Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- het tussenarrest van 4 augustus 2015;
- de akte na tussenarrest van [geïntimeerde] van 3 november 2015;
- de antwoordakte van [appellante] van 1 december 2015 met producties.
6.De verdere beoordeling
- geoordeeld dat de door [geïntimeerde] gehanteerde a.v.4 (de algemene voorwaarde krachtens welk [appellante] de volledige opleidingskosten verschuldigd is) onredelijk bezwarend is (rov. 3.6.4-3.6.8). Het hof heeft a.v.4 vernietigd;
- geoordeeld dat de tussen partijen gesloten overeenkomst voldoet aan de in artikel 7:400 BW vervatte omschrijving van de overeenkomst van opdracht en dat uit de regeling van de onderwijsovereenkomst (Wet educatie en beroepsonderwijs) niet voortvloeit dat die regeling de toepasselijkheid van andere wettelijke bepalingen uitsluit (rov. 3.7.3);
- dat ingevolge artikel 7:408 lid 1 BW de opdrachtgever, in dit geval [appellante] , te allen tijde de overeenkomst kan opzeggen en dat ingevolge het derde lid van dit artikel [appellante] , als consument ter zake van de opzegging geen schadevergoeding is verschuldigd (behoudens onkosten; artikel 7:406 BW) (rov. 3.7.4);
- [geïntimeerde] in de gelegenheid gesteld om te specificeren en te onderbouwen of en zo ja welke kosten zij heeft gemaakt ter uitvoering van de inschrijving (de opdracht) van [appellante] en welke besparingen voor [geïntimeerde] voortvloeien uit de tussentijdse beëindiging van de overeenkomst en voorts, wat volgens haar een redelijk loon zou zijn (rov. 3.8.5);
- geoordeeld dat voor wat betreft het lesmateriaal iets anders geldt, omdat dat onderdeel van de overeenkomst koop betreft (rov. 3.8.6.).
beidepartijen dat verzoek doen.
nade op 28 januari 2014 genomen memorie van grieven en de verdere procesvoering voorafgaande aan genoemd tussenvonnis (op 15 juli 2014 heeft [appellante] in incidenteel appel geantwoord, vervolgens stond de zaak voor arrest). Van nieuwe feiten die al eerder hadden kunnen worden aangevoerd is dus geen sprake. De twee-conclusie-regel staat derhalve niet aan het aanvoeren van deze stelling door [appellante] in de weg en behandeling er van is naar het oordeel van het hof evenmin in strijd met een goede procesorde.