ECLI:NL:GHSHE:2016:3150

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 juli 2016
Publicatiedatum
26 juli 2016
Zaaknummer
200 165 674_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid installateur voor schade door defecte sproei-installatie in paddestoelenkwekerij

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de installateur van een sproei-installatie in een paddestoelenkwekerij. De appellante, Mushrooms B.V., heeft schade geleden door het uitvallen van het koelsysteem, wat leidde tot een te hoge temperatuur in de teeltruimten. De installateur, Systemen B.V., had eerder onderhoud uitgevoerd aan de installatie, waarbij een staalkabel was vervangen. Na het onderhoud bleek dat de staalkabel niet goed was geplaatst, waardoor deze tegen de freonleiding schuurde en een lek veroorzaakte. De appellante heeft de installateur aansprakelijk gesteld voor de schade, die door een expertisebureau is begroot op € 18.093,10. De kantonrechter had de vorderingen van de appellante afgewezen, omdat deze onvoldoende had aangetoond dat de installateur toerekenbaar tekort was geschoten. In hoger beroep heeft het hof de zaak verder beoordeeld en vastgesteld dat de appellante wel degelijk contractspartij was van de installateur. Het hof heeft ook geoordeeld dat de algemene voorwaarden van de installateur niet van toepassing zijn. De appellante heeft de bewijslast dat de schade is veroorzaakt door een gebrekkige montage van de staalkabel. Het hof heeft deskundigenonderzoek noodzakelijk geacht om de oorzaak van het probleem vast te stellen en heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.165.674/01
arrest van 26 juli 2016
in de zaak van
[Mushrooms] Mushrooms B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.P. Damen te Eindhoven,
tegen
[Systemen] Systemen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.D.A. Quaedvlieg te Venlo,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 6 oktober 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer 382620/CV EXPL 13-4791 gewezen vonnis van 23 april 2014.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 6 oktober 2015;
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 12 januari 2016;
  • de aantekeningen comparitie van partijen van [geïntimeerde] van 12 januari 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Partijen hebben toen geen minnelijke regeling bereikt.
6.2.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
6.2.2.
[appellante] exploiteert een paddestoelenbedrijf. De paddestoelen worden gekweekt in verschillende teeltruimten/cellen (hierna: de kwekerij).
6.2.3.
In 2001 heeft [geïntimeerde] in opdracht van de toenmalige exploitant van de kwekerij, [Champignons] Champignons (hierna: [Champignons] ), een sproei-installatie met geleiderails, kabels en toebehoren (hierna: de installatie) in de teeltruimten geïnstalleerd. Sindsdien is de installatie bij [geïntimeerde] in onderhoud.
6.2.4.
Op 20 augustus 2012 heeft [geïntimeerde] onderhoudswerkzaamheden aan de installatie uitgevoerd, waarbij onder meer een staalkabel ten behoeve van de sproei-installatie in cel 1 (hierna: de staalkabel) is vervangen.
6.2.5.
Op 19 november 2012 heeft [appellante] een alarmmelding ontvangen inhoudende dat in enkele teeltruimten sprake was van te hoge temperatuur. De koelinstallatie, het Freon Direct Koelsysteem, bleek niet meer te kunnen koelen.
6.2.6.
Na onderzoek door het bedrijf [Koeltechniek] Koeltechniek bleek dat alle freon uit het koelsysteem was gelekt en dat het lek was gesitueerd in cel 1. Daar bleek dat de staalkabel tegen de freonleiding is gaan schuren waardoor de freonleiding is gaan lekken. De staalkabel lag niet in de daarvoor bestemde geleiderail.
6.2.7.
In opdracht van [appellante] heeft [Expertiseburo] Expertiseburo (hierna: [Expertiseburo] ) op 10 december 2012 een rapport uitgebracht, waarin de directe materiële schade ten gevolge van het in rov. 6.2.5 en 6.2.6 omschreven incident (hierna: het incident) is begroot op € 9.277,15 en waarin tevens is opgenomen:

De schadeveroorzakende fout is dat er tijdens het onderhoud, uitgevoerd door [geïntimeerde] op 20 augustus 2012, de staalkabel is vervangen maar niet goed in het geleide profiel is gelegd op het punt tegen en boven de koelunit aan. Hierdoor en door het feit dat het geleideprofiel niet is doorgelegd en ook niet precies tegenover elkaar uitmondt, is de kabel te schuin komen te lopen en kon deze de freonleiding ‘doorzagen’. (…)
De schadeoorzaak is helder namelijk het doorschuren van een freon leiding in teeltcel 1 waardoor alle freon van de koelinstallatie in teeltcel 1 terecht is gekomen.”
