ECLI:NL:GHSHE:2016:2433

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2016
Publicatiedatum
21 juni 2016
Zaaknummer
200 149 153_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handelen in strijd met goed werkgeverschap door op ondeugdelijke grond de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarin de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en NV Waterleiding Maatschappij Limburg (WML) is ontbonden. [appellant] stelt dat WML onrechtmatig heeft gehandeld door de arbeidsovereenkomst te ontbinden op ondeugdelijke gronden. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 april 2014, en het hof heeft de zaak behandeld op basis van de stukken van de eerste aanleg en de ingediende memorie van grieven. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] betrokken was bij de verkoop van percelen aan [beleggingen] en dat hij mogelijk niet transparant heeft gehandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat WML recht had op schadevergoeding van [appellant] vanwege zijn handelen. Het hof heeft de beoordeling van de zaak aangehouden tot het moment waarop in een andere aanhangige zaak een eindarrest kan worden gewezen. De uitspraak van het hof is gedaan op 21 juni 2016.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.149.153/02
arrest van 21 juni 2016
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als “ [appellant] ”,
advocaat: mr. P.J.M. Brouwers te Maastricht,
tegen

1.NV Waterleiding Maatschappij Limburg,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als “WML” en “ [geïntimeerde 2] ”,
advocaat: mr. S.G.J. Habets te Kerkrade,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 april 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 29 januari 2014, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als eiser en WML en [geïntimeerde 2] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/03/160065 / HA ZA 11-304)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. In eerste aanleg is dit geding gevoegd behandeld met de zaak onder nummer C/03/163575 / HA ZA 11-645 tussen WML als eiseres en [appellant] als gedaagde. Ook tegen de beslissing in die zaak is hoger beroep ingesteld, welk hoger beroep is behandeld onder zaaksnummer 200.149.141/02.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven d.d. 18 november 2014 met 34 producties;
  • een erratum bij de memorie van grieven d.d. 17 november 2014;
  • de memorie van antwoord d.d. 27 januari 2015 met 10 producties, genummerd 0 tot en met 9;
  • het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
De feiten
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de navolgende feiten:
[appellant] is op 1 januari 1992 bij WML in dienst getreden. In 2002 is zijn functie gewijzigd in die van rentmeester, welke functiebenaming op 21 januari 2008 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is gewijzigd in die van Manager Registergoederen.
Met als grondslag een projectformulier d.d. 20 december 2002 is WML gestart met het “project Optimalisatie Grondbezit”. Doel van dit project was om in een termijn van vier jaar alle niet voor WML relevante gronden te verkopen en de netto-opbrengst te gebruiken voor aankopen binnen de duurzaam te handhaven waterwingebieden.
WML was in het kader van een uitwisselingsproject een raamovereenkomst aangegaan met “Taxatie en adviesburo [taxatie en adviesburo] ” (verder te noemen: [taxatie en adviesburo] ). [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] was werkzaam voor [taxatie en adviesburo] en werkte in het kader van de raamovereenkomst met WML tevens gedeeltelijk voor WML. [appellant] was in het kader van het uitwisselingsproject één dag per week werkzaam in de vestiging van [taxatie en adviesburo] te [vestigingsplaats] . De heer [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] (verder te noemen: [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] ) werkte samen met [appellant] .
[appellant] heeft in het kader van dit “project Optimalisatie Grondbezit” bij overeenkomst van 24 december 2007 namens WML 21 percelen (in totaal 58 ha groot) verkocht aan de heer [koper 1] (verder te noemen: [koper 1] ) - of een door deze nader te noemen meester - zulks voor een bedrag van € 115.003,=. Voor [koper 1] is in de plaats getreden [beleggingen] Beleggingen B.V. (verder te noemen: [beleggingen] ). De hiervoor bedoelde percelen zijn op 25 februari 2008 door WML, daartoe vertegenwoordigd door [appellant] , geleverd aan [beleggingen] . [beleggingen] heeft tussen 27 mei 2008 en 15 augustus 2008 vijf van de 21 percelen doorverkocht voor een totaalbedrag van € 239.500,=.
