ECLI:NL:GHSHE:2016:3121

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
14/00754
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2006

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant over een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De belanghebbende had een aanslag ontvangen die aanvankelijk was vastgesteld op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.834 en uit aanmerkelijk belang van € 183.121. Na bezwaar werd deze aanslag verminderd, maar de belanghebbende ging in beroep. De Rechtbank verklaarde het beroep gegrond en verminderde de aanslag verder. De Inspecteur van de Belastingdienst ging hiertegen in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 18 april 2016 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door zijn gemachtigden. De kern van het geschil was of de activiteiten van de belanghebbende met betrekking tot bepaalde percelen kwalificeerden als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het Hof oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende meer omvatten dan normaal, actief vermogensbeheer, en dat er sprake was van een rendabel maken van vermogen op een wijze die dit te buiten ging. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij het belanghebbende niet werd toegestaan om het door hem betaalde griffierecht vergoed te krijgen.

De uitspraak van het Hof is van belang voor de interpretatie van de Wet inkomstenbelasting 2001, met name in relatie tot de vraag wanneer sprake is van een werkzaamheid die belastbaar is als resultaat uit overige werkzaamheden. Het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet alleen een waardestijging van de percelen beoogde, maar ook daadwerkelijk werkzaamheden had verricht die deze waardestijging moesten realiseren. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en biedt inzicht in de beoordeling van belastingzaken met betrekking tot onroerend goed.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00754
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 5 juni 2014, nummer AWB 13/2685, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2006.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 197.834 en uit aanmerkelijk belang van € 183.121. Deze aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.522 en uit aanmerkelijk belang van nihil.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.637, de Inspecteur veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van € 500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht vergoedt (ECLI:NL:RBZWB:2014:3998).
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 18 april 2016 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van zijn gemachtigden de heer [A] en de heer [B] , alsmede, namens de Inspecteur, de heer [C] en de heer [D] .
1.5.
Partijen hebben te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende het hoger beroep inzake de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2008 ingetrokken (kenmerk Rechtbank: 13/2686) nadat het Hof belanghebbende had voorgehouden dat hij daarbij geen belang had. Het Hof heeft belanghebbende voorgehouden dat het belang bij het hoger beroep ontbrak, omdat de Inspecteur bij de vaststelling van die aanslag ter zake van resultaat uit overige werkzaamheden een negatief bedrag ad € 1.317 in aanmerking heeft genomen en in hoger beroep deze aanslag niet kan worden verhoogd.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van het onderzoek ter zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

De Rechtbank heeft in zijn uitspraak onder 2.1 tot en met 2.37.3 de feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt en die als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
In aanvulling op vorenstaande feiten stelt het Hof op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting de volgende feiten en omstandigheden vast (waarbij het Hof de nummering van de feiten van de Rechtbank tot en met 2.38.3 vervolgt):
2.39.
In aanvulling op 2.17: uit de optieovereenkomst van oktober 2004 is uit de overeengekomen koopprijs van € 1.425.600 en de in de overeenkomst vermelde oppervlakte 8.640 m2 af te leiden dat de prijs per m2 € 165 is.
2.40.
Belanghebbende heeft geen wijziging, ontheffing of vrijstelling van het bestemmingsplan aangevraagd.
2.41.
In aanvulling op 2.29 en 2.34: Belanghebbende heeft op 30 oktober 2007, derhalve na 2006, bij de gemeente [E] een sloopvergunning aangevraagd voor het slopen van een [exploitatie] met bedrijfsruimten gelegen aan de [a-straat] 17/ [b-straat] 65. Deze sloopvergunning is op [datum 2] aan belanghebbende verleend.
2.42.
