ECLI:NL:RBZWB:2014:3998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
AWB-13_2685 en AWB 13_2686
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de werkzaamheid in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en eigenwoningschuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2006 en 2008. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de activiteiten van de belanghebbende met betrekking tot onroerend goed kwalificeren als een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur had de voordelen van de belanghebbende uit deze activiteiten als resultaat uit overige werkzaamheden aangemerkt, wat de belanghebbende betwistte. De rechtbank oordeelde dat de activiteiten van de belanghebbende meer omvatten dan normaal vermogensbeheer, en dat er sprake was van een werkzaamheid. Dit leidde tot een aanpassing van het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2006.

Daarnaast was er een geschil over de eigenwoningschuld van de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat een deel van de lening die hij had afgesloten, betrekking had op de verbouwing van zijn eigen woning. Dit leidde tot de conclusie dat de belanghebbende recht had op aftrek van de kosten van de eigen woning, wat resulteerde in een vermindering van de aanslag voor het jaar 2008.

De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende gegrond verklaard, de aanslagen verminderd en de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 500 vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De proceskosten zijn eveneens vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 13/2685 en 13/2686
uitspraak van 5 juni 2014
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 31 december 2010 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2006 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 197.831 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 183.121 (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.66) en met dagtekening 21 december 2012 een aanslag IB/PVV over het jaar 2008 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.732 (aanslagnummer: [aanslagnummer].H.86).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2013 de aanslag IB/PVV over het jaar 2006 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 69.522 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 10 april 2013 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV over het jaar 2008 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brieven van 16 mei 2013, ontvangen bij de rechtbank op 17 mei 2013, beroep ingesteld. De beroepen betreffende de IB/PVV over 2006 en 2008 zijn respectievelijk geregistreerd onder de procedurenummers 13/2685 en 13/2686. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende tweemaal een griffierecht geheven van € 44.
1.4.
De inspecteur heeft twee verweerschriften ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2014 te Breda. De zaken met procedurenummers AWB 13/2685 en 13/2686 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde, [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te [plaats X] (hierna: de gemachtigde van belanghebbende), en namens de inspecteur, [verweerder].
1.6.
De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak aan partijen zal worden verzonden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [A BV] te [plaats A] (hierna: [A BV]) en is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres 1] te [plaats A] (hierna: de woning).
2.2.
Tot de gedingstukken behoort een bouwtekening gemaakt van, wat wordt genoemd “[bouwproject A]” te [plaats X], op 15 januari 2002 gemaakt door [B BV]. Daarop staan de volgende namen vermeld, [C BV] (hierna: [C BV]), [D] (hierna: [D]) en [A BV].
2.3.
Op 18 december 2002 is het [bouwproject A] concept aan de [gemeente X] (hierna: de gemeente) gepresenteerd door [F] (directeur van [C BV]) (hierna: [F]), [G] van [D] (hierna: [G]) en belanghebbende.
2.4.
Met dagtekening 3 maart 2003 richtte de gemeente een brief aan [A BV], ter attentie van belanghebbende, met, onder meer, de volgende passages:
“Wij hebben met belangstelling kennis genomen van het door u, mede namens de heren [F] van [C BV] en [G] van [D], recentelijk ingediende plan om te komen tot een [bouwproject A] ontwikkeling aan de [adres 2] in onze stad.
In onze vergadering van 25 februari jl. hebben wij besloten positief in te steken op uw initiatief. Wij zullen dan ook met u in overleg treden omtrent de verdere uitwerking en nog te stellen randvoorwaarden.
Wel plaatsen wij hierbij op voorhand al de volgende kanttekeningen:
  • Allereerst zal uit het door u te uit te voeren marktonderzoek de financieel-economische haalbaarheid van dit plan, alsook de behoefte aan een dergelijke ontwikkeling binnen de [plaats X] bevolking, resp. regio afdoende moeten blijken.
  • (…)
  • In elk geval dienen de beoogde functies voor vestiging van een “[activiteit I]” alsook van een “[activiteit II]” af te vallen als zijnde op deze locatie niet passend binnen het daartoe door de gemeente vastgestelde beleid.
  • (…)
  • Kortom er is nog een heel traject te gaan, dat onzerzijds lopende het proces ambtelijk zal worden begeleid en het nodige overleg met u als initiatiefnemers vergt.
  • Niettemin zijn wij bereid uw plan nu al een zekere mate van exclusiviteit toe te kennen, echter vooralsnog gedurende een periode van drie maanden voor de duur van het door u te houden marktonderzoek, dit om eventuele concurrerende (deel) initiatieven niet al te lang in de wachtkamer te behoeven te zetten.
Tot slot vraagt specifieke aandacht het communicatietraject.
(…)
Wij zullen de resultaten van dit onderzoek over een twee-drietal weken in de openbaarheid aan de raad presenteren, vergezeld van een persbericht.
Daarin zal tevens melding worden gemaakt van uw plannen als een ingekomen initiatief. Uiteraard zal de raad uw concept plan dan op voorhand al toetsen aan de diverse criteria in voornoemd locatieonderzoek.
Ook de pers zal dan ongetwijfeld om nadere informatie vragen en uw woordvoerder daarover benaderen.”
De door de gemeente gestelde voorwaarde inzake [activiteit I] en [activiteit II] is voor [G] ([D]) aanleiding om van verdere deelname aan het project af te zien.
2.5.
Bij brief van [datum] 2003 is het daarop gevolgde onderzoek naar mogelijke vestigingslocaties voor een [activiteit III] en een [activiteit IV] in [plaats X] gepresenteerd aan de raad van de [gemeente X], vergezeld van een persbericht.
2.6.
Op [datum] 2003 is een in opdracht van de gemeente vervaardigd rapport, geheten “
[rapport]”, uitgevoerd door [H] te [plaats Y], gepubliceerd. Daarin wordt ook het initiatief voor een [bouwproject A] op het zogeheten [terrein] aan de [adres 2] genoemd.
