ECLI:NL:GHSHE:2016:2474

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200.139.314_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal goederenvervoer per spoor en toepasselijkheid van het COTIF-CIM

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een geschil tussen Qbex Logistics B.V. en EWL GmbH East West Logistics over de uitvoering van een vervoerovereenkomst voor tankcontainers per spoor. De zaak is ontstaan na een reeks van onderhandelingen en correspondentie tussen de partijen over de voorwaarden van het vervoer van tankcontainers van Antwerpen naar Yurevets in Rusland. Qbex, een logistiek dienstverlener, heeft een aantal tankcontainers vervoerd, maar er ontstonden problemen met de betaling van de facturen en de terugzending van lege containers. EWL heeft Qbex in rechte betrokken en vorderde betaling van een openstaande factuur, terwijl Qbex in reconventie een verklaring voor recht vroeg dat EWL tekort was geschoten in de uitvoering van de overeenkomst.

De rechtbank heeft de vorderingen in conventie toegewezen en die in reconventie afgewezen. Het hof heeft de zaak vervolgens in hoger beroep behandeld. Het hof heeft vastgesteld dat de partijen onder bezwarende titel hebben gecontracteerd met betrekking tot internationaal vervoer van goederen per spoor, waarbij het COTIF-CIM van toepassing is. Het hof heeft geoordeeld dat de toepasselijkheid van het CIM 1999 niet automatisch geldt, maar dat partijen expliciet moeten kiezen voor deze regeling. Het hof heeft ook de vraag beantwoord welk recht van toepassing is op de overeenkomst, waarbij het Belgisch recht van toepassing is verklaard op de terugreis van de containers.

Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van Qbex, teneinde het hof te informeren over de vraag of zij ook kiest voor toepasselijkheid van het CIM. De uitspraak is gedaan op 21 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.139.314/01
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van
Qbex Logistics B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1]
appellante,
hierna aan te duiden als Qbex,
advocaat: mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam,
tegen
EWL GmbH East West Logistics,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] , Duitsland,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als EWL,
advocaat: mr. J. Mikes te Rotterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 18 februari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen vonnis van 23 oktober 2013 tussen Qbex als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en EWL als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 18 februari 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie na aanbrengen d.d. 18 maart 2014;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de akte van Qbex;
  • de antwoordakte van EWL.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De beoordeling

6.1.
In rov. 2.1.-2.6. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met grief 2 wordt onder meer deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
a. a) EWL houdt zich bezig met goederenvervoer over het spoor. Qbex is een logistiek dienstverlener die zich bezighoudt met het vervoer van tankcontainers.
b) EWL en Qbex hebben met elkaar onderhandeld over een regelmatige treindienst voor het vervoer van tankcontainers met goederen per spoor tussen Antwerpen, IFB Zomerweg (België) naar Vladimir, Yurevets (Rusland).
c) Op 11 april 2011 is door EWL een ‘
Service agreement’opgemaakt en aan Qbex verzonden. Dit document is door partijen niet ondertekend. Hierin staat onder meer:

1.2. EWL will organize a weekly railway bridge between Antwerpen IFB Zomerweg terminal and Vladimir (..)
1.3.
Rates:
Rail tariff of loaded tankcontainer (..) EUR 2165,-
wagon IFB – wagon Vladimir
Rail tariff of empty tankcontainer (..) EUR 500,-
Wagon Vladimir – wagon IFB
(..)
Rates are based on the following volumes:
Antwerpen IFB: minimum 24 units eastbound per week
Empty transportation can only follow after a loaded transportation
(..)
1.4.
Planning and performance of orders
A specific planning have to be placed to EWL every week (..)”
d) De onderhandelingen hebben geleid tot het vertrek van een eerste trein. Deze trein met 24 tankcontainers is op donderdag 19 mei 2011 uit Antwerpen vertrokken en op 1 juni 2011 in Vladimir aangekomen.
e) EWL heeft voor dit transport op 20 mei 2011 een bedrag van € 53.004,- aan Qbex gefactureerd. De betalingstermijn was 30 dagen na de datum van de factuur. De factuur is door Qbex zonder commentaar behouden.
f) Tussen partijen is daarna een e-mailcorrespondentie gevolgd. Voor zover thans van belang hebben zij als volgt aan elkaar geschreven:
(i) 30 mei 2011:
Qbex: “
Ik denk dat we op korte termijn eens rond de tafel moeten. (..)