6.2.8.
De (toenmalige) advocaat van [appellante] heeft [geïntimeerde] bij brief van 13 december 2012 aansprakelijk gesteld voor de door [appellante] ten gevolge van het incident geleden schade.
6.2.9.
[Expertiseburo] heeft op 17 mei 2013 nader gerapporteerd en daarin de gevolgschade begroot op € 8.815,95. De totaal becijferde schade beloopt aldus € 18.093,10 ex btw.
6.3.1.
[appellante] heeft [geïntimeerde] gedagvaard en gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.093,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 november 2012 en vermeerderd met kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid ad
€ 1.995,-- (kosten [Expertiseburo] ), buitengerechtelijke kosten ad € 995,93 en proceskosten, steeds vermeerderd met wettelijke rente.
[appellante] heeft aan die vordering ten grondslag gelegd dat zij [geïntimeerde] heeft opgedragen onderhoud te plegen aan de installatie en dat [geïntimeerde] in de uitvoering van die opdracht toerekenbaar te kort is geschoten, ten gevolge waarvan [appellante] schade heeft geleden.
6.3.2.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, hierna aan de orde komen.
6.3.3.
De kantonrechter heeft (blijkens het bestreden eindvonnis van 23 april 2014) bij rolbeslissing van 30 augustus 2013 een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 8 januari 2014 plaatsgevonden. Genoemde rolbeslissing noch het proces-verbaal van comparitie bevinden zich bij de stukken.
6.3.4.
Bij het bestreden eindvonnis van 23 april 2014 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.
De kantonrechter oordeelde dat de algemene voorwaarden, waarop [geïntimeerde] zich beriep, niet van toepassing waren en voorts, dat [appellante] in het licht van het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] onvoldoende had onderbouwd dat zij ten gevolge van een toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] schade had geleden.
6.4.1.
Tegen dit vonnis heeft [appellante] tijdig hoger beroep ingesteld. Zij heeft daarbij haar eis vermeerderd met een bedrag van € 3.500,-- aan extra kosten ter vaststelling van aansprakelijkheid. Zij vordert vernietiging van het bestreden vonnis, toewijzing alsnog van haar vorderingen (rov. 6.3.1) en van haar vermeerderde eis en veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
[appellante] heeft twee grieven tegen het bestreden vonnis gericht. Met de eerste grief betoogt zij dat, anders dan de kantonrechter oordeelde, voldoende door haar is aangetoond dat [geïntimeerde] op 20 augustus 2012 de staalkabel gebrekkig heeft geplaatst en dat deze daardoor uit de geleiderail is geraakt en schade heeft veroorzaakt. Met de tweede grief maakt [appellante] bezwaar tegen de afwijzing van haar vorderingen en de veroordeling van haar in de proceskosten. Deze grief, in de toelichting waarvan wordt verwezen naar de eerste grief, heeft geen zelfstandige betekenis.
6.4.2.
[appellante] heeft, samengevat, het volgende betoogd. [geïntimeerde] heeft de staalkabel in cel 1 niet correct aangebracht, althans haar zorgplicht ten opzichte van [appellante] geschonden door de onjuiste montage niet te herstellen en/of te melden. De heer [directeur van Systemen] , directeur van [geïntimeerde] (hierna: [directeur van Systemen] ) heeft bij het bezoek aan de kwekerij op 5 december 2012 aansprakelijkheid erkend, althans toegegeven dat haar monteur de staalkabel niet correct heeft geplaatst. Dit, in samenhang met de rapporten van [Expertiseburo] en de foto’s van de situatie op 19 november 2012, is voldoende bewijs van de toerekenbare tekortkoming van [geïntimeerde] en de ten gevolge daarvan geleden schade. Daar komt bij het in hoger beroep door [appellante] overgelegde rapport van [deskundige] van 1 mei 2015, waarin de door [geïntimeerde] geopperde andere oorzaken van het buiten de geleiderail raken van de staalkabel worden weerlegd, aldus [appellante] .
