ECLI:NL:GHSHE:2016:2389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 juni 2016
Publicatiedatum
15 juni 2016
Zaaknummer
200 188 667_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op basis van medische rapportage

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had op 29 maart 2016 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. E.G.W. Hendriks, heeft in hoger beroep verzocht om de beëindiging te vernietigen en de regeling voort te zetten, onderbouwd met een medische rapportage die haar arbeidsongeschiktheid aantoont.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 juni 2016 heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij aangaf dat zij diverse behandelingen heeft ondergaan en momenteel niet in staat is om aan de sollicitatie- en arbeidsplicht te voldoen. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat de appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar arbeidsongeschiktheid en dat zij herhaaldelijk op haar verplichtingen is gewezen.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante de sollicitatie- en arbeidsplicht niet naar behoren is nagekomen en dat er onduidelijkheid bestaat over haar arbeidsongeschiktheid. Desondanks heeft het hof besloten dat de schuldsaneringsregeling moet worden voortgezet, omdat de appellante inmiddels een medische rapportage heeft die kan dienen als basis voor een verzoek om vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen, met de opdracht om de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Limburg voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 9 juni 2016
Zaaknummer : 200.188.667/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/633 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 maart 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 april 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, alsnog rechtdoende, te bepalen dat de schuldsaneringsregeling niet voortijdig wordt beëindigd zonder schone lei, dan wel de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een half jaar, subsidiair met een periode van een jaar.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juni 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Hendriks.
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
Namens Bewindvoering Limburg, hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niemand ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 maart 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 11 mei 2016 en 23 mei 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 10 mei 2016;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 17 mei 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het schrijven van de beschermingsbewindvoerder d.d. 17 mei 2016 blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid in appel ook gebruik is gemaakt, om een visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 29 oktober 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 16 december 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatie- en sollicitatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Deze spontane inlichtingenplicht is niet (in voldoende mate) nagekomen. (…)
Voorts is uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de schuldenares, behoudens (hof: voor) het meerdere boven de 18 uur per week, nimmer is vrijgesteld van de sollicitatie- en arbeidsplicht door de rechter-commissaris. De schuldenares is op deze verplichting nog eens nadrukkelijk gewezen in een zogenaamde waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 11 augustus 2014. (…)
Uit de door de schuldenares overgelegde bescheiden kan echter niet worden afgeleid dat zij volledig dan wel deels arbeidsongeschikt zou moeten worden geacht. Daar komt bij dat ook de uitkeringsinstantie vanaf 1 juli 2015 de volledige sollicitatie- en arbeidsplicht aan schuldenares heeft opgelegd. De schuldenares heeft tegen deze beslissing geen bezwaar gemaakt. (…)
De rechtbank acht een verlenging echter niet aan de orde. De schuldenares is herhaaldelijk op haar verplichtingen gewezen door zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris. Dit heeft er echter niet toe geleid dat zij alsnog de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen in voldoende mate is nagekomen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij inmiddels diverse behandelingen heeft ondergaan, althans trajecten heeft doorlopen bij PsyQ, BP Psych Trauma en Mondriaan. Momenteel is zij aangemeld bij Virenze. Gelet op haar huidige psychosociale problematiek acht [appellante] zichzelf niet in staat om aan de arbeids- en sollicitatieplicht te voldoen. [appellante] heeft dit ook meerdere malen met haar bewindvoerder besproken en daarbij zoveel begrip ervaren dat het beëindigingsverzoek voor haar dan ook als een complete verrassing kwam, zeker omdat zij naar eigen zeggen in het kalenderjaar 2015 geen enkele waarschuwing had gekregen. Voorts merkt [appellante] op dat de bewindvoerder niet bereid was om een onafhankelijk medisch onderzoek uit de boedel te bekostigen. [appellante] heeft inmiddels wel om een dergelijk onderzoek gevraagd en zij zal de uitkomsten van dit onderzoek nog nader in het geding brengen. Ook acht [appellante] het in het kader van haar schuldsaneringsregeling irrelevant dat zij geen bezwaar geeft gemaakt tegen de beslissing van de gemeente waarbij haar per 1 juli 