1) Wat is de maximale capaciteit van de trein wanneer we spreken over a) aantal wagons? b) totaal gewicht?
(..)
3) (..) Wat kunnen wij nu realistisch gezien garanderen
(..)
Daarenboven denk ik dat wanneer we inderdaad tot een partnership komen, er wat mij betreft meer openheid zou moeten komen in het totale kostenpakket (..)
De taakverdeling en disciplines van de partners zijn wat mij betreft dan duidelijk.
De kwesties van: ondertekening contract, betalingscondities en frekwenties zullen na bovenstaande een “inkoppertje” blijken te zijn. (..)
(ii) 1 juni 2011
EWL: “
Test trein is vandaag aangekomen, 13 dagen na vertrek, en dus 1 dag slechter dan verwacht. (..) Theoretisch moeten we kunnen rijden op max 10 dagen.
Indien we tot een akkoord komen ivm toekomstige vaste treinen dan zullen we grens in Brest ook anders aanpakken. (..) Maar dat zijn verbeteringen voor de toekomst.
De toekomst:
1. We blijven 12 dagen garanderen.
2. (..)
3.We volgen jouw idee om alles in één hand te leggen, maar houd ook een risico in. We vertrouwen op een partner dat het goed komt en verder proclameren we in de markt dat we samen werken. (..) Maar goed, we kunnen praten over elke insteek. (..)Concreet:
1. Wanneer kunnen we elkaar weer treffen om de juiste afspraken te maken zodat we de trein definitief op gang kunnen schieten.
2. Prijzen (..)
(iii) 6 juli 2011:
Qbex:
“(..) please collect tanks otherwise we have no business at all”,
EWL: “
We explained very clear that we expected a next train within 4 weeks after the first train.
This was not the case. (..)
Consequently as there was no new train, bringing back empties costs more. (..)
Price equals 800 EUR extra per unit (..)”
(..)
Qbex: “
Please organize A.S.A.P. wagons from Yurevets to Antwerp with our empty TDI units for 1300€ each.
(iv) 21 juli 2011:
Qbex: “
Please advice current position of our units, we really need to load next week in Antwerp.”
EWL: “
You already collected some units from now and you did not even tell anything about them. I ordered wagons for 30 empty units but I only have 20 left.
This is not good cooperation from your side because I post everything and you do not inform me about your decisions. (..)
Secondly, I requested info about our first invoice and you promised to check it for me, but I still have no feedback and nothing is paid on this first invoice overdue (..)
I promised to send your empties back to Antwerp and I am working on them (..) All of them will leave YurEvets this week and they will be in Antwerp next week, but my invoice must be paid before delivery (..) I will release invoice for empties and all must be paid before you get your empties. I know you need your empties, but my invoices must be paid or I must be given a reason why there is a delay.”
Qbex: “
At Tuesday morning July 5th, I was in your office to discuss the necessity of immediate return of the empty units (..) as a priority nr. 1. (..)
It was promised to collect all units within 1 week, units to be in Antwerpen within max 2 weeks. We even agreed with the enormous surcharge of EUR 800 per unit (..)
The costs per tank per day are EUR 35. That means EUR 7350 per week of delay. (..) suggest we re-charge these costs to you.
when we have clear and reliable info about when units will be in Antwerpen, we will make final payment balance and pay the difference (..)”
EWL: “(..)
Your message below is clear, you will not pay any euro till the empty units arrived in ANTWERP. Further you have the intention to substract significant amounts from our original invoice. This is not acceptable.
Therefore, empty units will not move till payment has been executed. We don’t see any reason anymore to cooperate together in the future. Therefore we close the existing project.”
(v) 8 augustus 2011:
EWL: “
Please confirm payment of our due invoice so that i can send empties back to Antwerp
Qbex: “
Why are you again turning around things?
Agreement was that tanks would have been already in Antwerpen 3 weeks ago.
Constantly you are promising that they are “on the way” (..)
As we agreed the last 4 phone conversations:
o
You inform exactly WHEN tanks are back in Antwerpen
o
At that moment we agree the amount to be paid and pay”
EWL: “
We don’t move any tank container before we receive the payment of the first invoice
We will start planning the way back to Antwerp after payment. I was very clear in my last email about this subject (..)”
Qbex: “
We (..) will calculate losses (..) and invoice you accordingly as announced
(..)
In order not to create bigger losses (..) we herewith propose to pay 1st invoice against full release of all units (..)