2.7.
In haar antwoord van 18 september 2003 op een brief van de belastingdienst naar aanleiding van een boekenonderzoek bij [A BV] stelt [I] te [plaats Z] (hierna: [I]) onder meer:
“Hieronder zullen wij aangeven hoe de directeur grootaandeelhouder zijn rekening courant schuld op zeer korte termijn zal aflossen.
In privé heeft de directeur grootaandeelhouder momenteel een project lopen waarmee naar alle waarschijnlijkheid voor het einde van 2003 een brutowinst van ongeveer € 250.000 gerealiseerd zal worden. Wegens te gemaakte kosten en een te verrekenen TBR‑verlies (zie hieronder), zal van deze bruto winst ongeveer € 200.000 netto beschikbaar zijn voor de directeur grootaandeelhouder. Deze liquide middelen zullen gebruikt worden om de bestaande rekening courant verhouding tussen cliënte en haar DGA te verminderen naar een voor u acceptabel niveau.
In grote lijnen kan het hiervoor genoemde project als volgt omschreven worden:
Het betreft de ontwikkeling van een [bouwproject A] van circa 6.000 m2 b.v.o. op het [terrein] aan de [adres 2].”
2.8.
Als bijlage bij de in 2.7 vermelde brief heeft [I] een aan haar gerichte, niet gedagtekende, brief van belanghebbende gevoegd, die onder meer de volgende passage bevat:
“(…) Daarnaast heb ik enkele mensen ontmoet bij een trade show in [plaats N] omtrent [project A activiteiten] ( [activiteit V] ) omdat we n.l. liepen met de plannen om een soort [bouwproject A] te bouwen in [plaats X] i.s.m. [C BV] uit [plaats A]. Tekeningen en businesscards zijn bijgevoegd. (…).”
2.9.
In een brief van 16 oktober 2003 van [I] aan de belastingdienst is onder meer de volgende passage opgenomen:
Het project [bouwproject A]
Het betreft de ontwikkeling van een [bouwproject A] van circa 6.000 m2 b.v.o. op het [terrein] aan de [adres 2]. In [bouwproject A] zullen o.a. een [activiteit IV], [activiteit III] en [activiteit V] worden gevestigd. Dit project dat [belanghebbende] in privé uitvoert zal op korte termijn een geschatte brutowinst van ongeveer € 250.000,- genereren. De discussie over eventuele TBR-verliezen even buiten beschouwing gelaten zal hier dus een netto bedrag van zeker € 100.000 in het privé-vermogen van [belanghebbende] terechtkomen.”
2.10.
Op [datum] 2003 is ter zake van het terrein aan de [adres 3] te [plaats X] (het [terrein]) (hierna: perceel nummer [xxx]) een koopovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en zijn zakelijke partner, [F], als kopers (ieder voor 50%), en [J BV] statutair gevestigd te [plaats B], als verkoper. De koopprijs bedraagt, na aftrek van een afkoopsom van € 60.000 in verband met de bodemsanering, € 845.000. Bij notariële akte van [datum] 2004 wordt perceel nummer [xxx] geleverd.
2.11.
Bij huurovereenkomst van [datum] 2003 wordt een gedeelte (circa 110m2) van de loods op het perceel nummer [xxx] verhuurd aan [J BV] voor een huurprijs van € 10.000 (excl. BTW) per jaar.
2.12.
Eveneens op [datum] 2003 komen belanghebbende en [F] als “
verhuurders” en [K BV] te [plaats C] (hierna: [K BV]) als ”[K BV]” het volgende schriftelijk overeen:
Artikel 1:
Verhuurders zijn eigenaar van het perceel [adres 3] te [plaats X] en hebben belang bij een entree tot het perceel vanaf de [adres 2]. Dit kan slechts gerealiseerd worden indien [exploitatie] dat [K BV] ([K BV]) exploiteert aan de [adres 2] te [plaats X] wordt verplaatst naar een andere locatie in [plaats X].
Artikel 2:
Verhuurders en [K BV] zullen in dit kader na ondertekening van de koopovereenkomst en huurovereenkomst in overleg te treden met de [gemeente X]. Doel van dit overleg is de mogelijkheden te onderzoeken om een ontsluiting te realiseren vanaf de [adres 2]. (…)
Artikel 3:
Op moment van ondertekening van deze overeenkomst lijkt het meest optimaal dat er een rotonde wordt aangelegd (…)
Artikel 4:
Ieder der partijen zal zich naar beste vermogens inspannen en al hetgeen doen en laten wat onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar mag worden verwacht om het beoogde doel, te weten ontsluiting van het perceel [adres 3] van de [adres 2] te [plaats X], te realiseren(…)
Artikel 5:
[K BV] verklaart bekend te zijn met de wens van de heren [F] en [belanghebbende], respectievelijk de door hen als kopers aan te wijzen vennootschappen, om op het door hen van [J BV] aangekochte perceel aan de [adres 3] te [plaats X] [project A activiteiten] te ontwikkelen. [K BV] verplicht zich hierbij jegens de heren [F] en [belanghebbende], en/of de door hen aan te wijzen vennootschappen niets te doen of na te laten dat de realisering van die activiteiten zou kunnen verhinderen of bemoeilijken, dan wel de ontwikkeling daarvan te vertragen, voorzover dat redelijkerwijs van haar kan worden gevergd.”
2.13.
Ter voldoening van de in 2.10 genoemde koopprijs hebben belanghebbende en [F] op 30 januari 2004 bij de [bank] te [plaats A] (hierna: de [bank]) een hypothecaire geldlening, een overbruggingslening, ten bedrage van € 845.000 afgesloten. Daarbij is overeengekomen dat de aflossing ineens geschiedt zodra het object aan de [adres 3] te [plaats X] verkocht en geleverd is, maar uiterlijk op 30 september 2004.