Belanghebbende heeft een groot netwerk in [E] en omgeving en is daarnaast ook maatschappelijk erg betrokken. Zo is belanghebbende onder andere lid van de [F] (oprichter, bestuurslid), de [G] (bestuurslid), de [H] (oprichter, secretaris), de plaatselijke hockeyvereniging (bestuurslid), de [J] , het [K] (voorzitter), [L] (voorzitter), [M] (voorzitter). Belanghebbende is voor veel mensen uit [E] en omgeving een bekende persoon.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend nog het antwoord op de volgende vraag:
Is met betrekking tot de activiteiten inzake de percelen nummers [nummer 1] en [nummer 2] (hierna: de percelen) sprake van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) en heeft de Inspecteur het door belanghebbende behaalde voordeel over het jaar 2006 ad € 6.127 positief terecht tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden gerekend?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. Het bedrag zelf is als zodanig niet in geschil.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.510 en tot het verlenen van een tegemoetkoming in de proceskosten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Art. 3.90 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2006; hierna: Wet IB 2001) luidt als volgt:
‘Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren.’.
4.2.
Art. 3.91, aanhef, eerste lid, onderdeel c van de Wet IB 2001 luidt als volgt:
‘Onder werkzaamheid wordt mede verstaan:
het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.’.
4.3.
Voor de beoordeling van de in geschil zijnde vraag dient beoordeeld te worden of met betrekking tot de percelen sprake is van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat.
4.4.
De Inspecteur stelt, dat sprake is van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zodat het met de percelen behaalde voordeel moet worden belast als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.5.
Belanghebbende verdedigt, dat sprake is van het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer niet te buiten gaat, zodat het met de percelen behaalde voordeel onbelast moet blijven. Tijdens het onderzoek ter zitting heeft belanghebbende verklaard, dat het perceel nummer [nummer 1] bij de makelaar te koop stond en dat zonneklaar is dat het perceel [nummer 1] is aangekocht om met winst te verkopen, maar – zo begrijpt het Hof – dat bij de koop belanghebbende geen bijzondere voorkennis ten aanzien van dit perceel had op grond waarvan verwacht kon worden dat meer dan een speculatief resultaat kon worden behaald. Voorts heeft belanghebbende bestreden het standpunt van de Inspecteur dat belanghebbende velerlei en omvangrijke – beschreven in het bijzonder in het verweerschrift in eerste aanleg - werkzaamheden heeft verricht met het oog op een waardestijging van de percelen en de realisatie van die waardestijging. Kort samengevat stelt belanghebbende dat de werkzaamheden voor het realiseren van een [bouwproject O] op de percelen op initiatief van en/of door anderen, in het bijzonder [N] , zijn verricht.
4.6.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat op basis van de onder 2.2 tot en met 2.36 vastgestelde feiten in onderlinge samenhang bezien aannemelijk is dat sprake is van werkzaamheden die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaan en die tot doel hebben gehad het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen die het rendement bij normaal, actief vermogensbeheer te boven zouden gaan.
4.7.
Uit die onder 4.6 bedoelde feiten en de daaraan ten grondslag liggende gedingstukken komt naar voren dat al voor de koop van het perceel nummer [nummer 1] op [datum 1] belanghebbende (voorbereidende) werkzaamheden heeft verricht met het oog op het realiseren van een [bouwproject O] op het zogenoemde [terrein] aan de [b-straat] . Uit de onder 2.7 en 2.9 vermelde brieven van respectievelijk 18 september 2003 en 16 oktober 2003 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur volgt, dat belanghebbende werkzaamheden beoogde die normaal, actief vermogensbeheer te buiten zouden gaan en die tot doel hadden het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen die het rendement bij normaal, actief vermogensbeheer te boven zouden gaan. In deze brieven wordt in het kader van de vermindering van de rekening-courant schuld van belanghebbende aan [P] geschreven over een project van belanghebbende in privé en het uitvoeren door belanghebbende van een [bouwproject O] , waarmee belanghebbende – reeds voordat het perceel nummer [nummer 1] op [datum 1] is gekocht - een geschatte brutowinst denkt te gaan behalen van ongeveer € 250.000. Ook uit de onder 2.8 vermelde brief van belanghebbende volgt dat belanghebbende van aanvang af plannen had om een [bouwproject O] te (laten) bouwen. Met de Rechtbank is het Hof van oordeel, dat aannemelijk is dat de verwachting was om in ieder geval het perceel nummer [nummer 1] binnen korte tijd met winst door te verkopen, in het bijzonder gelet op de korte termijn financiering die belanghebbende samen met [Q] ter zake van de aankoop van perceel nummer [nummer 1] bij de [R-bank] is overeengekomen (zie 2.13).
