gedachten bij de opstelling van de jaarrekening 2011. [appellant] stelt dat [steuerberater / derde 2] hem dit in een e-mail heeft bevestigd, hij citeert ook uit deze e-mail, maar de e-mail noch zijn daaraan voorafgaande e-mail zijn niet overgelegd. Op grond van deze informatie van [steuerberater / derde 2] concludeert [appellant] dat [geïntimeerde] c.s. willens en wetens hebben gepoogd zijn inleg afhandig te maken door de eerdere correcte weergave van de positie van [appellant] in de jaarrekening willens en wetens te laten wijzigen zodanig dat zijn verdwenen geld niet meer in de financiële verslaglegging was terug te vinden als ook dat gezien het tijdspad duidelijk is dat [geïntimeerde] c.s. onder druk van de onderhavige procedure zich genoodzaakt hebben gezien de frauduleuze boeking weer in 2014 terug te draaien.
10.5.2.
[appellant] werkt vervolgens in randnummers 12 t/m 19 uit dat de nieuwe jaarrekening 2012 ook na aanpassing nog steeds niet juist is. Kort gezegd stelt [appellant] dat er ten onrechte een bedrag van € 11.404 inzake ‘Firmenwert’(goodwill) alsmede een bedrag van € 10.781,53 inzake exploitatieverlies van [handelsnaam 3] in 2012 in mindering is gebracht op het het bedrag van € 197.956,28 Fremdkapitaal. Het komt er volgens [appellant] op neer dat [geïntimeerde] c.s. in 2011 op onrechtmatige wijze [appellant] € 198.506,-- afhandig hebben gemaakt en als zij gedwongen worden dit te herstellen, dat herstel in de nieuwe jaarrekening slechts voor een bedrag van
€ 176.321,-- plaatsvindt, met als gevolg een nieuwe onrechtmatige boeking van
€ 22.185,--.
10.5.3.
Zoals hiervoor is aangegeven, citeert [appellant] ter onderbouwing van zijn stellingen uit een niet overgelegde e-mail aan [steuerberater / derde 2] . [appellant] heeft er kennelijk voor gekozen om deze e-mail noch de brief c.q. e-mail met de door hem aan [steuerberater / derde 2] gestelde vragen als productie over te leggen. Dit doet er niet aan af dat [geïntimeerde] c.s. niet op deze door [steuerberater / derde 2] verstrekte informatie hebben kunnen reageren. Dat betekent dat het hof deze nieuwe informatie (nog) niet in de beoordeling kan betrekken. Mede gelet op het feit dat zoals hiervoor is overwogen er een comparitie zal worden gelast, draagt het hof [appellant] op om voornoemde
e-mailwisseling uiterlijk 14 dagen voorafgaande aan de comparitie aan [geïntimeerde] c.s. en het hof over te leggen. [geïntimeerde] c.s. wordt op de comparitie in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
10.5.4.
In afwachting daarvan wordt op dit punt iedere verdere beoordeling aangehouden.
onrechtmatige daad 2: persoonlijk ernstig verwijt inzake weigering financiering te verzorgen en reactie [appellant] op prod. 72 t/m 75, 81, 90, 91 en 93
10.6.1.
Ten aanzien van onrechtmatige daad 2 - weigering financiering te verzorgen - stelt
het hof voorop dat, zoals [appellant] terecht opmerkt en door [geïntimeerde] c.s. ook niet is weersproken, uit artikel 2 van de overeenkomst van 5 juli 2011 volgt dat de beheerder - dus [handelsnaam 2] Verwaltungs-UG (haftungsbeschräkt), zie artikel 4 van de overeenkomst (prod. 19 [appellant] ) - voor een financieringsovereenkomst diende te zorgen. Vaststaat evenwel dat er na de aankoop van de zonne-energie-installatie door [appellant] en na betaling door [appellant] van het bedrag van afgerond € 200.000 door de beherend vennoot geen (aanvullende) financiering is verstrekt. Daarmee staat vast dat [handelsnaam 2] Verwaltungs-UG haar uit de overeenkomst voortvloeiende verplichting jegens [appellant] niet is nagekomen en dat dus sprake is van een tekortkoming van deze vennootschap. De vraag is vervolgens of deze tekortkoming toerekenbaar is. Gelet op het feit dat [geïntimeerde] c.s. hebben betwist dat het voor hen - hof: kennelijk is bedoeld [handelsnaam 2] Verwaltungs-UG - in de gegeven omstandigheden mogelijk was om een financiering aan te vragen (voor de weergave daarvan verwijst het hof naar r.o. 7.9.2 van het tussenarrest van 27 oktober 2015), beroepen [geïntimeerde] c.s. zich naar het hof begrijpt op overmacht (artikel 6:74 juncto artikel 6:75 BW). De stelplicht en bewijslast daarvan rusten mitsdien op [geïntimeerde] c.s. Aangezien [geïntimeerde] zich ter onderbouwing van dit zelfstandig verweer hebben beroepen op producties, waarover [appellant] zich nog niet had uitgelaten, heeft het hof alvorens verder te oordelen [appellant] in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten.
