ECLI:NL:GHSHE:2016:286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
2 februari 2016
Zaaknummer
200.138.342_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na getroffen regeling tegen finale kwijting in civiele zaak

In deze civiele zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, is op 2 februari 2016 een eindarrest gewezen na een tussenarrest van 4 augustus 2015. De zaak betreft een hoger beroep van een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J. van Boekel, heeft in principaal hoger beroep een regeling getroffen met de geïntimeerde, Instituut [Instituut] B.V., vertegenwoordigd door mr. B.F. Eblé. De regeling houdt in dat appellante een bedrag van € 266,60 betaalt aan de geïntimeerde tegen finale kwijting. Het hof heeft in het arrest geoordeeld dat de door de geïntimeerde gehanteerde algemene voorwaarden onredelijk bezwarend zijn en heeft deze vernietigd. Tevens is geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen voldoet aan de wettelijke omschrijving van een overeenkomst van opdracht en dat de appellante als consument geen schadevergoeding verschuldigd is bij opzegging van de overeenkomst. Het hof heeft de geïntimeerde in de gelegenheid gesteld om te specificeren welke kosten zij heeft gemaakt ter uitvoering van de inschrijving van appellante en welke besparingen zij heeft gerealiseerd door de beëindiging van de overeenkomst. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden en de zaak verwezen naar de rol van 16 februari 2016 voor akte aan de zijde van de geïntimeerde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.138.342/02
arrest van 2 februari 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna [appellante] ,
advocaat: mr. J. van Boekel te Tilburg,
tegen
Instituut [Instituut] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.F. Eblé te Haarlem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 augustus 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg onder zaaknummer 708906 CV EXPL 12-2161 gewezen vonnis van 4 september 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 4 augustus 2015;
  • de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 3 november 2015;
  • de antwoordakte van [appellante] van 1 december 2015 met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
6.1.1. Bij genoemd tussenarrest heeft het hof onder meer:
  • geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gehanteerde a.v.4 (de algemene voorwaarde krachtens welk [appellante] de volledige opleidingskosten verschuldigd is) onredelijk bezwarend is (rov. 3.6.4-3.6.8). Het hof heeft a.v.4 vernietigd;
  • geoordeeld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst voldoet aan de in artikel 7:400 BW vervatte omschrijving van de overeenkomst van opdracht en dat uit de regeling van de onderwijsovereenkomst (Wet educatie en beroepsonderwijs) niet voortvloeit dat die regeling de toepasselijkheid van andere wettelijke bepalingen uitsluit (rov. 3.7.3);
  • dat ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW de opdrachtgever, in dit geval [appellante] , te allen tijde de overeenkomst kan opzeggen en dat ingevolge het derde lid van dit artikel [appellante] , als consument ter zake van de opzegging geen schadevergoeding is verschuldigd (behoudens onkosten; artikel 7:406 BW) (rov. 3.7.4);
  • [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om te specificeren en te onderbouwen of en zo ja welke kosten zij heeft gemaakt ter uitvoering van de inschrijving (de opdracht) van [appellante] en welke besparingen voor [geïntimeerde] voortvloeien uit de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst en voorts, wat volgens haar een redelijk loon zou zijn (rov. 3.8.5);
  • geoordeeld dat voor wat betreft het lesmateriaal iets anders geldt, omdat dat onderdeel van de overeenkomst koop betreft (rov. 3.8.6.).
6.1.2. Na genoemd tussenarrest is de zaak geroyeerd geweest en vervolgens hervat. [geïntimeerde] heeft in haar akte gesteld dat de inschrijving door [appellante] geen kosten voor [geïntimeerde] met zich mee heeft gebracht en dat van besparingen voor [geïntimeerde] evenmin sprake is. Zij heeft geen opgave van een redelijk loon gedaan en er op gewezen dat daarvan ook geen sprake is maar dat zij in plaats daarvan betaling verlangt van het overeengekomen collegegeld. Zij erkent wel dat het invoeren van de naam van [appellante] in de leerlingenlijst van 2011 geen specifieke kosten met zich meebrengt, evenals het niet verschijnen voor de lessen.
6.1.3. Voor zover [geïntimeerde] met de in haar akte ingenomen stellingen heeft bedoeld de in het tussenarrest genomen en hiervoor aangehaalde beslissingen van het hof te bestrijden, stuit dat af op de leer van de bindende eindbeslissing. Omstandigheden die een uitzondering op die leer zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken.
6.1.4. In haar antwoordakte heeft [appellante] aangevoerd dat partijen inmiddels een minnelijke regeling hebben getroffen, inhoudende betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag
€ 266,60 tegen finale kwijting. [appellante] heeft in verband hiermee een vijftal producties overgelegd. Volgens [appellante] heeft op grond van die regeling betaling tegen finale kwijting plaatsgevonden. Partijen hebben dus geen belang meer bij voortzetting van deze procedure en de nadere aktewisseling was onnodig, aldus [appellante] . Zij verzoekt het hof de zaak door te halen en de raadsman van [geïntimeerde] , althans [geïntimeerde] in de kosten te veroordelen.
6.1.5. Aan dit verzoek van [appellante] om de zaak door te halen kan het hof niet voldoen indien en zolang niet
beidepartijen dat verzoek doen.
6.1.6. De gestelde minnelijke regeling dateert van mei 2015, derhalve van (ver)
nade op 28 januari 2014 genomen memorie van grieven en de verdere procesvoering voorafgaande aan genoemd tussenvonnis (op 15 juli 2014 heeft [appellante] in incidenteel appel geantwoord, vervolgens stond de zaak voor arrest). Van nieuwe feiten die al eerder hadden kunnen worden aangevoerd is dus geen sprake. De twee-conclusie-regel staat derhalve niet aan het aanvoeren van deze stelling door [appellante] in de weg en behandeling er van is naar het oordeel van het hof evenmin in strijd met een goede procesorde.
6.1.7. Het hof zal [geïntimeerde] , die nog niet in de gelegenheid is geweest te reageren op de in de antwoordakte ingenomen stelling en op de in verband daarmee overgelegde producties, in de gelegenheid stellen dat alsnog te doen. [appellante] wordt niet toegelaten hierop te reageren. Vervolgens zal het hof arrest wijzen.
6.1.8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
verwijst de zaak naar de rol van 16 februari 2016 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met het hiervoor in 6.1.7 vermelde doeleinde (geen antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, H.A.W. Vermeulen en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 februari 2016.
griffier rolraadsheer