2.14.
In een taxatierapport van 19 januari 2004 opgesteld door taxateur [taxateur S] van [kantoornaam taxateur S] te [plaats A], is de onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van perceel nummer [xxx] getaxeerd op € 900.000.
2.15.
Een nota voor het college van B & W van de gemeente, van [datum] 2004 bevat onder meer de volgende passages:
Aanleiding:
De initiatiefnemers (de heren [belanghebbende] en [F], alsmede [L]) hebben op verzoek van de gemeente het [H] opdracht verstrekt om een haalbaarheidsstudie resp. marktonderzoek te verrichten naar de realiseringskansen en fin.economische haalbaarheid van de exploitatie van de in het [bouwproject A] onder te brengen planonderdelen (…)
De initiatiefnemers verzoeken de gemeente om in principe medewerking te verlenen aan realisering van wat ze thans noemen een “[bouwproject A]”. (…)
Kanttekeningen:Het is exact een jaar geleden dat het eerste initiatief voor een [bouwproject A] ontwikkeling aan uw college werd gepresenteerd. Toen nog overigens bestaande uit een ander driemanschap. De partij [D] is vanwege de toen gelegde blokkade voor [activiteit I] afgehaakt en thans vervangen door [L]. Als een prima partner te beschouwen voor dit voor [plaats X] toch ook belangrijke project.
De totstandkoming van deze nieuwe combinatie heeft tijd nodig gehad, incl. de nadere uitwerking van de eerste planopzet. Daarbij is vooral gezocht naar exploitatiekandidaten in het [plaats X], zoals uit bovenstaande blijkt.
(…)
De initiatiefnemers haken overigens zelf ook af op realisering van de optionele 2e fase ([K BV] terrein aan de [adres 4]), als zijnde financieel economisch te riskant (…).
Met [K BV] is over de [exploitatie] op dit moment niet meer dan een intentie overeenkomst aan te gaan over verplaatsing en/of opheffing van [exploitatie] binnen een tijdsbestek van 5 jaar, en wel zonder verplichting tot aanleg/medefinanciering van de wenselijk geachte rotonde op termijn.”
2.16.
Bij een overleg met onder andere de wethouders [M] en [N] van de gemeente op [datum] 2004 waren onder meer belanghebbende en [O], namens [P BV] te [plaats D] (hierna: [P BV]) (“de initiatiefnemers”), aanwezig. Volgens het verslag van die bijeenkomst “[geven]
De initiatiefnemers[]
aan dat in overleg met alle exploitanten de wensen voldoende zijn uitgekristalliseerd en qua lay out het plan er dan ook nagenoeg voor 100% staat.”. De afspraken die toen gemaakt werden betreffen onder meer een gezamenlijke actie om [exploitatie] van [K BV] te verplaatsen, ter voorkoming van vertraging in de planvorming en/of planrealisering en een bereikbaarheidsstudie.
2.17.
In oktober 2004 wordt tussen belanghebbende en [F] als optiegevers en [P BV] als optienemer met betrekking tot perceel nummer [xxx] een optieovereenkomst gesloten voor een koopprijs van € 1.425.600 (excl. BTW). [P BV] is voornemens de ontwikkeling en realisatie van [bouwproject A] bebouwing op het [terrein] te ondernemen. De optie wordt verleend voor een periode die aanvangt op 1 maart 2004 en 18 maanden later (op uiterlijk 1 september 2005) eindigt. Als tegenprestatie verplicht optienemer zich tot betaling aan optiegever van een maandelijkse rentevergoeding van € 1.750 (excl. BTW). De vergoeding wordt verrekend met de koopprijs van € 1.425.600 of vervalt aan de optiegever indien de optie niet wordt gelicht.
2.18.
Op [datum] 2005 heeft de introductie/presentatie van het [bouwproject A] aan de direct betrokkenen van de aanliggende woonwijk plaatsgevonden. Daarbij waren onder meer belanghebbende en de heren [Q] en [O] van [P BV] aanwezig.
2.19.
Op [datum] 2005 heeft het college van B & W van de gemeente ingestemd met het verzoek van [P BV] tot (planologische) medewerking aan de realisering van [bouwproject A], waaronder de verplaatsing van [exploitatie]. Ook wordt de planpresentatie vrijgegeven voor inspraak in het kader van de inspraakverordening.
2.20.
Op [datum] 2005 is een persbericht door de gemeente uitgebracht
waarin aangegeven wordt dat het college van B & W instemt met de realisatie van [bouwproject A] aan de [adres 2] door [P BV] en waarin de inspraakprocedure wordt aangekondigd.
2.21.
In een brief van [datum] 2005, gericht aan alle bewoners van de [buurt], worden de inspraakprocedure, waarbij de plannen van [P BV] vanaf [datum] 2005 vier weken ter inzage liggen op het informatiecentrum in het stadhuis en op de website van de gemeente, en een informatieavond aangekondigd.
2.22.
Bij de op [datum] 2005 gehouden informatieavond waren onder meer belanghebbende en [O] van [P BV] aanwezig. Tijdens deze informatieavond is ook bekendgemaakt dat het [exploitatie] verplaatst zal worden naar het [terrein 2] in [plaats X] om de plannen met betrekking tot [bouwproject A] mogelijk te maken.
2.23.
Intussen heeft de gemeente [K BV] een nieuwe locatie aangeboden aan de [adres 2] . [K BV] is daarmee akkoord gegaan onder de strikte voorwaarde dat zij een directe inrit aan de [adres 2] zou krijgen. Bij brief van [datum] 2006 heeft het college van B & W aan [K BV] bevestigd dat de inrit gerealiseerd kan worden.
2.24.