6.4.3.
[geïntimeerde] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. [geïntimeerde] is er van uit gegaan dat zij voor de opdracht op 20 augustus 2012 was opgeroepen door [Champignons] . Later bleek dat de overeenkomst voor het onderhoud in augustus 2012 met de heer [statutair bestuurder van Mushrooms] (hierna: [statutair bestuurder van Mushrooms] ) in persoon is gesloten. [appellante] is geen partij bij die overeenkomst. Zij heeft derhalve geen vordering op [geïntimeerde] . Dat de staalkabel op 19 november 2012 buiten de geleiderail lag toont niet aan dat [geïntimeerde] die kabel drie maanden eerder, op 20 augustus 2012, verkeerd heeft gemonteerd. Zou de kabel al in augustus 2012 verkeerd zijn gemonteerd, dan zou veel eerder schade zijn ontstaan en bovendien zou dan een krakend of piepend geluid zijn waargenomen. Het is zeer waarschijnlijk dat een externe omstandigheid bij later gebruik door [appellante] het buiten de geleiderail raken van de kabel heeft veroorzaakt. [directeur van Systemen] heeft geen aansprakelijkheid erkend. Dat blijkt ook wel uit de e-mail van 31 december 2012 van de verzekeraar van [geïntimeerde] . Meer subsidiair heeft [geïntimeerde] betoogd dat haar algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor gevolgschade uitsluiten en dat [appellante] op de toepasselijkheid van algemene voorwaarden bedacht had moeten zijn. De onderzoekskosten komen hoe dan ook niet voor vergoeding in aanmerking, aangezien de rapporten eenzijdig tot stand zijn gekomen. [geïntimeerde] verwijst verder naar een in opdracht van de verzekeraar van [geïntimeerde] door [Expertise] Expertise (hierna: [Expertise] ) op 4 februari 2013 uitgebracht rapport en een e-mail van 13 januari 2014 van de rapporteur van [Expertise] , waarin deze schrijft dat [Expertise] een verband tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde] en het vrijkomen van de kabel uit de geleiderail niet heeft kunnen vaststellen. Het rapport van [deskundige] dateert van 19 maanden na het incident, het is enkel op informatie afkomstig van [appellante] gebaseerd, [geïntimeerde] is niet bij het onderzoek door [deskundige] betrokken, [deskundige] heeft op 24 juni 2014 een bezoek aan de kwekerij gebracht maar het rapport is van 1 mei 2015 en niet ondertekend. Dit rapport moet terzijde worden gesteld, aldus [geïntimeerde] .
Contractspartij van [geïntimeerde] en de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] .
6.5.1.
Het hof ziet aanleiding eerst deze twee punten te bespreken.
6.5.2.
Het hof volgt [geïntimeerde] niet in haar betoog dat zij niet met [appellante] heeft gecontracteerd. Het feit dat op de geleidebon die ten behoeve van het op 20 augustus 2012 uit te voeren onderhoud werd opgemaakt “ [statutair bestuurder van Mushrooms] ” staat vermeld en dat deze het service-rapport heeft getekend betekent niet zonder meer dat [statutair bestuurder van Mushrooms] voor zichzelf aan [geïntimeerde] de opdracht gaf om de onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. [statutair bestuurder van Mushrooms] is statutair bestuurder van [appellante] . Vaststaat dat [appellante] de kwekerij exploiteert. Het ligt voor de hand dat [statutair bestuurder van Mushrooms] in zijn hoedanigheid van directeur van [appellante] , dus namens [appellante] , de onderhoudswerkzaamheden aan [geïntimeerde] heeft opgedragen. Dat [geïntimeerde] dat ook zelf zo heeft begrepen blijkt uit de factuur die [geïntimeerde] ter zake van haar op 20 augustus 2012 uitgevoerde werkzaamheden heeft verstuurd; die factuur is door [geïntimeerde] op naam van [appellante] gesteld. Ten slotte neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord (randnr. 3) heeft gesteld dat zij in augustus 2012 in opdracht van [appellante] een staalkabel heeft vervangen. Daarmee geconfronteerd op de comparitie van partijen bij het hof heeft [geïntimeerde] gesteld dat zij “
naar aanleiding van het rapport van [Expertiseburo] nog eens is nagegaan of [appellante] daadwerkelijk contractspartij was en dat uit onderzoek bleek dat dat niet het geval was”. Beide rapporten van [Expertiseburo] (10/12/12 en 17/5/13) dateren echter van vóór de conclusie van antwoord (28/8/13) en [geïntimeerde] maakt niet duidelijk waaruit het door haar genoemde onderzoek dan zou hebben bestaan.
