Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toepassing van de 30%-regeling voor een belanghebbende die in Nederland woont en werkt. De belanghebbende had samen met zijn werkgever, de inhoudingsplichtige, verzocht om toepassing van de 30%-regeling met ingang van 1 januari 2013. Dit verzoek werd door de Inspecteur afgewezen, waarna de belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende hoger beroep instelde bij het Hof.
Het Hof oordeelde dat de verlenging van de termijn in artikel 10ef van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 van 10 naar 25 jaar niet in strijd is met het Handvest van de Grondrechten van de EU of met het VWEU. De belanghebbende had onvoldoende argumenten aangedragen om het oordeel van de Hoge Raad in eerdere arresten te weerleggen, waarin was geoordeeld dat de 30%-regeling geen systematische en duidelijke overcompensatie oplevert. Het Hof concludeerde dat de grief van de belanghebbende, dat de verlengde termijn in strijd is met de non-discriminatiebepalingen uit het EVRM en het IVBPR, faalt. Ook de grief dat de verlengde termijn inbreuk maakt op het eigendomsrecht werd verworpen.
De slotsom was dat het hoger beroep ongegrond werd verklaard en de uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd. Het Hof oordeelde dat er geen redenen waren om de Inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht of om de proceskosten te vergoeden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.