In een brief van 21 juli 2006 van [P BV] aan [A BV], ter attentie van belanghebbende, wordt onder meer vermeld dat de koopprijs van perceel nummer [xxx] en het perceel aan de [adres 2] te [plaats X] (hierna: perceel nummer [xxy]) € 2.031.150 (excl. BTW) zal bedragen en dat de in oktober 2004 overeengekomen optievergoeding zal doorlopen tot en met de dag van de juridische levering doch uiterlijk tot en met 31 mei 2007 en dat bij aankoop van het terrein € 21.000 (excl. BTW) (12 maanden optievergoeding) wordt verrekend met de aankoopsom.
2.25.
In een brief van 22 december 2006 van [P BV] aan [A BV], ter attentie van belanghebbende wordt vermeld dat de optievergoeding in verband met de medewerking voor het uitstellen van de definitieve beslissing vanaf januari 2007 wordt verhoogd naar € 5.000 (excl. BTW).
2.26.
Bij brief van 25 juni 2007 van de gemachtigde van belanghebbende aan de belastingdienst, in reactie op een vragenbrief van de belastingdienst met betrekking tot de aangifte vennootschapsbelasting 2005 van [A BV], is onder meer de volgende passage opgenomen:
“Van [A BV] / [belanghebbende] heb ik begrepen dat het al enkele jaren de bedoeling is om met de verkoopopbrengst van een perceel grond aan de [adres 2] te [plaats X] de onderhavige schuld (nagenoeg volledig) af te lossen. Door omstandigheden (onder andere vertraging bij de koper en vertragingen op het gebied van de ruimtelijke verordening) is deze verkoop vertraagd, doch nu is zeker dat de overeenkomst van koop en verkoop begin juli 2007 gesloten zal worden en de akte van levering voor de notaris in september 2007 zal passeren. De verkoopopbrengst zal door [belanghebbende] volledig worden gebruikt voor de aflossing van zijn schuld aan [A BV]”
2.27.
Op [datum] 2007 wordt een concept‑koopcontract opgesteld tussen belanghebbende en [F] als verkopers en [P BV] als koper. Koopprijs voor beide percelen is € 2.031.150 (excl. BTW). Daarbij is overeengekomen dat de juridische levering op [datum] 2008 plaats zal vinden.
2.28.
Een overeenkomst van cessie van [datum] 2007 tussen [A BV], belanghebbende en [R BV]te [plaats E 1], vertegenwoordigd door haar directeur [S] (hierna: [S]), bevat onder meer de volgende passages:
Overwegende dat:
  • [A BV] op 15-09-2007 een bedrag groot € 326.000 als storting op de uitbreiding van het geplaatst en gestorte aandelenkapitaal van haar deelneming [T BV] te [plaats X].
  • [A BV] voor de financiering hiervan een bedrag groot € 326.000 leent van [S].
  • [S] voor de aflossing van deze lening door [A BV] zekerheid wenst te krijgen.
  • [A BV] een vordering in rekening-courant heeft op [belanghebbende].
  • [belanghebbende] samen met de [F] ter zake van de verkoop van het perceel grond [adres 3] (…) en het perceel grond [adres 3]/[adres 2] (…) op 22 december 2006 een overeenkomst van verkoop heeft gesloten met [P BV] voor in totaal een koopsom van groot € 2.031.150.
  • [belanghebbende] van deze koopsom 50% toekomt, zijnde € 1.015.575 (…)
  • [belanghebbende] na aflossing van de bancaire hypotheekschuld die drukt op de genoemde percelen méér dan € 326.000 overhoudt.
  • [belanghebbende] zal met de na aflossing van de bancaire hypotheekschuld resterende verkoopsom zijn rekening-courantschuld bij [A BV] aflossen, dan wel aan [A BV] een lening verstrekken, waarmee [A BV] de schuld aan [S] in één keer kan en zal aflossen.
  • Aldus [belanghebbende] zich verplicht om op 16 januari 2008 ten minste het door [A BV] aan [S] verschuldigde bedrag aan [A BV] af te lossen, waarmee [A BV] haar schuld met rente aan [S] in één keer af kan lossen.
  • Hiermede [S] door [belanghebbende] een deel ad € 326.000 van zijn van [P BV] te verkrijgen verkoopsom (indirect) gecedeerd krijgt.”
2.29.
Bij brief van 6 november 2007 laat de gemeente aan belanghebbende onder meer het volgende weten:
“Op 30 oktober 2007 hebben wij uw aanvraag om sloopvergunning ontvangen voor het slopen van een [exploitatie] met bedrijfsruimten op het perceel [adres 2]/[adres 3] te [plaats X].”
2.30.
In opdracht van belanghebbende en [F] is, met dagtekening 15 november 2007 door [U] te [plaats X], een plan van aanpak opgesteld voor de sanering van de deels met [producten] verontreinigde bodem ter plaatse van de locatie [adres 2] te [plaats X]. Daarin wordt belanghebbende als contactpersoon genoemd. Het plan van aanpak is bij brief van 8 januari 2009 doorgestuurd naar de gemeente. Bij brief van 19 februari 2009 heeft de gemeente ingestemd met het ingediende plan van aanpak.
2.31.
Bij brief van 21 december 2007 van de gemachtigde van belanghebbende aan de belastingdienst, in vervolg op de in 2.26 genoemde brief, zijn onder meer de volgende passages opgenomen:
“Uit bijgaande overzichten blijkt een rekening‑courantschuld per ultimo 2006 van groot € 152.780. Tevens is er sprake van een lening bestuurder van groot € 310.000. Deze lening heeft te maken met de verbouwing van de eigen woning van [belanghebbende].
Het boekjaar 2006 is het eerste boekjaar dat wij de jaarrekeningen 2006 hebben opgesteld en uit de review van het dossier bleek dat een belangrijk deel van de door [belanghebbende] in de loop der jaren opgenomen gelden betrekking hebben op de aanpassing en verbouwing van de eigen woning.
Indien u hiermee akkoord gaat, willen wij deze lening omzetten in een hypothecaire geldlening, waarvoor als zekerheid een 2e recht van hypotheek wordt gevestigd.”