10.6.2.
In zijn reactie op de door [geïntimeerde] c.s. in dit verband overgelegde producties herhaalt [appellant] in randnummers 21 t/m 33 van zijn memorie (deels) zijn eerder ingenomen standpunt (zie pleitnota randnummers 25, 26 en 27), bespreekt hij in dat verband de volgens [appellant] vier basisvoorwaarden voor het verkrijgen van financiering (1. bestaan langjarig pachtrecht op het dak; 2. zekerheid inkomsten, in casu gegarandeerd stroomtarief; 3. eigen vermogen; 4. betrouwbaarheid aanvrager financiering) en vat hij zijn standpunt vervolgens in randnummer 34 als volgt samen:

op 5 juli 2011 hadden [geïntimeerde] c.s. zelf aantoonbaar niet voldaan aan twee van de beschreven vier basisvoorwaarden voor een financiering. En op 13 juli 2011 en later op 23 december 2013 (…) organiseerden zij zelf, dat ook aan een derde basisvoorwaarde niet werd voldaan. Op basis van deze ‘onmogelijkheden’ komt [appellant] tot zijn stelling dat [geïntimeerde] c.s. geen financiering hebben aangevraagd ondanks al hun andersluidende beweringen. [geïntimeerde] c.s. hadden tot voor kort ook geen enkel document overgelegd waaruit financiering aanvraag zou blijken.”
10.6.3.
Vervolgens reageert [appellant] op de in dit verband door [geïntimeerde] c.s. overgelegde producties in de volgorde, zoals door het hof gehanteerd in r.o. 7.9.2. van het tussenarrest van 27 oktober 2015. In de kern betwist [appellant] gemotiveerd de gevolgtrekkingen die [geïntimeerde] c.s. aan genoemde producties verbindt en wel – kort gezegd – als volgt:
  • productie 75: [geïntimeerde] c.s. presenteren deze productie als een financieringsaanvraag van [handelsnaam 3] , maar dit betreft een financieringsaanbod van de [bank 1] aan ‘
  • productie 81: dit wordt gepresenteerd als een tweede financieringsaanvraag van [handelsnaam 3] , nu bij de [bank 2] maar dit is op grond van in de memorie nader uitgewerkte gronden goed beschouwd een verzameling van enkele losse documenten, terwijl op basis van één A4-tje geen aanvraag voor financiering kan worden ingediend; opnieuw misleiding (p. 1 t/m 3); de pag. 4 t/m 6: dit betreft een aanbod van 30 november 2011 van “ [Leasing] Leasing” aan [handelsnaam 3] , maar dit aanbod is geen uitwerking van de door [geïntimeerde] in prod. 2 toegezegde financiering;
  • productie 93: dit betreft een brief van de Duitse Steuerberater van 5 december 2014, waarin zij schrijft dat hangende een rechtszaak het moeilijk en zelfs haast onmogelijk zal zijn om financiering te verkrijgen, maar dat leidt alleen maar af van de hoofdzaak, aldus [appellant] ;
  • productie 31: volgens [geïntimeerde] c.s. is dit een bericht van de bank waarin men afraadt om een financieringsaanvraag in te dienen, maar het is geen advies van de bank, het is een e-mail d.d 17 oktober 2013 van [geïntimeerde] c.s. aan de [bank 2] , waarin zij zelf schrijven dat sprake is van een rechtszaak en zij daarom geen financieringsaanvraag indienen;
  • prod. 32: volgens [geïntimeerde] c.s. is dit een advies van een
  • productie 72: dit betreft informatie over Schufa, [appellant] bestrijdt niet dat financiering niet mogelijk is ingeval van een negatieve vermelding in Schufa, maar de standpuntenwisseling over dit onderwerp leidt ook hier af van de hoofdzaak: [appellant] is in 2012 de rechtszaak begonnen mede omdat [geïntimeerde] c.s. van meet af aan weigerden om een financiering te verzorgen; anders dan [geïntimeerde] c.s. stellen is deze procedure een gevolg van de hardnekkige weigering te financieren en niet de oorzaak;
  • productie 73: dit betreft een brief van [Advies] , de belastingadviseur van [geïntimeerde] c.s., van 16 mei 2014, waarvan [appellant] op in de memorie nader omschreven gronden de juistheid bestrijdt; [appellant] wijst er voorts op dat [Advies] niet als onafhankelijk deskundige is aan te merken;
  • productie 91 en 93: ruim een half jaar na de brief van [Advies] van 16 mei 2014 (prod. 73 [geïntimeerde] c.s.) en de analyse van [accountants en belastingadviseurs] (prod. 65 [appellant] ), waarin de oplichting inzake het inlegkapitaal van [appellant] wordt blootgelegd, verschijnt er op 5 december een geheel nieuwe jaarrekening 2012 (prod. 91 [geïntimeerde] c.s.); [appellant] concludeert onder verwijzing naar randnummer 11 van zijn memorie (hof: zie ook r.o. 10.5.1) dat het geen boekhoudkundige verrekeningen betreft, maar een op 5 december 2014 alsnog gedeeltelijk terugbrengen van een in 2011 geroofde buit, hetgeen [steuerberater / derde 2] in haar brief van 5 december 2014 (prod. 91 [geïntimeerde] c.s.) bevestigd, aldus [appellant] ;
  • productie 90: dit betreft een brief van 5 maart 2012 met het verzoek aan [appellant] om nog € 65.000 extra kapitaal te storten, hetgeen [appellant] geweigerd heeft; volgens [appellant] stokte de bouw niet vanwege zijn weigering om bij te storten, maar omdat [geïntimeerde] c.s. eerder daarvoor beschikbaar gestelde middelen er niet voor hadden aangewend.