2015 de volledige sollicitatie- en arbeidsplicht is opgelegd. [appellante] stelt voorts dat haar beschermingsbewindvoerder gedurende de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder diverse kopieën van brieven van PsyQ, Virenze en Mondriaan heeft toegezonden. Daarmee heeft [appellante] aan willen tonen dat zij niet aan haar sollicitatie- en arbeidsverplichting kon voldoen. Daarnaast erkent [appellante] dat zij op 11 augustus 2014 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris heeft ontvangen, maar zij merkt daarbij op dat zij kort daarop van de rechter-commissaris ook een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting kreeg voor het meerdere dan 18 uur per week. Gelet op haar problematiek achtte zij zichzelf evenwel ook niet in staat om aan deze 18 uur te voldoen. Voorts stelt [appellante] dat zij alles gedaan heeft wat in haar macht lag om de bewindvoerder van alle gevraagde informatie te voorzien en daarnaast ook regelmatig telefonisch contact met haar heeft opgenomen. [appellante] betwist met klem dat zij de behandeling van haar psychische klachten zou frustreren en niet mee zou werken aan haar herstel. Zij is de weg van diverse medische trajecten ingeslagen en zij doet er alles aan om weer te functioneren. Nu de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling over enkele maanden zal eindigen herhaalt [appellante] tot slot haar verzoek om deze regeling primair voor een half jaar, subsidiair voor een jaar, te verlengen gedurende welke periode volgens [appellante] een regeling zou moeten worden getroffen met betrekking tot haar (on)mogelijkheden tot het verricht van arbeid en sollicitatieactiviteiten.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat de psychosociale problematiek, zoals die door haar bij gelegenheid van het eerste huisbezoek aan de bewindvoerder kenbaar is gemaakt, nog niet aan de orde was gedurende de toelatingszitting van een paar weken daarvoor, althans niet in die mate als ten tijde van voornoemd huisbezoek. Desgevraagd erkent [appellante] dat dit haarzelf ook verbaasd heeft; zij denkt dat zij voorafgaand aan haar toelating tot de schuldsaneringsregeling wellicht te veel gefocust was op haar problematische schuldenpositie om in haar gedachten ruimte te kunnen bieden aan de gebeurtenissen uit het verleden die aan haar huidige psychosociale problematiek ten grondslag liggen. Wel had zij ten tijde van haar toelatingszitting haar huisarts reeds bezocht in verband met slaapproblemen, maar dit ziet [appellante] zelf niet als een dermate zwaarwegend psychosociaal probleem dat zij dit ten tijde van haar toelatingszitting spontaan had dienen te melden. Voorts stelt [appellante] dat zij in een eerder stadium een medische keuring had willen ondergaan, maar dat de bewindvoerder weigerde om ter dekking van de hieraan verbonden kosten boedelgelden beschikbaar te stellen. Desgevraagd geeft [appellante] tot slot aan dat zij, op basis van de uitkomsten van de medische belastbaarheidsbeoordeling zoals die op 5 april 2016 door Bureau Handvat is verricht, in het kader van haar schuldsaneringsregeling nog geen verzoek tot vrijstelling van de daaruit voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht bij de rechter-commissaris heeft ingediend.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder geeft aan dat in alle verslagen werd vermeld dat [appellante] stukken diende aan te leveren waaruit nadrukkelijk blijkt dat zij niet in staat zou zijn om arbeid te verrichten. Stukken van een dergelijke strekking zijn evenwel nimmer door [appellante] overgelegd. Het is dus onjuist dat [appellante] , zoals zij zelf stelt, in 2015 niet op haar tekortkomingen zou zijn aangesproken. De bewindvoerder benadrukt dat zij zeker begrip heeft getoond voor het feit dat [appellante] claimt te kampen met psychische problemen, maar daarbij heeft zij [appellante] wel steeds nadrukkelijk te kennen gegeven dat haar geclaimde arbeidsongeschiktheid vast dient komen te staan en moet worden onderbouwd met onderliggende bewijsstukken. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat zij het inlichtingenformulier over het eerste kwartaal van 2016 nog immer niet van [appellante] heeft ontvangen en dat zij ook nog geen nieuwe stukken heeft gezien met betrekking tot het nieuwe medische onderzoek waarvan door [appellante] in het beroepschrift melding wordt gemaakt.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat [appellante] haar psychosociale problematiek gedurende het eerste huisbezoek direct kenbaar maakte nadat zij door de bewindvoerder op de strekking en reikwijdte van de voor [appellante] uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsplicht was gewezen. De bewindvoerder heeft haar daarop te verstaan gegeven dat [appellante] , indien zij van mening was dat zij in meer of mindere mate arbeidsongeschikt moest worden geacht, medische rapportages diende te overleggen waaruit deze arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid. [appellante] gaf hierop aan dat zij haar deelname aan het arbeidsproces langzaam op wilde bouwen, waarop de bewindvoerder haar te verstaan heeft gegeven dat een dergelijke opbouw in het kader van de schuldsaneringsregeling niet mogelijk is zonder een hiertoe door de rechter-commissaris verleende vrijstelling. Tot slot geeft de bewindvoerder aan haar verzoek tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling te handhaven, waarbij zij opmerkt dat een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling voor de schuldeisers naar haar idee immers weinig zinvol zou zijn. Daarbij heeft zij opgemerkt dat nog maar moet worden afgewacht hoe de rechter-commissaris in dat geval zal reageren op de nu overgelegde uitkomsten van de medische belastbaarheidsbeoordeling.