ECLI:NL:GHSHE:2016:2836

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
200.187.267_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering onder appelgrens en doorbrekingsgrond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Stichting Wonenbreburg, na een eerdere uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De kantonrechter had de vorderingen van Wonenbreburg grotendeels toegewezen, waaronder de ontbinding van de huurovereenkomst en betaling van huurachterstand. [appellante] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de vorderingen niet boven de appelgrens van € 1.750,00 uitkomen, en dat zij daarom ontvankelijk is in het hoger beroep. Het hof heeft echter geoordeeld dat de vordering na vermindering door Wonenbreburg onder de appelgrens blijft, en dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar hoger beroep. Het hof heeft ook opgemerkt dat de doorbrekingsgronden voor het appelverbod niet van toepassing zijn, en dat de klacht over schending van fundamentele rechtsbeginselen in cassatie aan de Hoge Raad had moeten worden voorgelegd. Uiteindelijk heeft het hof [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.267/01
arrest van 12 juli 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. R.A.W. van Oudheusden te Oosterhout,
tegen
Stichting Wonenbreburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Wonenbreburg,
advocaat: mr. E.G.M. van den Heuvel te Breda,
op het bij exploot van dagvaarding van 11 februari 2016 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 2 september 2015 en 18 november 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en Wonenbreburg als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3613120 CV EXPL 14-7159)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de rolbeslissing van 12 april 2016;
  • de akte van [appellante] ;
  • de antwoordakte van Wonenbreburg.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

3.De beoordeling

3.1.
Wonenbreburg heeft in eerste aanleg, bij exploot van dagvaarding van 12 november 2014, in eerste instantie - kort samengevat - gevorderd:
a. ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst;
b. ontruiming van het gehuurde;
c. veroordeling van [appellante] tot betaling van:
1. € 1.595,13 ten titel van huur, rente en buitengerechtelijke incassokosten (ad € 187,55), te vermeerderen met de wettelijke rente;
2. de toekomstige huur ad € 516,88 per maand vanaf 30 november 2014;
3. de schadevergoeding van € 516,68 per maand vanaf het moment van ontbinding van de huurovereenkomst tot het moment van ontruiming van het gehuurde;
4. de proceskosten.
3.2.
Nadien heeft Wonenbreburg in de loop van de procedure haar eis verminderd, nu [appellante] de huurovereenkomst had opgezegd, ten gevolge waarvan de huurovereenkomst op 27 november 2014 is geëindigd.
Naar aanleiding van de opzegging heeft Wonenbreburg in de conclusie van repliek d.d. 29 april 2015 verklaard dat de vorderingen terzake de ontbinding en ontruiming kwamen te vervallen en dat de vordering voor wat betreft de buitengerechtelijke incassokosten diende te worden verminderd tot € 93,78.
Bij akte uitlating producties tevens akte tot specificatie van eis van 5 augustus 2015 geeft Wonenbreburg het volgende aan:
“Voor het geval dit uit de conclusie van repliek niet voldoende kon worden opgemaakt, merkt eiseres op dat zij haar vordering heeft willen verminderen tot het daarin vermelde bedrag aan huurachterstand vermeerderd met de verminderde incassokosten en de rente. De vordering kan als volgt worden gespecificeerd (en waar nodig wordt zij tot dit bedrag beperkt):
Huurachterstand tot en met nov 2014 cfrm
Specificatie bij repliek (productie 1) € 579,49
Incassokosten € 93,78
Wettelijke rente tot en met 29/07/15
€ 8,74
Totaal € 682,01 ter vermeerderen met de wettelijke rente over € 579,49 vanaf 30/07/2015 tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.”
3.3.
De kantonrechter is blijkens r.o. 2.1 van het tussenvonnis van 2 september 2015 ook uitgegaan van de gewijzigde eis, zoals hiervoor vermeld. Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter – uitvoerbaar bij voorraad – de vordering van Wonenbreburg grotendeels toegewezen en [appellante] in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordeeld.
3.4.
[appellante] is van het vonnis in hoger beroep gekomen.
3.5.
Bij zijn rolbeslissing van 12 april 2016 heeft de rolraadsheer overwogen dat de vordering waarover de kantonrechter had te beslissen, met inbegrip van de tot aan de dag van dagvaarding verschenen rente, een lager bedrag beliep dan het in artikel 332 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genoemde bedrag van € 1.750,00.
Partijen zijn daarop in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de ontvankelijkheid in hoger beroep.
3.6.
In haar akte voert [appellante] primair aan dat zij ontvankelijk is in het hoger beroep, aangezien Wonenbreburg bij conclusie van repliek slechts de vorderingen over de ontbinding van de huurovereenkomst, de ontruiming van het gehuurde en een gedeelte van de achterstallige huur en incassokosten (sub c.1) heeft laten vallen en derhalve niet de vorderingen sub c. 1 (gedeeltelijk) en 2 tot en met 4. Dit leidt er toe dat de vorderingen, waarover de kantonrechter had te beslissen een hoger bedrag dan € 1.750,- beliepen, aldus [appellante] .
Subsidiair stelt [appellante] dat de kantonrechter essentiële vormen van een goede procesorde heeft verzuimd toe te passen, zoals het vereiste van hoor en wederhoor en het vereiste van equality of arms.
3.7.
In haar antwoordakte betwist Wonenbreburg gemotiveerd dat - gezien de hoogte van de vordering na vermindering hiervan - [appellante] ontvankelijk is in haar vordering. Op de subsidiaire stelling is Wonenbreburg niet ingegaan.
3.8.
Het hof is van oordeel dat [appellante] niet ontvankelijk is in het hoger beroep en legt daaraan het volgende ten grondslag. Uit de akte van 5 augustus 2015 blijkt duidelijk dat Wonenbreburg haar vordering heeft verminderd tot een totaalbedrag van € 682,01, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 579,49 vanaf 30 juli 2015 tot aan de dag der algehele betaling. Van deze vordering is de kantonrechter blijkens r.o. 2.1 van het tussenvonnis van 2 september 2015 ook uitgegaan. Dit bedrag komt derhalve niet boven de appelgrens.
3.9.
Hoewel [appellante] aan haar subsidiaire stelling geen duidelijke conclusie verbindt, begrijpt het hof dat zij hiermee een beroep doet op een doorbrekingsgrond ten gevolge waarvan zij wel ontvankelijk in het hoger beroep zou zijn.
Het appelverbod voor zaken die niet boven de financiële appelgrens van art. 332 lid 1 Rv uitkomen, kan niet worden doorbroken. Volgens de Hoge Raad gelden hier niet de doorbrekingsgronden omdat geen hoger beroep behoort open te staan in zaken waarvan het betrekkelijk geringe financiële belang niet opweegt tegen de tijd en kosten die zijn gemoeid met de behandeling van de zaak in hoger beroep; zie HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, NJ 2007/637.
De klacht dat de kantonrechter het beginsel van hoor en wederhoor en equality of arms en daarmee fundamentele rechtsbeginselen heeft geschonden, had in cassatie aan de Hoge Raad voorgelegd kunnen worden. Dat maakt de uitsluiting van doorbreking van de appelgrens van artikel 332 lid 1 Rv aanvaardbaar; zie HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, NJ 2007/637.
3.10.
Het hof zal [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Wonenbreburg worden begroot op € 718,00 aan verschotten en op € 447,00 aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juli 2016.
griffier rolraadsheer