2.32.
Bij overeenkomst van [datum] 2008 wordt perceel nummer [xxy] door belanghebbende en [F] gekocht van [K BV]. De aankoopprijs bedraagt € 400.000 (excl. BTW). De juridische levering heeft plaatsgevonden op [datum] 2009.
2.33.
Op [datum] 2008 wordt tussen belanghebbende en [F] als verkopers en [P BV] als koper ter zake van de percelen met nummers [xxx] en [xxy] een koopcontract gesloten. De koopprijs bedraagt € 2.010.150 (excl. BTW), kosten koper, waarbij de door [P BV] betaalde bedragen met betrekking tot de optievergoeding met de koopprijs zijn verrekend.
2.34.
Op [datum] 2009 is vergunning verleend voor het slopen van het in 2.29 genoemde [exploitatie]. De gemeente heeft dit in een brief met dagtekening 20 februari 2009 aan belanghebbende kenbaar gemaakt.
2.35.
Op [datum] 2009 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen aan de ene kant belanghebbende en [F] en aan de andere kant [P BV]. [P BV] wordt van haar uit de overeenkomst van [datum] 2008 voortvloeiende verplichtingen ontslagen. . Daarvoor betaalt [P BV] een afkoopsom van € 350.000 (excl. BTW).
2.36.
Bij overeenkomst van [datum] 2009 worden de percelen met nummers [xxx] en [xxy] vervolgens verkocht aan [V BV] statutair gevestigd te [plaats X] (hierna: [V BV]) voor een bedrag van € 2.000.000 (excl. BTW). De levering daarvan heeft plaatsgevonden bij notariële akte van [datum] 2009. 25% van de aandelen [V BV] wordt gehouden door [W], waarvan [X BV] enig aandeelhouder is. Op haar beurt houdt [A BV] ruim 33% van de aandelen in [X BV]
Met betrekking tot het jaar 2006
2.37.1.
In de aangifte IB/PVV over het jaar 2006 heeft belanghebbende ter zake van zijn inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [A BV] een bedrag aangegeven van € 42.791 en ter zake van zijn inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [Y] een bedrag van € 4.260. Aan terugontvangen premies voor inkomensvoorzieningen heeft belanghebbende een bedrag aangegeven van € 45.867. Als negatieve inkomsten uit eigen woning heeft hij een bedrag opgevoerd van € 32.896 en aan persoonsgebonden aftrek een bedrag van € 4.512. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning resulteerde in een bedrag van € 55.510. Belanghebbende heeft geen inkomen uit aanmerkelijk belang aangegeven.
2.37.2.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV over het jaar 2006 het belastbaar inkomen uit werk en woning aanvankelijk vastgesteld op € 197.831 en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang ter behoud van rechten vastgesteld op € 183.121. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit het volgende:
Aangegeven inkomen
55.51
Correcties m.b.t. het inkomen uit werk en woning
ROW [adres 3] te [plaats X]
12.255
ROW [adres 5] te [plaats F]
116.116
Geen aftrek rente [A BV] als eigenwoningschuld
13.95
Belastbaar inkomen uit werk en woning
197.831
2.37.3.
Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang verminderd tot nihil en is het belastbaar inkomen uit werk en woning als volgt aangepast:
Aangegeven inkomen
55.51
Correcties m.b.t. het inkomen uit werk en woning
[adres 3]te [plaats X]
Huurinkomsten [K BV]
10.308
Huurinkomsten [Z]
27.272
Optievergoedingen [P BV]
21
Totaal inkomsten
58.58
Kosten mbt [adres 3] te [plaats X]
Rentelasten en bankkosten
35.672
Energie, electr.
13.205
Afrekening en vergoeding
11.123-/-
Interpolis
2.772
Algemeen (gemeente, gas, water etc.)
5.799
Totaal kosten
46.325
ROW mbt [adres 3] te [plaats X]
12.255
Aandeel belanghebbende mbt [adres 3] (50%)
6.127
Minder rentekosten eigenwoningschuld
7.885
Belastbaar inkomen uit werk en woning
69.522
Met betrekking tot het jaar 2008
2.38.1.
In de aangifte IB/PVV over het jaar 2008 heeft belanghebbende ter zake van zijn inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [A BV] een bedrag aangegeven van € 56.646 en ter zake van zijn inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking van [Y] een bedrag van € 4.256. Als negatieve inkomsten uit eigen woning heeft hij een bedrag opgevoerd van € 17.918. Het aangegeven belastbaar inkomen uit werk en woning resulteerde in een bedrag van € 42.984.
2.38.2.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag over het jaar 2008 het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 47.732. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit het volgende:
Aangegeven inkomen
42.984
Correcties m.b.t. het inkomen uit werk en woning
ROW [adres 3] te [plaats X]
1.317-/-
Geen aftrek rente [A BV] BV als eigenwoningschuld
6.065
Belastbaar inkomen uit werk en woning
47.732
2.38.3.
Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag IB/PVV over het jaar 2008 gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
Is met betrekking tot de activiteiten inzake de percelen nummers [xxx] en [xxy] sprake van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) en heeft de inspecteur de door belanghebbende behaalde voordelen over de jaren 2006 en 2008 van respectievelijk € 6.127 positief en € 1.317 negatief terecht tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden gerekend? De bedragen zelf zijn als zodanig niet in geschil.
Is er met betrekking tot het bedrag van € 6.065, zowel in 2006 als in 2008, sprake van aftrekbare kosten eigen woning op de voet van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB? Meer in het bijzonder is in geschil of er met betrekking tot een bedrag van € 134.774 sprake is van een eigenwoningschuld in de zin van artikel 3.119a van de Wet IB.