(vi) 9 augustus 2011:
EWL: “
Planning and executing of the return of empties from Poland to Antwerp will start immediately after payment of the first invoice (..)
All tankcontainers, except 4 will be released in ANTWERP (..)
These 4 will be released after settlement of the second invoice”
g) Qbex heeft op 17 augustus 2011 de factuur van EWL van 20 mei 2011 betaald.
h) Op 1 september 2011 heeft (de advocaat van) Qbex aan EWL geschreven dat de tankcontainers op 2 juli 2011 in Antwerpen werden verwacht en dat Qbex door de vertraging een schade lijdt van € 35,- per dag per container, die zij op EWL wil verhalen. Per 2 september 2011 is dit in totaal € 42.000,-.
i. i) De tankcontainers zijn op 12 september 2011 in Antwerpen afgeleverd.
j) EWL heeft hiervoor op 30 september 2011 een bedrag van € 26.000,- aan Qbex gefactureerd. Deze factuur heeft Qbex, ook na sommatie, niet voldaan.
3.2.1.
EWL heeft Qbex in rechte betrokken en, kort samengevat, in conventie gevorderd veroordeling van Qbex tot betaling aan EWL van € 28.964,34, met de wettelijke rente vanaf 1 september 2012 hierover en vermeerderd met buitengerechtelijke incassokosten, proceskosten, inclusief nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.2.
Onder de voorwaarde dat haar beroep op verrekening in conventie niet slaagt, heeft Qbex in reconventie gevorderd een verklaring voor recht dat EWL toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de vervoerovereenkomst van 20 tankcontainers van Yurevets (Rusland) naar Antwerpen, met veroordeling van EWL tot vergoeding van de door Qbex geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de proceskosten en de wettelijke rente daarover.
3.3.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie toegewezen en die in (voorwaardelijke) reconventie afgewezen. Zij overwoog daartoe als volgt.
( i) De rechtbank is bevoegd kennis te nemen van het geschil omdat het een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de EEX-Verordening betreft en ingevolge artikel 3 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat Qbex gevestigd is in [vestigingsplaats 1] .
(ii) Partijen hebben twee overeenkomsten van internationaal goederenvervoer per spoor gesloten: voor het (heen)vervoer van 24 volle tankcontainers van Antwerpen naar Yurevets en voor het (terug)vervoer van 20 lege tankcontainers van Yurevets (Rusland) naar Antwerpen.
(iii) De betalingstermijn van de factuur van 20 mei 2011 voor het (heen)vervoer van Antwerpen naar Yurevets was omstreeks 20 juni 2011 verstreken.
(iv) Partijen hebben voor het (terug)vervoer € 1.300,00 per container afgesproken. Niet blijkt in dit verband van dwang of misbruik van omstandigheden door EWL.
( v) Vast staat dat EWL aan het (terug)vervoer van de lege tankcontainers naar Antwerpen de voorwaarde heeft verbonden dat Qbex eerst de factuur van 20 mei 2011 zou moeten betalen (en dat zij daartoe gerechtigd was op grond van het toepasselijke artikel 1181 Belgisch BW).
(vi) Nu geen datum van vertrek of aankomst voor het (terug)vervoer was afgesproken rustte op EWL slechts de verplichting om na betaling van de factuur het vervoer zo spoedig mogelijk te organiseren. De gemotiveerde stellingen van EWL hierover zijn door Qbex onvoldoende weersproken. EWL is haar verplichtingen jegens Qbex nagekomen en Qbex is dan ook verplicht de overeengekomen prijs, en daarmee de factuur van 30 september 2011 aan EWL te betalen en zij kan zich niet op verrekening beroepen.
(vii) Zowel Duitsland (de vestigingsplaats van EWL) als Nederland (de vestigingsplaats van Qbex) zijn partij bij het COTIF (‘Verdrag betreffende het internationale spoorwegvervoer (COTIF) van 9 mei 1980 in de versie van het Protocol van wijziging van 3 juni 1999’). Ingevolge het COTIF zijn regels van eenvormig privaatrecht tot stand gekomen; voor zover hier van belang betreft dit het CIM (‘Uniforme Regelen betreffende de overeenkomst van internationaal spoorwegvervoer van goederen (CIM)’, aanhangsel B bij het COTIF). Volgens artikel 5 CIM zijn deze regels van dwingend recht; ingevolge artikel 8 § 2 COTIF geldt bij gebreke van bepalingen in het COTIF het nationale recht. Volgens artikel 8 § 3 COTIF wordt onder nationaal recht verstaan het recht van de Staat waar de rechthebbende zijn rechten doet gelden, de conflictregels daaronder begrepen. Dit betekent dat Nederlands (conflicten)recht van toepassing is voor de niet door het CIM bestreken onderwerpen. Ingevolge artikel 5 lid 1 Rome I-verordening geldt, nu partijen geen rechtskeuze hebben gemaakt, dat de overeenkomst aanvullend wordt beheerst door het recht van het land waar de plaats van aflevering is gelegen (België).