[beleggingen] is op 4 januari 2008 opgericht door [beheer] Beheer B.V. en mevrouw [partner van voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] , partner van [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] . [beheer] Beheer B.V. is diezelfde dag opgericht door [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] en [partner van voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] . Van 4 januari 2008 tot 25 februari 2008 was Rentmeesterskantoor [rentmeesterskantoor] B.V. (verder te noemen: Rentmeesterskantoor [rentmeesterskantoor] ) bestuurder van [beleggingen] en vanaf 25 februari 2008 was dat [koper 1] . [beheer] Beheer B.V. was enig aandeelhouder van Rentmeesterskantoor [rentmeesterskantoor] B.V. [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] en zijn echtgenote zijn aandeelhouders van [beleggingen] .
In de loop van de eerste maanden van 2008 heeft een fretteur contact opgenomen met WML (in de persoon van de heer [medewerker van WML] ) met de vraag of een bepaald perceel nog eigendom was van WML. [medewerker van WML] is nagegaan of het desbetreffende perceel nog eigendom was van WML. Daarbij is hem gebleken dat het betreffende perceel, samen met nog 20 andere percelen, op 24 december 2007 door [appellant] , handelende op naam van WML, voor een bedrag van € 115.003,= was verkocht en op 25 februari 2008 was geleverd aan [beleggingen] .
[medewerker van WML] heeft vervolgens de gezamenlijke waarde van de 21 percelen berekend op een bedrag van € 1.286.232,= (lage schatting) tot € 2.140.951,= (hoge schatting) en heeft zich met zijn bevindingen tot de directie van WML gewend.
WML heeft aan [bedrijfsrecherche] Bedrijfsrecherche B.V. (verder te noemen: [bedrijfsrecherche] ) opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar [appellant] en het handelen van [appellant] in het kader van bedoelde verkoop. [bedrijfsrecherche] heeft op 8 oktober 2008 gerapporteerd aan WML. [bedrijfsrecherche] concludeert – zakelijk weergegeven – dat is vastgesteld dat WML is benadeeld door de wijze waarop [appellant] namens WML de 21 percelen heeft verkocht. Volgens [bedrijfsrecherche] heeft zij ook vastgesteld dat [appellant] zeer waarschijnlijk betrokken was bij de doorverkoop van percelen door [beleggingen] aan derden. Vooralsnog is volgens [bedrijfsrecherche] niet vastgesteld dat [appellant] direct dan wel indirect voordeel heeft genoten van deze transactie.
Nadat [bedrijfsrecherche] op 8 oktober 2008 aan WML had gerapporteerd, is [appellant] per 27 oktober 2008 door WML op non-actief gesteld.
Op 27 oktober 2008 heeft WML, na daartoe verkregen verlof, ex art. 843a Rv bewijsbeslag laten leggen op de gehele administratie van [appellant] . Bij schrijven van 4 november 2008 heeft zij [appellant] verzocht haar uiterlijk op 7 november 2008 te berichten of hij bereid was om medewerking te verlenen aan inzage in en afgifte van de administratie waarop WML beslag had gelegd, bij gebreke waarvan WML een kort geding aanhangig zou maken.
Bij vonnis in kort geding d.d. 23 december 2008 heeft de kantonrechter in de voormalige rechtbank Maastricht aan de zijde van elk der partijen een vertrouwenspersoon benoemd.
Bij vonnis in kort geding van 10 april 2009 heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat een door WML aan te wijzen deskundige volledige inzage krijgt in de in beslag genomen administratieve bescheiden van [appellant] en dat deze deskundige zal onderzoeken en bepalen van welke bescheiden inzage en/of afgifte van een kopie of uittreksel aan WML dient te worden gegeven.
Naar aanleiding van dit vonnis heeft WML [DF&DS] (verder te noemen: [DF&DS] ) opdracht gegeven een onderzoek in stellen ter beantwoording van een drietal (sub)vragen:
1. Is [appellant] willens en wetens betrokken geweest bij de verkoop van de 21 percelen aan [beleggingen] ?
2. Is [appellant] betrokken geweest of was hij op de hoogte van doorverkoop door [beleggingen] van enkele van deze percelen aan derden voor een substantieel hogere prijs?
3. Heeft [appellant] direct of indirect een (financieel) belang gehad of nagestreefd met de betrokkenheid bij en/of de meeropbrengst van (enkele van) deze percelen bij doorverkoop door [beleggingen] aan derden?