Komt belanghebbende in aanmerking voor immateriële schadevergoeding?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar over de jaren 2006 en 2008 en vermindering van de aanslagen over de jaren 2006 en 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 55.510 en € 42.984. De inspecteur concludeert met betrekking tot het jaar 2006 tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.702 (€ 69.522 min € 1.820). Met betrekking tot het jaar 2008 concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden
4.1.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij met betrekking tot de percelen met nummers [xxx] en [xxy] geen werkzaamheden heeft verricht die uitgaan boven normaal vermogensbeheer, zodat heffing in box III plaats moet vinden. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
4.1.2.
Artikel 3.90 van de Wet IB luidt als volgt:
“Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden is het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren verminderd met de terbeschikkingstellingsvrijstelling.”
4.1.3.
Artikel 3.91, aanhef en eerste lid, onderdeel c, van de Wet IB luidt als volgt:
“Onder werkzaamheid wordt mede verstaan:
het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat, zoals bij het uitponden van onroerende zaken, het in belangrijke mate door de belastingplichtige zelf verrichten van groot onderhoud of andere aanpassingen aan een zaak, of het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis.”
4.1.4.
Inkomsten behaald met de verhuur of vervreemding van onroerende zaken, kwalificeren hetzij als winst uit onderneming of inkomsten uit arbeid, hetzij als inkomsten uit sparen en beleggen. Volgens vaste jurisprudentie is geen sprake van normaal vermogensbeheer indien het rendabel maken van onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en deze arbeid naar haar aard en omvang onmiskenbaar ten doel heeft het behalen van voordelen uit de onroerende zaken, welke het bij normaal vermogensbeheer opkomende rendement te boven gaan.
4.1.5.
De rechtbank acht op basis van de onder 2 weergegeven feiten, met name 2.2 tot en met 2.36, in onderlinge samenhang bezien en gelet op hetgeen partijen dienaangaande ter zitting naar voren hebben gebracht, aannemelijk dat sprake is van werkzaamheden die het normaal, actief beheren van vastgoed te boven gaan. Belanghebbende had naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar tot doel het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen ter zake van de percelen nummers [xxx] en [xxy], welke voordelen het rendement bij normaal actief vermogensbeheer te boven zouden gaan. Dit geldt des te meer, nu belanghebbende samen met [F] ter zake van de aankoop van perceel nummer [xxx] bij de [bank] een korte termijn financiering (overweging 2.13) is overeengekomen, waardoor aannemelijk is dat de verwachting was om in ieder geval het hiervoor genoemde perceel binnen korte tijd met winst door te verkopen. De door belanghebbende verrichte activiteiten, zoals zijn aanwezigheid tijdens vergaderingen met de gemeente, zijn bemoeienis bij het realiseren van de bestemmingswijziging en met betrekking tot de sloop van het benzineverkoopstation, hebben naar hun aard en omvang onmiskenbaar tot doel gehad het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen uit de percelen, die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan. Daaraan doet niet af dat belanghebbende niet van plan was om het [bouwproject A] zelf te bouwen.
4.1.6.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank terecht het door belanghebbende behaalde voordeel tot het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden gerekend.
Met betrekking tot de eigenwoningschuld
4.2.1.
Ingevolge artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB zijn de aftrekbare kosten met betrekking tot de eigen woning het gezamenlijke bedrag van de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, die behoren tot de eigenwoningschuld. Ingevolge artikel 3.119a van de Wet IB wordt onder eigenwoningschuld verstaan het gezamenlijk bedrag van de schulden die zijn aangegaan ter verwerving van een woning verminderd met de eigenwoningreserve. Tot de eigenwoningschuld behoren ook kosten voor verbetering of onderhoud van de woning voorzover deze met schriftelijke bescheiden zijn te staven (artikel 3.123 Wet IB 2001).
4.2.2.
Vaststaat dat naast de aankoopsom kosten zijn gemaakt ten behoeve van de eigen woning. Ter zitting hebben partijen met betrekking tot de eigen woning, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
De inspecteur:
  • “Het klopt dat wij de facturen hebben gezien.
  • Wat er gebeurd is, is dat de lening bij [A BV] aangemerkt is als eigenwoningschuld. De toename van de rekening‑courantschuld 2003 ten opzichte van 2002 is door ons geaccepteerd. In 2006 is een correctie toegepast. De lening tot ongeveer € 540.000 is als eigenwoningschuld geaccepteerd.
  • Een bedrag van ongeveer € 134.000 is niet door ons geaccepteerd. Daar hebben we onderzoek naar gedaan en daarvan kon geen bewijs worden overgelegd. Wij zijn ervan overtuigd dat dat bedrag reeds in de lening is meegenomen. Dat wil zeggen dat sprake zou zijn van een dubbeltelling.
  • Ik kan me niet voorstellen dat er fouten zijn gemaakt met betrekking tot de toerekening van de schuld.
  • Er zijn verbouwingsfacturen tot € 370.000 overgelegd. Er is een opstelling gemaakt met betrekking tot het bedrag van € 370.000. Dat lijken mij verbouwingsfacturen.
  • Ik heb geconstateerd dat de hypotheek verhoogd is van € 540.000 naar ongeveer € 670.000. Er is ook nog een vaststellingsovereenkomst opgesteld. Er is heel uitdrukkelijk naar gekeken.
  • Het is de vraag waarvoor belanghebbende het bedrag van € 310.000 gebruikt heeft. Belanghebbende moet de bestemming aannemelijk maken.
  • Als er een factuur uit 2001 overgelegd is en er kan niet aangetoond worden hoe dat bedrag betaald is, vraag ik me af waarom de belastingdienst dat moet accepteren. Uit de opstelling blijkt dat de eigenwoningschuld tot een bedrag van € 540.000 geaccepteerd is.
  • Er is discussie geweest over de hoogte van de rekening-courant. Er kan niet worden vastgesteld hoe de rekening‑courantschuld ontstaan is. Het antwoord op die vraag is in het boekenonderzoek bij [A BV] naar voren gekomen. Uit de rekening‑courant kon niet worden afgeleid dat het bedrag van € 134.000 verband houdt met de verbouwing aan de eigen woning.