(viii) Er is geen sprake van opzet of grove schuld van EWL, zodat EWL terecht een beroep heeft gedaan op de verval- en verjaringstermijn in het CIM.
3.4.
De eerste grief van Qbex is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een aparte vervoerovereenkomst voor de terugreis en dat hierop, aanvullend op het CIM, het Belgisch recht van toepassing is. Qbex stelt dat Duits recht van toepassing is, het recht waar de vervoerder zijn gewone verblijfplaats heeft en waarmee de overeenkomst kennelijk een nauwere band heeft. Zij beroep zich niet op artikel 5 lid 1 Rome I, maar kiest voor zover noodzakelijk voor Duits recht. Uit de feiten en omstandigheden blijkt verder dat partijen uit zijn gegaan van een heen- en een terugreis en daarover afspraken hadden gemaakt, aldus Obex.
De tweede grief van Qbex is, naast tegen de feitenvaststelling, gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat EWL haar verplichting tot (terug)vervoer mocht opschorten, zolang Qbex de eerste rekening niet had betaald en tegen het oordeel dat EWL zich op de verval/verjaringstermijn van het CIM kon beroepen. Er is sprake van vertraging en EWL is schadeplichtig, aldus Qbex.
De derde grief is een veeggrief, die naast de eerste twee grieven geen afzonderlijke behandeling behoeft.
3.5.1.
Het hof constateert dat partijen onder bezwarende titel hebben gecontracteerd met betrekking tot internationaal vervoer van goederen per spoor. Hierop is het reeds genoemde COTIF-CIM (versie 1999) van toepassing indien de plaats waar de goederen ten vervoer worden aangenomen en de plaats van aflevering in twee verschillende staten liggen, en deze twee staten beide lidstaten zijn (artikel 1 § 1 CIM). België is wel, maar Rusland is niet aangesloten bij het CIM 1999. In principe is het CIM 1999 dan niet van toepassing op de overeenkomst(en). Artikel 1 § 2 CIM 1999 opent echter de mogelijkheid dat wanneer één van beide staten lidstaat is, partijen kunnen afspreken dat de overeenkomst aan het CIM 1999 onderworpen is. Anders dan EWL heeft gesteld is dit een cumulatieve eis: én een lidstaat, én beide partijen maken de keuze.
3.5.2.
Gesteld noch gebleken is dat partijen in de loop van de onderhandelingen of de uitvoering van de overeenkomst(en) de toepasselijkheid van het CIM 1999 hebben afgesproken.
3.5.3.
In deze procedure lijken zij echter beide wel van die toepasselijkheid uit te gaan. EWL stelt in haar conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie onder 2 dat de op de overeenkomst (van heen en terugvervoer) het CIM 1999 van toepassing is. Tijdens de comparitie van partijen voor de rechtbank heeft de vertegenwoordiger van Qbex een aanvullende rechtskeuze vermeld “
naast het CIM”. Uit de formulering van grief 1 is echter niet (meer) duidelijk of Qbex daadwerkelijk kiest voor primaire toepasselijkheid van het CIM 1999.
Qbex zal hierover duidelijkheid moeten verschaffen.
3.6.
Veronderstellenderwijs uitgaande van toepasselijkheid van het CIM 1999 is het hof bevoegd kennis te nemen van de vordering op de voet van artikel 46 § 1 CIM 1999, dat de rechter van de gewone verblijfplaats van de verweerder bevoegd verklaart. Is het CIM 1999 niet van toepassing, dan is het hof bevoegd op de voet van de onder rov 3.3. onder (i) genoemde regelingen.
3.7.1.