In haar rapport van 26 november 2009 beantwoordt [DF&DS] de eerste vraag positief. Ten aanzien van de tweede vraag stelt [DF&DS] vast dat [appellant] bij alle doorverkochte percelen vooraf de namen van geïnteresseerde kopers aan [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] en [koper 1] heeft doorgegeven, dat hij in het geval van één der doorverkochte percelen de koper heeft bijgestaan en dat [appellant] op de hoogte is geweest van het feit dat de doorverkochte percelen voor een substantieel hoger bedrag werden doorverkocht. Ten aanzien van de derde vraag merkt [DF&DS] op dat aan [appellant] een voorstel was gedaan om te participeren in [beleggingen] in de vorm van een optie op aandelen van [beleggingen] , dat zijn echtgenote is verzocht om te investeren in [beleggingen] en dat [appellant] [voormalig medewerker van taxatie en adviesburo] heeft medegedeeld dat hij voornemens was om gebruik te maken van een te verlenen optierecht. Daarbij merkt [DF&DS] op dat [appellant] heeft verklaard dat zowel de optieovereenkomst als ook de geldlening door zijn echtgenote nimmer zijn geëffectueerd.
Bij beschikking van de kantonrechter te Maastricht van 8 maart 2010 is de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 15 maart 2010 ontbonden zonder toekenning van enige vergoeding aan [appellant] . De kantonrechter heeft hier, zakelijk weergegeven, geoordeeld dat [appellant] niet transparant en integer had gehandeld en mede daardoor de ernstige verdenking op zich had geladen zijn werkgever moedwillig te hebben benadeeld ten gunste van [beleggingen] .
Bij dagvaarding d.d. 24 november 2008 heeft WML [appellant] in rechte betrokken in de procedure met nummer C/03/163575 / HA ZA 11-645. De vorderingen van WML in die procedure strekken tot verkrijging van een verklaring voor recht en schadevergoeding door [appellant] en zijn – zakelijk weergegeven - gegrond op de stellingname dat [appellant] opzettelijk of door bewust roekeloos handelen WML schade heeft berokkend. Op die gronden heeft WML een conservatoir beslag laten leggen op bescheiden, gegevensdragers, administratie en documenten, een conservatoir derdenbeslag onder Postbank N.V. en een conservatoir beslag op onroerende zaken van [appellant] .
3.2.
Het geschil
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [appellant] van het hof om bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de rechtbank Limburg van 29 januari 2014 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
I. Te verklaren voor recht:
(1) dat WML, door te handelen zoals in de dagvaarding is vermeld, onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] ;
(2) dat [geïntimeerde 2] aldus eveneens onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .
II. WML te veroordelen om:
Primair:
(1) Binnen 10 dagen na het ten deze te wijzen arrest de juiste eindafrekening aan [appellant] te doen toekomen betreffende de ontbinding van de dienstbetrekking van [appellant] en WML per 15 maart 2010,
(2) Het saldo van de juiste eindafrekening binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan [appellant] te voldoen.
(3) Het bedrag van de eindafrekening te vermeerderen met de wettelijke (handels-) rente vanaf 15 maart 2010, althans vanaf een datum in goede justitie te bepalen.
(4) Het sub (2) genoemde bedrag te vermeerderen met 50 %, althans met een in goede justitie te bepalen bedrag.
Subsidiair:
Het saldo van een in goede justitie te bepalen eindafrekening binnen 14 dagen na het ten deze te wijzen vonnis aan [appellant] te voldoen.
Alsmede
Een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1500,= voor iedere dag dat WML in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
III. WML en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen aan [appellant] te betalen, des dat voor zover de een betaalt, de ander in zoverre zal zijn bevrijd:
Primair:
Alle daadwerkelijke advocaatkosten aan de zijde van [appellant] , op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
Subsidiair:
Een in goede justitie te bepalen bedrag aan advocaatkosten die aan de zijde van [appellant] zijn gemaakt.
Een en ander in dier voege dat voor zover de WML of [geïntimeerde 2] aan deze veroordeling
voldoet, de ander in zoverre zal zijn gekweten.