  • Ik heb facturen gezien voor een totaal bedrag van € 370.000. Ik heb geen facturen gezien voor nog een bedrag van € 134.000.
  • In de brief van [I] komt de lening van [A BV] aan belanghebbende aan de orde. Er is uitgebreid naar gekeken. Dan zouden er facturen moeten zijn met betrekking tot het bedrag van € 134.000.
  • Alleen van 2002 is er geen verloop met betrekking tot de rekening-courant. Wel met betrekking tot het jaar 2001, omdat het onderzoek bij de besloten vennootschap over het jaar 2001 ging.
  • Ik kon niet zien of er een verband bestond tussen de facturen en de lening van [A BV] Ik betwist dat [A BV] alle facturen heeft betaald.”
De gemachtigde van belanghebbende:
  • “De facturen, die we aan de inspecteur overgelegd hebben, zijn van eind 2001. Belanghebbende is in 2007 cliënt bij ons kantoor geworden. Dus pas bij de aangifte IB/PVV over het jaar 2006 konden wij daar rekening mee houden. Vanwege de hoge rekening-courantschuld zijn wij nagegaan wat er in de voorgaande jaren gebeurd was. Toen zijn we erachter gekomen dat de voormalige adviseur van belanghebbende in de aangiften IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2005 onvoldoende rekening met de eigenwoningrente heeft gehouden. Dus vandaar dat ik pas in het jaar 2006 de eigenwoningrente goed kon berekenen. Ik heb toen gezegd dat we de niet afgetrokken renten in de voorgaande jaren maar laten zitten.
  • Over het verloop van 2002 tot en met 2005 kan ik niets zeggen, omdat ik daar niet bij betrokken was.
  • Belanghebbende had een lening bij de [bank] voor een bedrag van € 360.000 en voor een bedrag van € 310.000 bij [A BV] en dat is samen € 670.000.
  • Het verloop is heel gek natuurlijk, maar het had eerder in de aangifte IB/PVV verwerkt moeten worden. Nu krijgen wij de discussie over hoe we dit aan gaan tonen. De belastingdienst is veel later vragen gaan stellen over de verbouwing. En de betalingsbewijzen hebben wij niet meer. Er is zelfs contact opgenomen met de bank. Wij hebben geen bankafschriften meer kunnen krijgen met betrekking tot die jaren. In zo’n geval is het dan moeilijk om te bewijzen dat er is betaald. Meer kan ik ook niet zeggen.
  • We hebben facturen overgelegd waarvan het totaal bedrag zelfs hoger uitkomt dan € 310.000.”
4.2.3.
Op basis van de verklaringen van partijen ter zitting heeft de rechtbank geconcludeerd dat in de bezwaarfase namens belanghebbende facturen zijn overgelegd die betrekking hebben op de verbouwing van de eigen woning van belanghebbende en door de inspecteur zijn beoordeeld. Deze facturen behoren niet tot de stukken van het geding. Het geschilpunt beperkt zich naar het oordeel van de rechtbank tot de beoordeling van de betaling van de facturen.
4.2.4.
De rechtbank overweegt als volgt met betrekking tot de betaling van de facturen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende stellig en geloofwaardig verklaard dat de kosten voor de verbouwing door [A BV] zijn betaald. Dit geldt des te meer nu belanghebbende in privé onvoldoende vermogen had om die kosten zelf te kunnen betalen. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat belanghebbende met betrekking tot de verbouwing van de eigen woning geld van een bankinstelling heeft geleend. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat belanghebbende de kosten voor de verbouwing van [A BV] heeft geleend en daarmee de facturen heeft betaald, dan wel dat [A BV] de facturen, namens belanghebbende, heeft betaald. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank daarmee aannemelijk gemaakt dat het bedrag van € 134.774 is gebruikt ter verbetering van de eigen woning, zodat ter zake daarvan sprake is van een eigenwoningschuld. Met betrekking tot het bedrag van € 6.065 is dan sprake van aftrekbare kosten eigen woning op de voet van artikel 3.120, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet IB.
4.2.5.
De rechtbank acht het op basis van de verklaring van belanghebbende ter zitting aannemelijk dat de omstandigheid dat het bedrag van € 6.065 niet in de aangifte IB/PVV tot het jaar 2006 is opgevoerd, gelegen is in de omstandigheid dat de voormalige adviseur van belanghebbende in de aangiften IB/PVV over de jaren 2002 tot en met 2005 onvoldoende rekening met de eigenwoningrente heeft gehouden en dat de (nieuwe) gemachtigde van belanghebbende daarmee pas in de aangifte IB/PVV vanaf het jaar 2006 rekening kon houden. Gezien het oordeel in overweging 4.2.4 staat het gegeven dat die aftrek eerst in de aangifte over 2006 is opgevoerd de aftrek in de onderhavige jaren niet in de weg.
Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding
4.3.1.
Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding in verband met de lengte van de duur van de procedure in eerste feitelijke aanleg.
4.3.2.
De rechtbank stelt het volgende voorop. De onderhavige zaken zijn in beroep gezamenlijk behandeld. De ter zake van die geschillen in totaal toegekende schadevergoeding dient in redelijke mate van evenredigheid te staan tot de door de belastingplichtige geleden schade. Dit kan meebrengen dat in een concreet geval, waarbij de in hoofdzaak op hetzelfde onderwerp betrekking hebbende zaken gezamenlijk zijn behandeld, wordt volstaan met toekenning van een schadevergoeding, overeenkomstig de uitgangspunten van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, nr. 09/05112, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:HR:2011:BO5080. In de omstandigheid dat het om twee aanslagen gaat, ziet de rechtbank geen reden om een eventuele schadevergoeding twee keer toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat de discussie zich in hoofdzaak op de zelfde onderwerpen concentreert en dat deze zaken voor wat betreft het verzoek om immateriële schadevergoeding als één zaak gezien moeten worden. De rechtbank zal daarom de oudste zaak als uitgangspunt nemen.
