ECLI:NL:GHSHE:2016:3083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 juli 2016
Publicatiedatum
19 juli 2016
Zaaknummer
200.128.888_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van een bedrijfspand en aansprakelijkheid voor onjuist advies

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake de verkoop van een bedrijfspand en de aansprakelijkheid van belastingadviseurs voor onjuist advies. De appellant, wonende in België, heeft een rechtszaak aangespannen tegen een administratiekantoor en twee andere geïntimeerden, naar aanleiding van een tussenarrest van 22 december 2015. In dit tussenarrest werd vastgesteld dat deskundige voorlichting noodzakelijk was om te bepalen wat een goed advies zou zijn geweest in de context van de verkoop van het bedrijfspand aan de gemeente in 2003. De appellant stelde dat hij door het onjuiste advies schade had geleden en dat de belastingadviseurs aansprakelijk waren voor deze schade.

Tijdens de comparitie van partijen op 7 april 2016 werd besproken dat de appellant al een koopovereenkomst met de gemeente had gesloten, maar dat de juistheid van deze mededeling door de geïntimeerden niet kon worden beoordeeld omdat de koopovereenkomst niet was overgelegd. Het hof oordeelde dat het deskundigenbericht moest uitgaan van de situatie waarin de appellant zich al verbonden had tot de verkoop van het bedrijfspand. Het hof verwerpt het standpunt van de geïntimeerden dat geen rekening gehouden moet worden met de fiscale schade van de toenmalige echtgenote van de appellant, aangezien dit niet eerder was betwist.

Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere beoordeling en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de deskundigen die benoemd moeten worden en de vragen die aan hen voorgelegd moeten worden. De kosten van het deskundigenbericht zullen voorlopig ten laste van de Rijkskas komen, aangezien de appellant op basis van een toevoeging procedeert. De uitspraak van het hof is gedaan op 19 juli 2016, waarbij de zaak naar de rol van 16 augustus 2016 is verwezen voor akte aan de zijde van de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.128.888/01
arrest van 19 juli 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Belgie,
appellant,
advocaat: mr. H.G.M. Hilkens te Echt,
tegen

1.Administratiekantoor [de VOF] VOF,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,