10.6.5.
De vraag is of hetgeen [appellant] naar aanleiding van genoemde producties opmerkt (geheel) juist is. Productie 75 is inderdaad geen financieringsaanvraag van [handelsnaam 3] , maar van [handelsnaam 1] Consult GmbH. De vraag is evenwel of genoemde vennootschap de aanvraag (mede) voor of namens [handelsnaam 3] heeft gedaan. Wat betreft de positie van [betrokkene] merkt het hof op dat uit pag. 33 van het prospectus van [handelsnaam 2] CV (prod. 1 [appellant] ) blijkt dat [betrokkene] adviseur is van de beherend vennoot en tevens Geschäfsführer van [handelsnaam 1] Consult GmbH. Aldus kan in ieder geval niet worden gesproken van een onafhankelijk adviseur. Het hof heeft ook op dit punt behoefte aan een nadere toelichting, meer in het bijzonder zal [geïntimeerde] c.s. in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de opmerkingen c.q. interpretatie van [appellant] aangaande de hiervoor genoemde producties.
10.6.6.
In afwachting daarvan wordt iedere verdere beoordeling op dit punt - of sprake is van een toerekenbare tekortkoming van de vennootschap en zo ja, of [geïntimeerde] c.s. daarvan persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken – aangehouden.
onrechtmatige daad 4: niet terugbetalen van de btw
10.7.
Ten aanzien van deze onrechtmatige daad stelt [appellant] thans dat uit de nieuwe jaarrekening van 5 december 2014 blijkt dat [appellant] dit bedrag alsnog als een echte teruggave heeft ontvangen. Het hof leidt hieruit, mede in samenhang met hetgeen [appellant] aan het eind van zijn memorie onder ‘Conclusies’ opmerkt, af dat [appellant] niet langer stelt op dit punt te zijn misleid, anders dan dat aan hem de btw te laat is terugbetaald. [appellant] kan op de comparitie meer duidelijkheid verschaffen of hij zijn vordering op dit punt handhaaft dan wel intrekt.
10.8.
Het hof wenst de comparitie mede aan te grijpen om te bezien of een minnelijke regeling van dit geschil tot de mogelijkheden behoort. Het hof ziet daarin mede aanleiding gelet op het feit dat [appellant] aan het eind van zijn memorie van grieven in randnummer 191 - en voorts herhaalt in randnummer 79 van de pleidooinota - het hof in overweging geeft ingeval van (toevoeging hof: gedeeltelijke) toewijzing van de door hem gevorderde schadevergoeding te verstaan dat [appellant] na betaling daarvan door [geïntimeerde] c.s. om niet alle rechten op de zonne-energie-installatie, in het bijzonder zijn positie in [handelsnaam 3] UG & Co KG, aan [geïntimeerde] c.s. overdraagt, althans aan een door [geïntimeerde] c.s. aan te wijzen vennootschap. Wellicht dat [appellant] hierbij het oog heeft op artikel 6:103 BW, maar gelet op het feit dat voor deze vorm van schadevergoeding ook de medewerking c.q. instemming van [geïntimeerde] c.s. is vereist, is het hof vooralsnog van oordeel dat genoemd artikel geen grondslag biedt voor toewijzing van deze vordering. Het hof leidt daaruit evenwel af dat [appellant] alle vertrouwen in [geïntimeerde] c.s. verloren heeft en daarom definitief afscheid van hen en van zijn belegging in de zonne-energie-installatie wil nemen. Het hof kan zich voorstellen dat bij [geïntimeerde] c.s. eenzelfde wens bestaat. Om die reden acht het hof het zinvol om te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk is.
10.9.
Voor zover partijen het dienstig oordelen voorafgaande aan de comparitie nog nieuwe (relevante) producties over te leggen, dienen zij goed leesbare kopieën uiterlijk twee weken voor de comparitie aan de wederpartij en het hof te doen toekomen.
10.10.
In afwachting van de comparitie van partijen wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.

11.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen - natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is - vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor onder 10.3, 10.5.3, 10.6.5, 10.7 en 10.8 vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 30 augustus 2016 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de weken 39 tot en met 51 van 2016;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van de na het pleidooi gewisselde stukken in viervoud zal overleggen;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder 10.9 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en in viervoud aan het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en I. Giesen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer