In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gegeven op 9 oktober 2015, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder heeft op 26 januari 2016 hoger beroep ingesteld, maar dit beroepschrift is buiten de wettelijke termijn van drie maanden ingediend. Het hof heeft de zaak behandeld op 24 mei 2016, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.G. Matze, en de vader, die als belanghebbende werd aangemerkt, werd bijgestaan door mr. M.C.M.E. Schijvenaars. De GI was vertegenwoordigd door een heer van de stichting. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op de mondelinge behandeling van 15 september 2015 was geïnformeerd over de datum van de beschikking, en dat deze op 9 november 2015 aan haar advocaat was verzonden. Gezien deze omstandigheden oordeelt het hof dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarom verklaart het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak.