ECLI:NL:GHSHE:2016:3116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juli 2016
Publicatiedatum
21 juli 2016
Zaaknummer
200 179 553_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarigen na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de hoofdverblijfplaats van haar dochter [minderjarige 1] bij de vader was bepaald. De moeder verzocht om haar alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 juni 2016 zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader was niet aanwezig, maar gaf aan dat hij instemde met de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat er geen verbetering is opgetreden in de communicatie tussen de ouders, ondanks langdurige hulpverlening. Het hof oordeelt dat het niet het juiste moment is om het gezag van de vader te beëindigen, maar dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder moet komen te liggen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd voor zover deze de hoofdverblijfplaats bij de vader bepaalde, en het hof bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder zal zijn. De overige beslissingen van de rechtbank worden bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 juli 2016
Zaaknummer: 200.179.553/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/204142 / FA RK 15-999
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.M. Skrotzki,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. M.M. Setiaman.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 29 oktober 2015, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en haar verzoek om haar alleen met het ouderlijk gezag over de hierna nader te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te belasten alsnog toe te wijzen en (subsidiair) het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 15 december 2015, heeft de vader verzocht de moeder in haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar dit te ontzeggen als rechtens ongegrond en/of onbewezen.
Voorwaardelijk, indien het hof van oordeel is dat het ouderlijk gezag dient te worden gewijzigd, verzoekt de vader om hem alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen van partijen te belasten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Skrotzki;
- mr. Setiaman namens de vader;
- de stichting, vertegenwoordig door mevrouw [vertegenwoordiger van de stichting] ;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.3.1.
De vader is niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zij zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting ieder afzonderlijk en buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 10 december 2015;
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 31 mei 2016;
- de brief van de stichting d.d. 31 mei 2016;
- het rapport van de raad d.d. 7 maart 2016, ingekomen ter griffie op 10 juni 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
3.2.
Bij beschikking van 6 februari 2007 heeft de rechtbank Roermond bepaald dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag uitoefenen over de kinderen
.
3.3.
[minderjarige 1] is op 14 april 2004 onder toezicht gesteld en op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling is tot 14 oktober 2014 steeds verlengd. De laatste jaren heeft [minderjarige 1] bij de grootouders vz gewoond. In 2012 is zij bij de vader gaan wonen. Sinds november 2014 heeft [minderjarige 1] afwisselend bij beide ouders gewoond.
Bij beschikking van 30 maart 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, [minderjarige 1] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, aldus tot 30 maart 2017, en machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van zorgaanbieder voor geïndiceerde jeugdhulpjeugdhulpaanbieder (Rubicon) voor de duur van één jaar, aldus tot 30 maart 2017.
3.4.
[minderjarige 2] staat sinds 14 april 2004 onder toezicht van de GI. Zij is op grond van een daartoe strekkende machtiging op 14 april 2004 uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 13 oktober 2016.
Bij beschikking van 3 februari 2016 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, de GI toestemming verleend tot wijziging van de verblijfplaats van [minderjarige 2] naar de moeder.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn en het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het eenhoofdig gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
Ter zitting van het hof heeft mr. Setiaman verklaard dat de vader er mee instemt dat het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder wordt bepaald. Gelet hierop zal het hof het hoofdverblijf van [minderjarige 1] bij de moeder bepalen.
Daarmee liggen aan het hof nog voor de verzoeken van partijen met betrekking tot het ouderlijk gezag.
3.8.
De moeder voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn al meer dan tien jaar niet in staat gebleken invulling te geven aan de gezamenlijke uitoefening van het gezag en niet te verwachten is dat binnen afzienbare tijd enige verbetering zal komen in de verstoorde verhouding en communicatie tussen de ouders. Van gezamenlijke besluitvorming met betrekking tot de kinderen is geen sprake, ook niet in tijden van crisis. Het is de bedoeling dat [minderjarige 1] geruime tijd begeleid blijft wonen. Gezagsbeslissingen die daarvoor genomen moeten worden, moet de moeder alleen kunnen nemen. Zij heeft intensief contact met [minderjarige 1] en daardoor zicht op haar wensen en behoeftes. Bovendien werkt de moeder, anders dan de vader, goed samen met de hulpverlening. De vader heeft nagenoeg geen contact met [minderjarige 1] en in het geheel geen contact met [minderjarige 2] .
[minderjarige 2] woont inmiddels weer bij de moeder en het is belangrijk dat de moeder voor [minderjarige 2] de nodige gezagsbeslissingen kan nemen.
3.9.
De vader voert - kort samengevat - het volgende aan.
De ouders zijn in staat om gezamenlijk het ouderlijk gezag te dragen. Weliswaar verloopt de communicatie tussen de ouders veelal moeizaam, maar zij zijn wel in staat gebleken om in crisissituaties overleg te plegen over [minderjarige 1] , ook zonder hulp van derden. Tot zover is niet gebleken van situaties waarin de vader niet meewerkt. De vader is en blijft bereid om zijn medewerking te verlenen indien er beslissingen over de kinderen genomen moeten worden.