IV. WML en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen aan [appellant] te betalen:
(1) een vergoeding voor alle overige schade van [appellant] , het gevolg zijnde van de in de dagvaarding in eerste aanleg beschreven onrechtmatige gedragingen van WML op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
(2) de wettelijke rente over het bedrag van de schadevergoeding vanaf de dag van opeisbaarheid.
Een en ander in dier voege dat voor zover WML of [geïntimeerde 2] aan deze veroordeling voldoet, de ander in zoverre zal zijn gekweten.
V. Ter zake de rectificatie:
Primair:
WML te gelasten om binnen 1 week na het te dezen te wijzen vonnis tot rectificatie over te gaan, in dier voege dat WML bewerkstelligt:
(1) dat de Verklaring die als productie 34 bij dagvaarding in eerste aanleg is overgelegd, volledig en letterlijk, in de volgende dagbladen wordt opgenomen: NRC Handelsblad, Dagblad De Limburger en het Limburgs Dagblad, ook indien daarvoor nodig is dat WML advertentieruimte inkoopt;
(2) dat de rectificaties(/advertenties) tenminste op A5-formaat worden gedrukt (circa 20 x 15 cm);
(3) dat de rectificaties(/advertenties) zoveel mogelijk op de voorpagina’s, en wanneer dat niet mogelijk is op de pagina’s 2 of 3, van de sub (1) genoemde dagbladen worden gepubliceerd;
Subsidiair:
WML tot een in goede justitie te bepalen rectificatie te gelasten, een en ander op straffe van verbeurte door WML van een dwangsom van € 100.000, indien WML binnen twee dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis niet overeenkomstig het te dezen te wijzen vonnis heeft gerectificeerd en van € 10.000 voor iedere dag dat de WML daarmee in gebreke blijft;
VI. WML te veroordelen alle ten laste van [appellant] gelegde beslagen op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000 voor iedere dag dat WML in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen.
VII. Met veroordeling van WML en [geïntimeerde 2]
Primair:
in de daadwerkelijke kosten van [appellant] van deze procedure.
Subsidiair:
in de kosten van deze procedure.
Waar [appellant] in zijn petitum in de memorie van grieven spreekt over een in deze zaak door het hof te wijzen vonnis, begrijpt het hof dat hij daarmee doelt op het door het hof te wijzen arrest.
3.2.2.
[appellant] heeft – zakelijk weergegeven - aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag gelegd.
Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst diende een eindafrekening plaats te vinden. Ondanks sommatie weigert WML om over te gaan tot uitbetaling van hetgeen hem op grond van die eindafrekening toekomt, zich daartoe beroepend op een verrekening met haar vordering tot schadevergoeding. Een dergelijke (tegen)vordering bestaat echter niet. [appellant] begroot zijn aanspraak op dit punt op € 48.135,= bruto, één en ander als gespecificeerd in nr. 286 van de dagvaarding in eerste aanleg.
WML heeft voorts jegens [appellant] gehandeld in strijd met het goed werkgeverschap. Bovendien heeeft WML jegens [appellant] onrechtmatig gehandeld. [geïntimeerde 2] heeft als enig bestuurder van WML aan dit handelen feitelijk leiding gegeven. [appellant] heeft hierdoor materiële en immateriële schade geleden tot vergoeding waarvan WML en [geïntimeerde 2] aansprakelijk zijn. Voorts heeft hij belang bij een rectificatie in de media van uitlatingen die WML heeft gedaan. Op de door [appellant] aangevoerde onderbouwing van zijn standpunten komt het hof in het vervolg terug.
3.2.3.
WML en [geïntimeerde 2] hebben verweer gevoerd. Het hof zal ook daar zo nodig in het vervolg op terugkomen. De rechtbank heeft, na voeging van de onderhavige zaak met de onder nummer C/03/163575 / HA ZA 11-645 aanhangige procedure tussen WML als eiseres en [appellant] als gedaagde, bij eindvonnis van 29 januari 2014 WML veroordeeld om binnen 10 dagen na de datum van het vonnis een juiste eindafrekening – met inachtneming van in mindering te brengen bedragen als vermeld in r.o. 3.5 van het vonnis – aan [appellant] te doen toekomen, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, en het saldo van die afrekening binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis aan [appellant] te voldoen, vermeerderd met 50% op voet van het bepaalde in artikel 7:625 BW. Daarbij is WML veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] . Voor het overige zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
3.3.