Bij deze stand van zaken is de conclusie gerechtvaardigd dat [appellante] aan [geïntimeerde] de opdracht heeft gegeven voor het op 20 augustus 2012 uitgevoerde onderhoud aan de installatie en dat [appellante] dus contractspartij is van [geïntimeerde] .
6.5.3.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] niet van toepassing zijn. Tegen dit oordeel hoefde [geïntimeerde] geen incidenteel appel in te stellen gelet op het voor haar gunstige dictum van het bestreden vonnis. Zou een grief slagen, dan zou haar beroep op haar algemene voorwaarden weer aan de orde komen in verband met de devolutieve werking van het hoger beroep.
6.5.4.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat zij dacht dat zij van [Champignons] de opdracht had gekregen tot het uitvoeren van onderhoud op 20 augustus 2012 en dat zij met [Champignons] al langer zaken had gedaan onder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] . Ook dit verweer wordt door het hof verworpen. Op de ten behoeve van de uit te voeren onderhoudswerkzaamheden op 9 juli 2012 opgemaakte geleidebon staat vermeld “
oude kwekerij van [Champignons]”. Dat is een aanwijzing dat [geïntimeerde] ten tijde van de opdracht voor deze werkzaamheden wist dat het niet meer [Champignons] was die die opdracht gaf. Het feit dat die aantekening door een monteur is gemaakt en dat niet te kennen zou zijn gegeven ‘
dat een andere identiteit zou spelen” zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, maakt het voorgaande niet anders. Nog steeds verklaart dat immers niet waarom op de bon “
oude” kwekerij [Champignons] zou zijn vermeld. Daarbij komt dat, zoals hiervoor ook is overwogen, [geïntimeerde] de uitgevoerde werkzaamheden aan [appellante] heeft gefactureerd. Op zichzelf genomen hoeft dat niet uit te sluiten dat een andere partij de opdracht voor de gefactureerde werkzaamheden heeft gegeven, maar [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat dat het geval was en waarom zij dan wel aan [appellante] factureerde.
6.5.5.
Er moet dus van worden uitgegaan dat [geïntimeerde] de opdracht van [appellante] kreeg en dat [geïntimeerde] dat wist. [appellante] heeft gesteld dat partijen in augustus 2012 voor het eerst een overeenkomst met elkaar sloten, dat [geïntimeerde] haar algemene voorwaarden toen niet aan [appellante] ter hand heeft gesteld en dat die voorwaarden niet van toepassing zijn. Voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden is een terhandstelling van die voorwaarden echter niet nodig. Wel kan het al dan niet ter hand stellen van de voorwaarden relevant zijn in het kader van een beroep op vernietiging van voorwaarden.
De vraag of partijen de
toepasselijkheidvan algemene voorwaarden (en van een daarin opgenomen exoneratieclausule) zijn overeengekomen moet worden beantwoord volgens de maatstaven die in het algemeen gelden voor het tot stand komen van een overeenkomst, zoals neergelegd in de artikelen 3:33 en 3:35 BW (Hoge Raad 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3013). Vaststaat dat de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] per telefoon, dus mondeling, tot stand is gekomen en dat [geïntimeerde] daarbij niet heeft verwezen naar haar algemene voorwaarden. Op het na afloop van de werkzaamheden op 20 augustus 2012 door [appellante] ondertekende servicerapport wordt weliswaar naar de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] verwezen, maar de overeenkomst tussen [appellante] en [geïntimeerde] was toen al (namelijk ten tijde van de telefonisch gegeven opdracht) gesloten.
