ECLI:NL:GHSHE:2016:2616

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 juni 2016
Publicatiedatum
28 juni 2016
Zaaknummer
200.135.314_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel omissie in hoger beroep inzake hoor en wederhoor in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van de Stichting Gedupeerden Overwaardeconstructie tegen F. van Lanschot Bankiers N.V. en Van Lanschot N.V. De zaak is ontstaan uit een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de Stichting een vordering had ingesteld. Het hof had eerder tussenarresten gewezen op 23 december 2014 en 10 mei 2016, waarin het de Stichting de gelegenheid had gegeven om zich uit te laten over bepaalde doeleinden en waarin het Van Lanschot de mogelijkheid bood om te reageren. Echter, bij het tussenarrest van 10 mei 2016 heeft het hof verzuimd Van Lanschot de gelegenheid te geven om een antwoordmemorie in te dienen, wat in strijd zou zijn met het beginsel van hoor en wederhoor.

Op 28 juni 2016 heeft het hof geoordeeld dat deze omissie hersteld moest worden. Het hof heeft besloten dat Van Lanschot alsnog de gelegenheid krijgt om een antwoordmemorie na tussenarrest in te dienen. Dit herstel is noodzakelijk om te voldoen aan de fundamentele beginselen van het procesrecht. Het hof heeft tevens bepaald dat de Stichting in de gelegenheid wordt gesteld om op de incidentele vordering van Van Lanschot te reageren. De partijen zijn verplicht om hun memories tijdig aan elkaar toe te zenden, zodat er over en weer gereageerd kan worden op de inhoud.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak naar de rol van 20 september 2016 wordt verwezen voor verdere behandeling, waarbij iedere verdere beslissing is aangehouden. Het hof heeft hiermee de procedure voortgezet en de rechten van beide partijen gewaarborgd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.135.314/02
arrest van 28 juni 2016
in de zaak van
Stichting Gedupeerden Overwaardeconstructie [X.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante in de hoofdzaak,
eiseres in het incident ex art. 843a Rv,
verweerster in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat: mr. J.M. van den Berg te Amsterdam,
tegen

1.F. van Lanschot Bankiers N.V.,

2.
Van Lanschot N.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweersters in het incident ex art. 843a Rv,
eiseressen in het incident ex art. 843a Rv,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 23 december 2014 en 10 mei 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
's-Hertogenbosch onder zaaknummer 22951/ HA ZA 11-743 gewezen vonnis van 12 juni 2013.

8.Het (verdere) verloop van de procedure

8.1.
Bij tussenarrest van 23 december 2014 heeft het hof de Stichting in de gelegenheid gesteld zich bij memorie uit te laten over de in rov. 3.37., 3.38., 3.39. en 3.41. vermelde doeleinden en bepaald dat Van Lanschot hierna bij antwoordmemorie zou mogen reageren.
8.2.
De Stichting heeft (na hervatting) op 24 maart 2015 een memorie na tussenarrest tevens incidentele vordering ex artikel 843a Rv genomen. Van Lanschot heeft op 21 april 2015 een memorie van antwoord in het incident tevens houdende vordering ex artikel 843a Rv genomen. Van Lanschot is in de gelegenheid gesteld om op rol van 12 mei 2015 een antwoordmemorie na tussenarrest te nemen; op de rol van 12 mei 2015 is deze memorie niet genomen. Van Lanschot is op haar verzoek vijf weken uitstel verleend in verband met klemmende redenen.
In het incident is vervolgens uitspraak bepaald. Volgens het roljournaal zou Van Lanschot één week na het arrest in het incident alsnog een memorie van antwoord na tussenarrest mogen nemen.
8.3.
Bij tussenarrest van 10 mei 2016 heeft het hof beslist op de incidentele vorderingen en beslissingen genomen in de hoofdzaak. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld bij gelijktijdig te nemen nadere memorie (rov. 6.8) te reageren omtrent de in 6.3.14, 6.5.4, 6.5.5.2, 6.5.6.2, 6.5.9.2, 6.5.10, 6.5.11.2, 6.5.12.2, 6.6.6 en 6.7.2 vermelde doeleinden (abusievelijk is eveneens vermeld 6.7.3).