4.3.3. Het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2006 is door de inspecteur ontvangen op 27 januari 2011. Tussen 27 januari 2011 en de dag van dagtekening van deze uitspraak, 5 juni 2014, is drie jaar en ruim vier maanden verstreken. Dat is een jaar en ruim vier maanden meer dan het uitgangspunt van twee jaar voor de duur van de rechterlijke beoordeling in eerste feitelijke aanleg.
4.3.4.
De uitspraak van de rechtbank is gedaan op 5 juni 2014. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 17 mei 2013. De procedure voor de rechtbank, tussen 17 mei 2013 en 5 juni 2014, heeft niet langer geduurd dan anderhalf jaar. In dat geval moet de totale overschrijding in beginsel worden toegerekend aan de inspecteur.
4.3.5.
In de bezwaarfase zijn de volgende handelingen verricht:
Bij brief van 3 maart 2011 heeft de inspecteur nadere vragen gesteld in verband met het bezwaar.
Bij brief van 6 april 2011 heeft belanghebbendes gemachtigde de vragen beantwoord en stukken over gelegd.
Op 19 januari 2012 heeft een bespreking plaatsgevonden. Bij brief van 30 januari 2012 heeft de inspecteur zijn standpunt aan belanghebbende meegedeeld. Belanghebbendes gemachtigde heeft daar bij brief van 5 maart 2012 op gereageerd. Daarna heeft een briefwisseling plaatsgevonden bij brief van 21 maart 2012 van de inspecteur, 20 april 2012 van de gemachtigde, 27 april 2012 van de inspecteur, 15 mei 2012 van de inspecteur, 3 juli 2012 van de inspecteur en 3 september 2012 van de gemachtigde. De vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar is meegedeeld bij brief van 23 oktober 2012, waarop de gemachtigde met brief van 19 november 2012 heeft gereageerd. Op 24 januari 2013 heeft het horen plaatsgevonden. Het verslag daarvan is bij brief van 5 februari 2013 verzonden. De gemachtigde heeft daarop bij brief van 14 maart 2013 gereageerd. Op 4 april 2013 zijn nog nadere stukken door de gemachtigde overgelegd. Bij brief van 10 april 2013 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.
4.3.6.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de redelijke termijn met een jaar moet worden verlengd tot drie jaar in verband met de ingewikkeldheid van de zaak.
De beoordeling in bezwaar of sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden is in het onderhavige geval, wat betreft de feitelijk en juridische beoordeling, niet eenvoudig en vergt meer onderzoek dan doorgaans voldoende is. De rechtbank is tevens van oordeel dat in het procedureverloop van het bezwaar geen aanleiding gevonden kan worden die het oordeel rechtvaardigt dat belanghebbende enige vertraging aan zichzelf heeft te wijten.
4.3.7.
In het onderhavige geval is op grond van het hiervoor overwogene de redelijke termijn met ruim vier maanden overschreden. De rechtbank ziet hierin aanleiding de inspecteur te veroordelen tot het vergoeden van immateriële schade tot een bedrag van € 500. De rechtbank zal die vergoeding toekennen in de zaak betreffende de aanslag IB/PVV over 2006.
Conclusie
4.4.
Gelet op hetgeen in 4.2.4 is overwogen dienen de beroepen gegrond te worden verklaard. Het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2006 wordt verminderd tot € 61.637 (€ 69.522 min € 7.885) en het belastbaar inkomen uit werk en woning over het jaar 2008 wordt verminderd tot € 41.667 (€ 47.732 min € 6.065).

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de behandeling van het beroep merkt de rechtbank de zaken met procedurenummers13/2685 en 13/2686 aan als samenhangende zaken inde zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). Nu het om twee zaken gaat waarin het beroep gegrond is verklaard, zal de rechtbank in deze zaken een proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen van 1/2 ofwel € 487.
5.2.
Belanghebbende heeft twee bezwaarschriften geschreven, die niet gelijktijdig zijn ingediend. De rechtbank beschouwt de bezwaren daarom niet als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit.
Met betrekking tot het jaar 2006
5.3.1.
Belanghebbende heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De inspecteur heeft bij de uitspraak op bezwaar niet op het verzoek beslist.
5.3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur, op grond van het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, tweede volzin, van de Awb op het verzoek dient te beslissen bij de beslissing op bezwaar. Nu de inspecteur heeft nagelaten bij de uitspraak op bezwaar te beslissen op het verzoek tot vergoeding van in de bezwaarfase gemaakte proceskosten, zal de rechtbank doen wat de inspecteur had moeten doen. De rechtbank zal de zaak, gelet op de aard van het geschil, niet terugwijzen naar de inspecteur. Bovendien wordt belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet in zijn procesbelang geschaad. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien.
5.3.3.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 486 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 243 en een wegingsfactor 1).
5.3.4.
De te vergoeden proceskosten met betrekking tot het jaar 2006 bedragen daarom mede gelet op hetgeen in 5.1 is overwogen, € 973 (€ 487 plus € 486).
Met betrekking tot het jaar 2008
5.4.1.
In zijn bezwaar tegen de aanslag IB/PVV over het jaar 2008 heeft belanghebbende niet verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan, zoals ingevolge artikel 7:15, derde lid, van de Awb, is vereist.
5.4.2.
De te vergoeden proceskosten met betrekking tot het jaar 2008 bedragen daarom, gelet op hetgeen in 5.1 is overwogen, € 487.

6.Beslissing

Met betrekking tot het jaar 2006
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.637;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriële schadevergoeding van € 500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 973;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Met betrekking tot het jaar 2008
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.667;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juni 2014 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. D. Hund en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra‑Carolie, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.