Anders dan [geïntimeerde] lijkt te betogen brengt het enkele feit dat [appellante] wist, althans redelijkerwijs kon weten dat vóór haar [Champignons] met [geïntimeerde] zaken deed, niet mee dat [appellante] er op bedacht moest zijn dat op de door haar met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] van toepassing zouden zijn, noch dat [geïntimeerde] er op mocht vertrouwen dat [appellante] aanvaardde dat de overeenkomst onder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] werd gesloten. Bijkomende omstandigheden die dit anders zouden maken, zijn niet gesteld of gebleken. De verwijzing door [geïntimeerde] naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam (van 1 februari 2012; mva 77) baat [geïntimeerde] evenmin, reeds omdat de partijen in die zaak al jaren met elkaar handelden, terwijl [appellante] en [geïntimeerde] niet eerder zaken met elkaar deden.
6.5.6.
Met de kantonrechter is het hof derhalve van oordeel dat de algemene voorwaarden van [geïntimeerde] niet op de met [appellante] gesloten overeenkomst van toepassing zijn.
Toerekenbare tekortkoming [geïntimeerde] en ten gevolge daarvan geleden schade? Grief 1.
6.6.1.
Tussen partijen staat vast dat de schade is veroorzaakt doordat de staalkabel in cel 1 uit de geleiderail is geraakt en tegen de freonleiding heeft geschuurd, waardoor een lek in de freonleiding is ontstaan.
[appellante] verwijt [geïntimeerde] de staalkabel op 20 augustus 2012 niet goed te hebben gemonteerd, waardoor de kabel uit de geleiderail is geraakt. Onder randnummer 10 van haar memorie van grieven stelt [appellante] ook dat [geïntimeerde] “
haar zorgplicht heeft geschonden door de onjuiste montage niet te herstellen en/of te melden”, maar in haar laatste processtuk in eerste aanleg (antwoordakte d.d. 12 februari 2014) stelt zij onder randnummer 6: “
Het is juist (…) dat de geleideprofielen (…) ook niet recht tegenover elkaar bevonden en dat dit nimmer tot problemen heeft geleid. Eiseres spreekt [geïntimeerde] daarop ook niet aan. Eiseres verwijt [geïntimeerde] dat de nieuw aangelegde kabel op zodanige wijze is geplaatst dat deze (deels) uit de geleiderails is geraakt (…)”. Blijkens rov. 4.6 van het bestreden vonnis is ook de kantonrechter er van uit gegaan dat enkel de gestelde onjuiste montage op 20 augustus 2012 door [appellante] aan haar vordering ten grondslag is gelegd, hetgeen ook voor [appellante] duidelijk is, gelet op hetgeen zij stelt in de randnummers 13 en 14 van haar memorie van grieven.
6.6.2.
De vraag die thans ter beantwoording voor ligt is dus of de staalkabel uit de geleiderail is geraakt ten gevolge van een verkeerde/gebrekkige montage door [geïntimeerde] op 20 augustus 2012.
Anders dan [appellante] heeft betoogd kan die vraag in dit stadium niet bevestigend worden beantwoord. Het hof overweegt daartoe het volgende.
6.6.3.
[geïntimeerde] heeft (al in eerste aanleg) gemotiveerd betwist dat [directeur van Systemen] tijdens zijn bezoek aan de kwekerij op 5 december 2012 aansprakelijkheid heeft erkend. [appellante] heeft haar andersluidende stelling niet, althans onvoldoende onderbouwd. Zo is zij niet in gegaan op de verwijzing door [geïntimeerde] naar de e-mail van haar verzekeraar van 31 december 2012, waarin wordt medegedeeld dat de claim van [appellante] zonder erkenning van aansprakelijkheid in behandeling wordt genomen. Zou die aansprakelijkheid al zijn erkend door [geïntimeerde] , dan zou het voor de hand hebben gelegen dat [appellante] dat aan de verzekeraar van [geïntimeerde] had bericht. In ieder geval lag het op de weg van [appellante] om, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , haar stelling dat [geïntimeerde] aansprakelijkheid had erkend nader te onderbouwen. Nu zij dat niet heeft gedaan is bewijslevering op dat punt niet aan de orde.
6.6.4.