4.8.
Indien belanghebbende met zijn opmerking tijdens het onderzoek ter zitting dat een opbrengst van € 165 per m2 een inschatting van zijn kant is geweest en nergens op was gebaseerd bedoeld heeft te stellen dat hij ten tijde van de onder 2.7 en 2.9 vermelde brieven van respectievelijk 18 september 2003 en 16 oktober 2003 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur – objectief bezien – redelijkerwijs niet kon en mocht verwachten dat hij een geschatte brutowinst zou gaan behalen van ongeveer € 250.000 overweegt het Hof als volgt. Met de Inspecteur (verweerschrift in eerste aanleg, p. 20, derde alinea) acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende toentertijd al ervan op de hoogte was, dat voor het perceel nummer [nummer 1] € 905.000 (later verminderd met € 60.000 in verband met bodemsanering) betaald moest worden en dat [N] bereid was € 1.425.600 (8.640 m2 x € 165 per m2) te betalen. Met de Inspecteur acht het Hof aannemelijk, dat de in de vorenbedoelde brieven geschatte brutowinst van ongeveer € 250.000 het resultaat is van: ((€ 1.425.600 - € 905.000)/ 2 (halve gerechtigdheid van belanghebbende)=) ± € 250.000. Hierbij neemt het Hof mede in aanmerking hetgeen onder 2.42 is vastgesteld.
4.9.
Uit de onder 2.2 tot en met 2.36 en 2.40 tot en met 2.42 vastgestelde feiten volgt, mede gelet op hetgeen het Hof hiervoor dienaangaande heeft overwogen, dat belanghebbende niet alleen van aanvang af een waardestijging van de percelen boven het rendement dat bij normaal, actief vermogensbeheer te verwachten zou zijn, en het realiseren van die waardestijging, heeft beoogd, maar dat hij hiertoe ook gedurende een reeks van jaren daarna allerlei werkzaamheden, onder meer het sluiten van diverse overeenkomsten, daadwerkelijk heeft verricht. De stelling van belanghebbende dat – kort samengevat – zijn aanwezigheid bij diverse bijeenkomsten en overleggen en dat de vermelding van zijn naam in diverse verslagen e.d. in de loop der jaren berust op zijn rol als een normaal, actief vermogensbeheerder bij initiatieven van en werkzaamheden door anderen dan hij, is ongeloofwaardig in het licht van de onder 2.7 en 2.9 vermelde brieven van respectievelijk 18 september 2003 en 16 oktober 2003 van de gemachtigde van belanghebbende aan de Inspecteur. Zoals eerder overwogen wordt in deze brieven in het kader van de vermindering van de rekening-courant schuld van belanghebbende aan [P] geschreven over een project van belanghebbende in privé en het uitvoeren door belanghebbende van een [bouwproject O] , waarmee belanghebbende – reeds voordat het perceel nummer [nummer 1] op [datum 1] is gekocht - een geschatte brutowinst denkt te gaan behalen van ongeveer € 250.000. Ook de onder 2.8 vermelde brief van belanghebbende duidt erop, dat belanghebbende van aanvang af plannen had om een [bouwproject O] te (laten) bouwen en dat belanghebbende niet een normaal, actief vermogensbeheer beoogde met hoop op een speculatief resultaat.
4.10.
Uit het vorenoverwogene volgt, dat de in geschil zijnde vraag bevestigend moet worden beantwoord.
Slotsom
4.11.
Het gelijk is aan de zijde van de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank dient, onder verbetering van de gronden, te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk wordt vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op: 21 juli 2016 door P. Fortuin, voorzitter, J.W.J. Huige en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van J.W.J. van der Heijden, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.