Voor zover het [minderjarige 1] aangaat, wil de vader het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] niet frustreren. Evenmin is de vader tegen hulpverlening. Het ongenoegen dat hij jegens de hulpverleners heeft geuit, is ontstaan uit frustratie over het feit dat hij zich niet serieus genomen voelt. Net als de moeder heeft de vader intensief contact met [minderjarige 1] en de hulpverleners. De moeder is niet in staat om voor [minderjarige 1] grenzen te stellen en zij laat zich door [minderjarige 1] manipuleren. Alleen al om die reden is het van belang dat de moeder niet alleen over [minderjarige 1] kan beslissen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] is gesteld noch gebleken dat de vader ooit geweigerd heeft om zijn medewerking te verlenen indien dit van hem werd gevraagd. Het gegeven dat [minderjarige 2] weer bij de moeder woont en er geen contact is tussen [minderjarige 2] en de vader is onvoldoende reden om de moeder alleen met het ouderlijk gezag te belasten.
3.10.
De GI voert ten aanzien van [minderjarige 2] - kort samengevat - het volgende aan.
Als de ouders beiden belast blijven met het ouderlijk gezag dreigt [minderjarige 2] nog meer klem te komen tussen beide ouders. Het is in het belang van [minderjarige 2] dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Een jarenlange ondertoezichtstelling en daarin aangeboden hulp heeft bij de ouders geen gedragsverandering kunnen bewerkstellingen met betrekking tot hun ouderschap. Zij komen niet tot een goede en constructieve invulling van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Zonder tussenkomst van de GI lukt het hen niet om beslissingen te nemen; de aanloop naar een beslissing geeft spanning en onrust. De verstandhouding en de communicatie van de ouders zijn en blijven ernstig verstoord. Op momenten hebben de ouders ook ieder een eigen visie op en/of beleving van hun onderlinge contact en de haalbaarheid hiervan. Op het gebied van ouderschapsreorganisatie/samen ouder zijn, is het maximaal haalbare behaald. De GI zal vanuit de ondertoezichtstelling daarom ten aanzien van de verbetering van de verstandhouding en communicatie geen hulpvorm meer aanbieden richting beide ouders en stelt dit ook niet meer tot doel.
3.11.
Het hof overweegt het volgende.
3.11.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.11.2.
Het hof stelt op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting vast dat ondanks de langdurig daarop ingezette hulpverlening er geen verbetering is opgetreden in de verstoorde communicatie tussen de ouders. Voor de GI heeft dit geleid tot het besluit daarin niet langer te investeren.
Niettemin is het hof van oordeel dat het thans niet het moment is om met betrekking tot [minderjarige 1] tot een beëindiging van het gezag van de vader te komen. Nadat zij in 2012 bij de vader is gaan wonen, heeft zij sedert november 2014 enige tijd afwisselend bij zowel de vader als de moeder gewoond tot zij, in maart 2016, bij Rubicon is geplaatst. Van daaruit heeft zij met de moeder thans vrijwel dagelijks contact; met de vader is het contact sinds ongeveer een half jaar verbroken. Gelet op het reeds jaren bestaande patroon van zich afwisselend op de vader en de moeder richten, acht het hof de situatie van [minderjarige 1] zoals deze zich thans voordoet, onvoldoende uitgekristalliseerd om thans wijziging in het gezag te brengen door een van beide ouders met het eenhoofdig gezag te belasten. Het hof acht het zaak dat voor de bij [minderjarige 1] gediagnosticeerde ernstige persoonlijke problematieken, waaronder een verhoogd spanningsniveau als gevolg van een loyaliteitsconflict, eerst passende behandeling wordt ingezet.
Hoewel de situatie van [minderjarige 2] anders is - zij woont bij de moeder en tussen haar en de vader is er al bijna drie jaar in het geheel geen contact - acht het hof het op dit moment niet wenselijk om met betrekking tot het ouderlijk gezag van de vader tussen beide kinderen onderscheid te maken. Het hof zal daarom ook ten aanzien van [minderjarige 2] het verzoek van de moeder tot eenhoofdig ouderlijk gezag afwijzen.
Het hof overweegt hierbij dat het hof evenmin als de rechtbank is gebleken dat er tussen de ouders geen communicatie mogelijk is of dat zij in het geheel niet in staat zijn gezamenlijk beslissingen te nemen. Wel geeft het hof zich er rekenschap van dat om te komen tot gezamenlijke beslissingen uiteindelijk bemiddeling en interventie van de GI nodig is en dat dit proces gepaard gaat met veel ruis en onrust, zoals door de GI nadrukkelijk naar voren is gebracht, hetgeen onwenselijk en niet in het belang van de kinderen is. Het hof geeft partijen dan ook mee dat hierin verbetering moet komen en dat zij daarin beiden hun verantwoordelijkheid dienen te nemen. Naar het oordeel van het hof mag met name van de vader worden verwacht dat hij zich ten aanzien van de te nemen gezagsbeslissingen terughoudend opstelt en in beginsel positief en onmiddellijk reageert op verzoeken tot medewerking aan gezagskwesties, zonder voorwaarden te stellen. Indien de onrust in de uitoefening van het gezamenlijk gezag na het nemen van deze beschikking blijft bestaan, kan dit een gerede aanleiding zijn het verzoek om eenhoofdig gezag opnieuw aan de rechter voor te leggen.
3.12.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, doch uitsluitend voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 31 juli 2015, doch uitsluitend voor zover de rechtbank daarbij heeft bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader zal zijn;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000, bij de moeder zal zijn;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.J. van de Rakt en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2016.