Voor wat betreft de rapporten van [Expertiseburo] deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat de onderbouwing van de vermelding door [Expertiseburo] dat de staalkabel op 20 augustus 2012 niet goed in de geleiderail is gelegd, ontbreekt. Verder merkt [geïntimeerde] terecht op dat de overgelegde foto’s de situatie op 19 november 2012 weergeven waarmee niet is aangetoond dat de kabel drie maanden eerder verkeerd is gemonteerd.
Voor wat betreft het door [appellante] in hoger beroep ingebrachte rapport van [deskundige] ten slotte overweegt het hof het volgende. [geïntimeerde] wijst er terecht op dat [Expertise] bij het door haar begin 2013 uitgevoerde onderzoek wel beide partijen heeft betrokken, dat [Expertise] een verband tussen de werkzaamheden van [geïntimeerde] en het vrijkomen van de kabel uit de geleiderail niet heeft kunnen vaststellen, dat [deskundige] pas in juni 2014 haar onderzoek heeft uitgevoerd, dat zij daarbij enkel is afgegaan op informatie afkomstig van [appellante] en dat [geïntimeerde] niet is uitgenodigd om bij het door [deskundige] uit te voeren onderzoek aanwezig te zijn. Deze omstandigheden behoeven op zichzelf nog niet mee te brengen dat aan het rapport van [deskundige] geen enkele bewijswaarde zou toekomen, maar staan wel in de weg aan toekenning van een zodanige bewijswaarde aan dat rapport dat enkel op grond daarvan de gestelde fout van [geïntimeerde] bewezen zou moeten worden geacht. Ook voor een voorshands oordeel op dat punt is het rapport, zonder bijkomend bewijs, van onvoldoende gewicht.
6.6.5.
Op [appellante] , die aan haar vordering ten grondslag legt dat [geïntimeerde] op 20 augustus 2012 in cel 1 de staalkabel verkeerd heeft gemonteerd, waardoor de kabel uit de geleiderail is geraakt, rust de bewijslast van die – door [geïntimeerde] betwiste – stelling. [appellante] heeft een voldoende specifiek en relevant bewijsaanbod gedaan. Zij zal tot bewijslevering worden toegelaten.
6.6.6.
Het hof acht op dit punt deskundigenonderzoek noodzakelijk. Het hof is voornemens aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
1. waardoor is het uit de geleiderail raken van de staalkabel in cel 1 veroorzaakt?
2. Indien er meer (mogelijke) oorzaken zijn aan te wijzen, kunt u dan aangeven welke de meest waarschijnlijke en welke de minst waarschijnlijke oorzaak/oorzaken is/zijn? Is er enig verband, en zo ja welk verband, tussen de montage van de staalkabel door [geïntimeerde] op 20 augustus 2012 en het uit de geleiderail raken van de staalkabel?
3. hoe lang duurt het voordat de staalkabel, eenmaal de freonleiding rakend, laatstgenoemde leiding zodanig heeft beschadigd dat in die leiding een lek ontstaat waaruit de freon kan weglekken, rekening houdend met de vermoedelijk opgetreden aandrukkracht en snelheid waarmee de staalkabel beweegt?
4. indien de sproei-installatie blokkeert, heeft dat dan effect op de kabelspanning en zo ja, ook zodanig dat de staalkabel uit de geleiderail kan geraken?
5. maakt de sproei-installatie, eenmaal in werking gesteld op een moment waarop de staalkabel buiten de geleiderail ligt, een ander geluid dan indien de staalkabel in de geleiderail ligt?
6. heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het van belang acht dat het hof daarvan kennis neemt?
6.6.7.
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en -
bij voorkeur eensluidend- de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
6.6.8.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellante] te brengen, aangezien op haar de bewijslast rust.
6.6.9.
Het staat partijen uiteraard vrij, ook in dit stadium, om ter besparing van verdere kosten en ter afdekking van het procesrisico de zaak te beëindigen door middel van een schikking. De in dit arrest genomen beslissingen kunnen daarbij wellicht tot richtsnoer dienen.
6.7.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 23 augustus 2016 voor akte aan de zijde van beide partijen met het hiervoor in 6.6.7 vermelde doeleinde;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.A. Wabeke en P.P.M. Rousseau en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 26 juli 2016.
griffier rolraadsheer