ECLI:NL:GHSHE:2016:2401

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juni 2016
Publicatiedatum
16 juni 2016
Zaaknummer
200 185 309_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgregeling en ontvankelijkheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, gegeven op 9 oktober 2015, waarin een zorgregeling was vastgesteld. De moeder heeft op 26 januari 2016 hoger beroep ingesteld, maar dit beroepschrift is buiten de wettelijke termijn van drie maanden ingediend. Het hof heeft de zaak behandeld op 24 mei 2016, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. C.G. Matze, en de vader, die als belanghebbende werd aangemerkt, werd bijgestaan door mr. M.C.M.E. Schijvenaars. De GI was vertegenwoordigd door een heer van de stichting. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder op de mondelinge behandeling van 15 september 2015 was geïnformeerd over de datum van de beschikking, en dat deze op 9 november 2015 aan haar advocaat was verzonden. Gezien deze omstandigheden oordeelt het hof dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Daarom verklaart het hof de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 juni 2016
Zaaknummer : 200.185.309/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/302683 / JE RK 15-1465
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.G. Matze,
tegen
Stichting Intervence,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de GI.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[belanghebbende] (hierna te noemen: de vader),
advocaat: mr. M.C.M.E. Schijvenaars.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 9 oktober 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2016, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en de voorheen geldende zorgregeling in stand te laten dan wel te bepalen dat dat [minderjarige] niet meer naar de vader hoeft in het kader van een zorgregeling.
2.2.
Een verweerschrift is niet ingekomen.
2.3.
Het hof heeft deze zaak, waarvan door het hof op voorhand was aangekondigd dat die uitsluitend betrekking zou hebben op de ontvankelijkheid van de moeder in haar hoger beroep, om doelmatigheidsredenen gelijktijdig behandeld met de zaak met zaaknummer 200.187.198/01. In beide zaken zal afzonderlijk worden beslist.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 mei 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Matze;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting] ;
-de vader, bijgestaan door mr. Schijvenaars.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 15 september 2015;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 8 april 2016;
  • de brief met bijlage van de GI d.d. 2 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
De uitspraak in eerste aanleg dateert van 9 oktober 2015. Ingevolge artikel 806 lid 1 onder a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering had de moeder de gelegenheid om hoger beroep in te stellen binnen drie maanden na de dag van de uitspraak. De appeltermijn eindigde derhalve op 9 januari 2016. Het beroepschrift is ter griffie op 26 januari 2016 binnengekomen en dus buiten voornoemde termijn van drie maanden. Gelet hierop dient het hof te beoordelen of de moeder ontvankelijk is in haar hoger beroep.
3.2.
Bij de beoordeling of deze overschrijding van de appeltermijn wellicht verschoonbaar moet worden geacht stelt het hof, mede overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1682, het navolgende voorop.
Uitgangspunt is dat in het belang van een goede rechtspleging duidelijkheid dient te bestaan omtrent het tijdstip waarop een termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie begint te lopen (en eindigt), en dat aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan daarop een uitzondering worden gemaakt. Een uitzondering is met name gerechtvaardigd indien degene die beroep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter uitspraak heeft gedaan en de uitspraak hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt.
3.3.
Zoals blijkt uit de bestreden beschikking, heeft de kinderrechter op de mondelinge behandeling d.d. 15 september 2015, waarbij de moeder en mr. Matze aanwezig waren, medegedeeld dat de beschikking op 9 oktober 2015 zal worden gegeven. De beschikking is op 9 oktober 2015 gegeven en op 9 november 2015 aan de (advocaat van) de moeder verzonden.
3.4.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.
3.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hof de moeder niet-ontvankelijk zal verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep. Aan een inhoudelijk beoordeling van het hoger beroep komt het hof niet toe.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, C.D.M. Lamers en
E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2016.