9.Het verzoek van Van Lanschot en beoordeling van dit verzoek

9.1.
Namens Van Lanschot is bij brief van 11 mei 2016 erop gewezen dat Van Lanschot ondanks de uitdrukkelijke mededeling in het roljournaal dat zij een week na het te wijzen arrest in het incident een nadere antwoordmemorie na tussenarrest zou mogen nemen, hiertoe niet in de gelegenheid is gesteld. Het tussenarrest van 10 mei 2016, voor zover gewezen in de hoofdzaak, is, aldus Van Lanschot, in strijd met fundamentele beginselen van procesrecht (het recht van hoor en wederhoor). Van Lanschot verzoekt het hof het arrest in te trekken en op een nader moment, mede op basis van de door Van Lanschot te nemen antwoordmemorie na tussenarrest van 23 december 2014, een herzien arrest te wijzen waarin de stellingen en het verweer van Van Lanschot tevens betrokken worden.
Namens de Stichting is bij brief van 12 mei 2006 bericht dat het verzoek van Van Lanschot moet worden afgewezen.
Partijen hebben bovengenoemde standpunten in hun brieven van 17 mei 2016 en 26 mei 2016 herhaald.
9.2.
Het hof heeft, zoals uit het hiervoor weergegeven procesverloop blijkt, op 10 mei 2016 een tussenarrest gewezen in zowel het incident als in de hoofdzaak. Het hof heeft daarbij abusievelijk verzuimd Van Lanschot eerst de gelegenheid te geven een antwoordmemorie na tussenarrest in de hoofdzaak te nemen. Het hof zal deze omissie herstellen door Van Lanschot alsnog in de gelegenheid te stellen een antwoordmemorie na tussenarrest van 23 december 2014 te nemen. Het hof zal vervolgens in een nader te wijzen arrest de in deze antwoordmemorie opgenomen stellingen en verweren van Van Lanschot in zijn oordeel betrekken en indien daartoe aanleiding bestaat, terugkomen op de in het tussenarrest van 10 mei 2016 gegeven bindende eindbeslissingen. Naar het oordeel van het hof is hiermee voldaan aan het in artikel 19 Rv neergelegde fundamentele beginsel van het recht op hoor en wederhoor.
9.3.
Zoals reeds beslist in het arrest van 10 mei 2016 (rov. 6.7.2) zal de Stichting in de gelegenheid worden gesteld op de incidentele vordering van Van Lanschot te reageren. De Stichting zal daartoe een antwoordakte mogen nemen.
9.4.
Partijen zullen voorts, zoals in het tussenarrest van 10 mei 2016 is beslist, bij gelijktijdig te nemen nadere memorie zich mogen uitlaten over de in rov. 6.3.14, 6.5.4, 6.5.5.2, 6.5.6.2, 6.5.9.2, 6.5.10.2, 6.5.11.2, 6.5.12.2 en 6.6.6 vermelde onderwerpen. Partijen dienen de memories na tussenarrest van 10 mei 2016 op voorhand (uiterlijk zes weken na de datum van dit tussenarrest) aan elkaar toe te zenden, zodat over en weer op de inhoud kan worden gereageerd door onder de eigen memorie een reactie op te nemen.

10.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 20 september 2016 voor:
- antwoordmemorie na tussenarrest van 23 december 2014 aan de zijde van Van Lanschot (rov. 9.2.);
- antwoordakte aan de zijde van de Stichting in het incident (van Van Lanschot) (rov. 9.3.);
- door partijen gelijktijdig te nemen memorie na tussenarrest van 10 mei 2016 met de in rov. 6.3.14, 6.5.4, 6.5.5.2, 6.5.6.2, 6.5.9.2, 6.5.10.2, 6.5.11.2, 6.5.12.2 en 6.6.6 vermelde doeleinden (rov. 9.4.);
partijen kunnen de door hen te nemen antwoordakte en/of (antwoord-) memorie(s) opnemen in één door hen in te dienen schriftelijk stuk;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, P.M. Arnoldus-Smit en A.C. Metzelaar en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 juni 2016.
griffier rolraadsheer