[appellant] is tijdig in beroep gekomen tegen het eindvonnis van de rechtbank Maastricht d.d. 29 januari 2014. In de memorie van grieven heeft [appellant] een aantal bezwaren tegen dit vonnis aangevoerd, onderverdeeld in zeven groepen, genummerd van 0 tot en met 6, welke groepen (groeps)grieven bevatten. Blijkens de toelichting hierop stelt [appellant] hiermee de navolgende onderwerpen ter discussie:
I. de afwijzing van zijn vorderingen tot vergoeding van schade (groepsgrief 0, mvg);
II. de vastgestelde feiten (groepsgrief 1, mvg);
III. de rechtsstrijd van partijen (groepsgrief 2, mvg);
IV. de waarde en de verkoopprijs van het pakket percelen (groepsgrieven 3 en 4, mvg);
V. de opzet of bewuste roekeloosheid (groepsgrieven genummerd 5, 6 eerste, 6 tweede, 7, en 8, mvg);
VI. de (omvang van de) schade (groepsgrief genummerd 10 eerste, mvg p. 157)
VII. het bewijs (groepsgrief genummerd 10 tweede, mvg p. 173).
Uit voormelde opsomming blijkt dat [appellant] niet consequent is geweest in de nummering van zijn (groeps)grieven. Nummer zes komt twee maal voor, nummer 9 ontbreekt, terwijl nummer 10 juist weer twee keer voorkomt. Teneinde verwarring te voorkomen zal het hof zo nodig de hiervoor achter de opsomming gehanteerde aanduiding aanhouden.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en afwijzing van de vorderingen van WML, met veroordeling van WML in de kosten van het geding in beide instanties als omschreven in het petitum onder de memorie van grieven.
3.4.1.
Blijkens de toelichting op (groeps)grief 0, meer in het bijzonder randnummer 207c, is deze grief enkel gericht tegen de beslissing van de rechtbank om de door [appellant] onder I, III, IV, V en VI verlangde voorzieningen af te wijzen (waaronder mede begrepen de onder VII primair gevorderde vergoeding van de daadwerkelijke kosten voor rechtsbijstand). Tegen de beslissingen ten aanzien van de eindafrekening en betaling van het saldo zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het hof aanneemt dat die in het hoger beroep verder niet langer ter discussie staan.
3.4.2.
[appellant] heeft in (groeps)grief 0 tegen het oordeel van de rechtbank aangevoerd dat zij de afwijzing van zijn vorderingen heeft gebaseerd op een onjuist oordeel over de vordering die aan de orde was in de gevoegde procedure van WML tegen hem onder nummer C/03/163575 / HA ZA 11-645. In die zaak heeft [appellant] ook hoger beroep ingesteld, welk beroep bij het hof 's-Hertogenbosch aanhangig is onder nummer 200.149.141/02. Omdat volgens [appellant] het vonnis in die zaak niet in stand kan blijven, zo begrijpt het hof, heeft de rechtbank op ondeugdelijke grond zijn vorderingen onder I, III, IV, V en VI afgewezen.
3.5.
Met [appellant] stelt het hof vast dat de rechtbank in de onderhavige zaak haar oordeel grotendeels heeft gebaseerd op haar beslissing in de gevoegde zaak, waarin WML [appellant] aanspreekt tot vergoeding van schade. Omdat in die zaak thans nog niet kan worden beoordeeld of die beslissing juist is geweest, kan in de onderhavige zaak thans nog niet worden beoordeeld of de gegeven beslissing juist is geweest, temeer nu WML in de onderhavige zaak ook een beroep doet op verrekening van het door [appellant] gevorderde met haar in de andere zaak gevorderdeschadevergoeding. Het hof zal daarom elke verdere beoordeling en beslissing in de onderhavige zaak aanhouden tot het moment waarop in de zaak met nummer 200.149.141/02 een eindarrest kan worden gewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
houdt elke verdere beoordeling en beslissing aan tot het moment waarop in de zaak met nummer 200.149.141/02 eindarrest zal worden gewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, R.J.M. Cremers en D.J.B. de Wolff en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 juni 2016.
griffier rolraadsheer