Voorts wordt, ook als het CIM 1999 van toepassing is, in ieder geval een deel van de hier aan de orde zijnde kwesties (zoals de vraag of er sprake was van een aparte overeenkomst voor de terugreis) niet door het CIM 1999 beheerst. Indien een rechtskeuze door partijen is uitgebracht op de voet van artikel 3 Rome I, wordt de vervoerovereenkomst beheerst door het gekozen recht, zo blijkt uit het toepasselijke artikel 5 lid 1 Rome I. Door partijen is echter geen duidelijke rechtskeuze uitgebracht. EWL kiest primair voor Nederlands recht, subsidiair voor Belgisch recht. Qbex daarentegen kiest voor Duits recht.
3.7.2.
Als een rechtskeuze ontbreekt, is volgens artikel 5 lid 1 Rome I van toepassing het recht van het land waar de vervoerder is gevestigd, mits de plaats van ontvangst of de plaats van aflevering of de gewone verblijfplaats van de afzender ook in dat land gelegen is. Van deze combinatie van aanknopingspunten is geen sprake. Vervoerder EWL is in Duitsland gevestigd. Over de verblijfplaats van de afzender is niets gesteld en voor zover partijen Qbex als afzender beschouwen (zij afficheert zich als logistiek dienstverlener), is die verblijfplaats gelegen in Nederland. De plaats van ontvangst of de plaats van aflevering zijn voorts niet in Duitsland gelegen maar in België of in Rusland.
Dit betekent dat volgens de tweede zin van artikel 5 lid 1 Rome I, de overeenkomst wordt beheerst door het recht van het land waar de plaats van aflevering, als door de partijen overeengekomen, is gelegen.
3.7.3.
Een uitzondering op deze hoofdregel kan evenwel bestaan als uit het geheel van de omstandigheden blijkt dat de overeenkomst kennelijk een nauwere band met een ander land heeft (artikel 5 lid 3 Rome I). Qbex stelt dat dit het geval is: EWL is gevestigd in Duitsland en er moest betaald worden in Duitsland. Om genoemde uitzonderingsbepaling van toepassing te laten zijn moet gekeken worden naar alle concrete omstandigheden van het geval. Daarbij moet niet alleen rekening worden gehouden met relevante geografische factoren, maar bijvoorbeeld ook met het feit of de overeenkomst samenhangt met een of meer andere overeenkomsten en of het wellicht wenselijk is om al die overeenkomsten aan hetzelfde recht te onderwerpen. Naar het oordeel van het hof zijn enkel de door Qbex gestelde geografische omstandigheden, onvoldoende om een uitzondering op de hoofdregel van artikel 5 lid 1 Rome I aan te nemen.
3.8.1.
Te beantwoorden is derhalve de vraag, wat de overeengekomen plaats van aflevering is, als bedoeld in artikel 5 lid 1 tweede zin Rome I. Het antwoord op die vraag hangt nauw samen met de vraag of partijen apart hadden gecontracteerd voor die terugreis van de eerste groep lege containers, of dat die terugreis onderdeel was van de bedoelde shuttle-dienst van en naar Yurevets, in welk kader de heenreis was uitgevoerd.
3.8.2.
Naar het oordeel van het hof blijkt uit de feiten dat partijen wel de expliciet uitgesproken intentie hadden een shuttle-dienst van Antwerpen naar Yurevets overeen te komen, maar was er nog geen perfecte overeenkomst tot stand gekomen. Het door EWL opgestelde (concept) service agreement was nog niet door partijen getekend en uit de overgelegde e-mails blijkt dat na het vertrek van de trein op 19 mei 2011 nog veel belangrijke onderhandelingspunten open lagen (vgl. de in rov 3.1. f onder i) en ii) geciteerde correspondentie, waarin Qbex onder meer schrijft: “
wanneer we inderdaad tot een partnership komen”en EWL: “
Indien we tot een akkoord komen”). Daar doet niet aan af dat de eerste trein wel al vast als testtrein in het kader van de op te starten shuttle-dienst was vertrokken. EWL heeft Qbex voor de rit Antwerpen-Yurevets op 20 mei 2011 gefactureerd en die factuur is zonder commentaar door Qbex behouden en uiteindelijk op 17 augustus 2011 betaald. Op deze rit was dus volgens artikel 5 lid 1 Rome I Russisch recht van toepassing, maar dat is thans eigenlijk niet meer van belang, omdat de heenreis met de betaling door Qbex is afgewikkeld.
3.8.3.