2.
[geintimeerde 2] ,,wonende te [woonplaats] ,
3.
Karin Elisabeth Ursula Dörge e/v [geintimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 december 2015 in het hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht onder zaaknummer C/03/169587/HAZA 12-102 gewezen vonnis van 20 maart 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 7 april 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij tussenarrest van 22 december 2015 is een comparitie van partijen bepaald met de in 3.12 van dat tussenarrest genoemde doeleinden. Het hof zal hierna, telkens waar dat nodig is, ingaan op hetgeen meegedeeld is op die comparitie.
6.2
In 3.8 van het tussenarrest is overwogen dat het hof voorshands van oordeel is dat deskundige voorlichting noodzakelijk is voor het vaststellen wat in de aldaar genoemde omstandigheden “een goed advies” zou inhouden, teneinde te kunnen bepalen wat de schade is ten gevolge van het onjuiste advies van [belastingadviseurs] .
Het hof heeft in 3.8 van het tussenarrest tevens beslist dat bij dat advies uitgegaan moet worden van de omstandigheid dat [appellant] al een koopovereenkomst met de gemeente had gesloten met betrekking tot het bedrijfspand. [appellant] heeft bij de comparitie van partijen aangevoerd dat deze koopovereenkomst toentertijd nog zonder schade te ontbinden was. [geintimeerden c.s.] hebben bij de comparitie aangegeven dat zij de juistheid van deze mededeling niet kunnen beoordelen omdat de koopovereenkomst niet in het geding is gebracht. Nu [geintimeerden c.s.] kennelijk niet instemmen met deze nadere stelling van [appellant] , zal het hof daar geen rekening mee houden. Het hof wijst er voorts op dat [appellant] blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen de onderneming wilde verkopen om een belastingschuld te voldoen. Gelet op hetgeen [appellant] in deze procedure heeft aangevoerd, gaat het daarbij kennelijk om de onderneming mèt bedrijfspand aangezien dat het belangrijkste actief van de onderneming was. Ook om deze reden lijkt het uitgangspunt van verkoop van het bedrijfspand derhalve juist te zijn.
Het deskundigenbericht dient dus uit te gaan van de situatie dat [appellant] zich al jegens de gemeente verbonden had tot verkoop en levering van het bedrijfspand in 2003.
Het deskundigenbericht dient niet uit te gaan van de droom van [appellant] van “een nieuw pand met pompstation langs de nieuwe weg, die daar zou komen”, zoals [appellant] tijdens de comparitie heeft verklaard, nu niet is gesteld dat dit voor [appellant] een reële mogelijkheid was.
Ten slotte moet in het deskundigenbericht uitgegaan worden van de fiscale situatie van [appellant] èn [toenmalige echtgenote van appellant] . Het hof verwerpt hiermee het voor het eerst op de comparitie van partijen ingenomen standpunt van [geintimeerden c.s.] dat geen rekening gehouden moet worden met de fiscale schade van [toenmalige echtgenote van appellant] . [appellant] heeft [geintimeerden c.s.] aansprakelijk gesteld voor de schade van hemzelf èn [toenmalige echtgenote van appellant] (zie 3.5.2 van het tussenarrest) en [geintimeerden c.s.] hebben hier bij de memorie van antwoord geen bezwaar tegen gemaakt.
De comparitie van partijen heeft ook overigens geen verandering in het voorlopig oordeel van het hof gebracht, zodat het hof voornemens is een of meer deskundigen te benoemen en aan de te benoemen deskundige(n) de volgende vragen voor te leggen:
1. Wat zou in oktober 2003 – uitgaande van de in het tussenarrest en het onderhavige arrest weergegeven feiten – een goed fiscaal advies inhouden voor de onderneming van [appellant] en [toenmalige echtgenote van appellant] in verband met de voorgenomen verkoop van het bedrijfspand aan de gemeente eind 2003.
2. Waren de - eventueel - voorgestelde fiscale faciliteiten in het goede fiscale advies realiseerbaar geweest op grond van de feitelijke situatie van [appellant] en [toenmalige echtgenote van appellant] en hun onderneming in die tijd?
3. Gelet op de vragen 1 en 2 mogelijk ten overvloede: Was er gelet op de situatie van [appellant] en [toenmalige echtgenote van appellant] te ontkomen aan directe belastingheffing in het jaar 2003 over de boekwinst van het bedrijfspand?
4. Indien vraag 3 ontkennend beantwoord wordt: is er de facto door [appellant] en [toenmalige echtgenote van appellant] meer belasting betaald over de boekwinst van het bedrijfspand dan na opvolging van een goed advies nodig zou zijn? Kunt u een berekening daarvan overleggen?
5. Indien vraag 3 bevestigend beantwoord wordt: kunt u aangeven op welke wijze dit gerealiseerd had kunnen worden en wat de fiscale consequenties daarvan zouden zijn? Kunt u een berekening daarvan overleggen?
6. Heeft u voor het overige nog opmerkingen waarvan u het zinvol acht dat het hof daarvan kennis neemt?
6.3
Partijen kunnen zich bij akte uitlaten over het aantal, de deskundigheid en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
6.4
Het hof is gelet op de omstandigheden van dit geding voornemens het voorschot voor de kosten van de deskundige(n) gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
Nu [appellant] op basis van een toevoeging procedeert, kan hem ingevolge artikel 195 Rv in verbinding met artikel 199 Rv niet worden opgelegd zijn deel van het voorschot te betalen. Het hof zal daarom bepalen dat dat deel van de kosten van het deskundigenbericht voorlopig ten laste van ’s Rijks kas zullen komen. Hangende het geding wordt het ten laste van ’s Rijks kas betaalde bedrag voorlopig in debet gesteld.
6.5
In 3.9 en 3.10 van het tussenarrest heeft het hof nog twee andere grondslagen genoemd van de vordering van [appellant] . [appellant] heeft ter comparitie desgevraagd meegedeeld dat dit wel verwijten zijn van hem jegens [geintimeerden c.s.] maar dat deze niet tot een andere of hogere schade hebben geleid dan de schade ten gevolge van het onjuiste advies. Nu de aansprakelijkheid van [geintimeerden c.s.] voor de schade als gevolg van het onjuiste advies reeds is vastgesteld, kan het hof derhalve de in 3.9 en 3.10 van het tussenarrest genoemde grondslagen verder buiten beschouwing laten.
6.6
Voor het overige wordt iedere beslissing aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 16 augustus 2016 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in 6.3 vermelde doeleinden, waarna [geintimeerden c.s.] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt voor het overige iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, J.C.J. van Craaikamp en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juli 2016.
griffier rolraadsheer