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij brief van 17 mei 2016 gesteld dat zij namens [appellante] de maandelijkse lasten correct kan voldoen, dat [appellante] adequaat op de verzoeken van de beschermingsbewindvoerder reageert, zelden om extra gelden vraagt en goed uit komt met haar financiën. Daarbij merkt de beschermingsbewindvoerder op dat zij uitsluitend de financiën van [appellante] beheert en derhalve niet kan ingaan op de reden van het door [appellante] ingestelde hoger beroep omdat dit beroep betrekking heeft op het niet nakomen van de sollicitatieverplichting.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatie- en arbeidsplicht verwijtbaar niet naar behoren, feitelijk in het geheel niet, is nagekomen. Een en ander klemt des temeer nu [appellante] door de bewindvoerder bij herhaling op voornoemde gebrekkige nakoming is gewezen en zij bovendien op 11 augustus 2014 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris heeft ontvangen. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat [appellante] ten aanzien van het verkrijgen van een medische rapportage waaruit de door haar gestelde arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden herleid maar heel weinig voortvarend te werk is gegaan. Daardoor is onduidelijkheid over haar arbeidsongeschiktheid blijven bestaan. Aan die onduidelijkheid heeft ook bijgedragen dat [appellante] , zoals uit de stukken blijkt, bij herhaling opgestarte behandeltrajecten zelf heeft gefrustreerd door deze vroegtijdig af te breken. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een tweetal brieven van PsyQ aan de huisarts van [appellante] d.d. 19 februari 2015 dat [appellante] geen medicatie wil, niet intrinsiek gemotiveerd blijkt om zelf te veranderen en dat zij het bij een tussenevaluatie, waarbij een poging werd gedaan om een psychologisch onderzoek te doen om aldus het intelligentieniveau en daarmee samenhangende mogelijkheden tot behandeling vast te stellen, liet afweten. Eerst nadat de schuldsaneringsregeling van [appellante] bij vonnis van 29 maart 2016 tussentijds is beëindigd komt zij daadwerkelijk en met resultaat in aktie. Zij heeft op 5 april 2016 de aan Bureau Handvat verbonden bedrijfsarts [bedrijfsarts] bezocht, hetgeen heeft geresulteerd in een medische belastbaarheidsbeoordeling.
3.10.3.
Het hof is voorts van oordeel dat het feit dat [appellante] direct bij gelegenheid van het eerste huisbezoek aan de bewindvoerder de mededelingen inzake de door haarzelf in verband met haar psychosociale problematiek veronderstelde (verminderde) arbeidsongeschiktheid heeft gedaan, op gespannen voet staat met het feit dat [appellante] gedurende haar toelatingszitting geen enkele melding van voornoemde problematiek heeft gemaakt. Het bevreemdt het hof ten zeerste dat deze problematiek, zoals door [appellante] ter zitting in hoger beroep is aangevoerd, klaarblijkelijk is ontstaan in de uiterst korte tijdspanne gelegen tussen de toelatingszitting en het eerste huisbezoek, temeer nu voornoemde problematiek ten tijde van het huisbezoek volgens [appellante] dermate ernstig zou zijn dat deze een negatieve invloed op haar arbeidsgeschiktheid zou hebben. Het hof merkt daarbij nadrukkelijk op dat de bewindvoerder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat [appellante] voornoemde problematiek eerst ter sprake bracht nadat zij door de bewindvoerder was gewezen op de strekking en reikwijdte van de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting.
3.10.4.
Er is evenwel thans een rapportage voorhanden, te weten: voornoemde rapportage van Bureau Handvat, op grond waarvan [appellante] de rechter-commissaris kan verzoeken om een (algehele) vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting. Het hof merkt op dat [appellante] ook ten aanzien van het indienen van een dergelijk vrijstellingsverzoek wederom weinig voortvarend te werk gaat. Voornoemde rapportage dateert immers van 5 april 2016 en bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep (1 juni 2016) heeft [appellante] desgevraagd aangegeven nog steeds geen verzoek tot een vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht te hebben ingediend. Het ligt naar het oordeel van het hof thans dan ook nadrukkelijk op de weg van [appellante] om een dergelijk verzoek terstond en onverwijld in te dienen, zodat de rechter-commissaris zich (tijdig voor het einde van het einde van de duur van de schuldsaneringsregeling) een oordeel kan vormen over de mate waarin [appellante] arbeidsongeschikt dient te worden geacht en op grond hiervan eventueel een (gedeeltelijke) vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht kan verlenen, al dan niet met terugwerkende kracht.
3.10.5.
Op grond van het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] thans (vooralsnog) voortgezet dient te worden. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante]
[adres]
[postcode] [woonplaats] ;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2016.