Het hof stelt vast dat partijen, toen zij nog in de shuttle-dienst geloofden, kennelijk wel hebben voorzien dat voor het goed functioneren daarvan een zeker ritme van komende en gaande treinen vereist is, maar zich niet gerealiseerd hebben dat bij de testtrein dat ritme er nog niet was, althans daarvoor geen concrete oplossing bedacht en afgesproken hebben. EWL besloot te wachten op de volgende volle trein, die dan op de terugreis de lege containers van de eerste reis teug zou nemen, zo begrijpt het hof haar mail van 6 juli 2011, waarin zij schrijft: “
We explained very clear that we expected a next train within 4 weeks after the first train”.
De situatie, dat de tanks terug moesten naar Antwerpen zonder dat er nog een volgende lading weer naar Yurevets zou gaan, was als gezegd niet voorzien door partijen. De door EWL in het (concept) service agreement geoffreerde prijs van € 500,00 voor de terugreis van een lege container zag hier dan ook niet op. Naar het oordeel van het hof blijkt dit alleen al uit de toevoeging bij die prijs “
Rates are based on the following volumes:
Antwerpen IFB: minimum 24 units eastbound per week
Empty transportation can only follow after a loaded transportation.”
3.8.4.
Partijen hebben separaat onderhandeld over de terugreis van de containers die waren achter gebleven omdat er geen nieuw transport kwam en Qbex heeft ingestemd met het bedrag van € 1.300,00. Dat er daarbij sprake zou zijn geweest van dwang of misbruik van omstandigheden, zoals Qbex nu stelt, is het hof niet gebleken.
Naar het oordeel van het hof was de afspraak over het terugreis van die containers een afspraak die los stond van datgene wat partijen over de shuttle-dienst hadden besproken. EWL schreef op 6 juli 2011: “
Consequently as there was no new train, bringing back empties costs more. (..)Price equals 800 EUR extra per unit (..)”, waarop Qbex uiteindelijk antwoordde: “
Please organize A.S.A.P. wagons from Yurevets to Antwerp with our empty TDI units for 1300€ each.
Dat deze terugreis los stond van het oorspronkelijk bedachte shuttle-concept, blijkt verder uit het feit dat het niet allemaal dezelfde containers waren, die teruggingen naar Antwerpen, als die welke op 19 mei 2011 naar Yurevets waren gereisd. Uit de stellingen van partijen blijkt dat er oorspronkelijk met de eerste trein 24 containers heen zijn gereisd, en dat er vervolgens nog containers van andere locaties bijkwamen. Op enig moment stonden er in Yurevets 30 containers, waarna er kennelijk een aantal containers op een of andere manier weer teruggingen, totdat er uiteindelijk 20 containers op een terugreis stonden te wachten. Hoe en wanneer dit allemaal is gebeurd, is niet gesteld.
3.8.5.
Op grond van het voorgaande komt het hof evenals de rechtbank tot de conclusie dat de plaats van bestemming van de terugreis Antwerpen was en dat dus Belgisch recht op die terugreis van toepassing is. De door Qbex aangesneden kwestie, dat op de heenreis Russisch, en op de terugreis Belgisch recht van toepassing is - volledig of aanvullend naast de toepasselijkheid van het CIM (zie rov. 3.5.3.) – is een gevolg van het ontbreken van rechtskeuze door partijen en het stuklopen van de plannen voor de shuttle-dienst.
De vraag of EWL gerechtigd was de uitvoering van die terugreis op te schorten, totdat zij betaling van de heenreis had ontvangen, dient bij deze stand van zaken beantwoord te worden naar Belgisch recht. Het hof zal partijen in de gelegenheid stelling hun stellingen hierop aan te passen.
3.9.1.
De zaak zal naar de rol worden verwezen voor akte aan de zijde van Qbex. Zij zal het hof dienen in te lichten over de vraag of haar stellingen zo moeten worden gelezen dat zij ook kiest voor toepasselijkheid van het CIM. Qbex kan in deze akte verder ingaan op wat het toepasselijke recht (CIM en/of Belgisch recht, zoals het hof hiervoor beslist heeft) betekent voor haar stellingen in deze procedure. EWL mag hierop bij akte reageren.
3.9.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 19 juli 2016 voor akte aan de zijde van Qbex, teneinde het hof voor te lichten als in rov 3.9.1. omschreven, waarna EWL bij antwoordakte kan reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.C.J. van Craaikamp en J.J. Verhoeven en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2016.
griffier rolraadsheer