2.5.3Teruggaaf als gevolg van het weigeren van een omgevingsvergunning voor bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten
2.5.3.1 Als de gemeente een omgevingsvergunning voor een project dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten als bedoeld in de onderdelen 2.3.1, 2.3.2, 2.3.6 of 2.3.7 weigert, bestaat geen aanspraak op teruggaaf van een deel van de leges.”
5. Belanghebbende heeft op 5 december 2013 schriftelijk een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van een gaashekwerk op de locatie [a-straat] 30 te [woonplaats] (hierna: het gaashekwerk). Op het aanvraagformulier heeft belanghebbende aangegeven dat de bouwkosten circa € 600 bedragen. Bij de aanvraag heeft belanghebbende gevoegd diverse kleurenfoto’s, lijst van de te gebruiken materialen, tekeningen “Bestaande situatie” en “Nieuwe situatie”. De Heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 29 januari 2014 (verzonden 30 januari 2014) verzocht om vóór 12 maart 2014 aanvullende gegevens in te dienen; ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar verklaard dat het verzoek gedaan is omdat de overgelegde tekeningen niet voldeden aan de ministeriele voorschriften. Desgevraagd kon de Heffingsambtenaar echter niet aangeven, welke manco’s aan de reeds overgelegde tekeningen kleefden.
De aanvraag is bij brief van 14 maart 2014 (verzonden op 19 maart 2014) buiten behandeling gesteld met de volgende motivering:
“Omdat uw aanvraag volgens ons oordeel nog steeds niet voldoet aan de voorschriften voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een omgevingsvergunning, besluiten wij op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, om uw aanvraag niet in behandeling te nemen. (,,,) Voor het in behandeling nemen van een aanvraag (…) bent u een bedrag van euro 111,- aan leges verschuldigd. (…)”
Ter zake van de aanvraag is aan belanghebbende met dagtekening 26 augustus 2014 een legesbedrag van € 111 (notanummer [nummer 1] ) in rekening gebracht. Het door belanghebbende tegen deze nota gemaakte bezwaar is bij uitspraak van 6 oktober 2014 (verzonden op 9 oktober 2014) ongegrond verklaard.
6. Op 5 februari 2014 heeft belanghebbende andermaal, nu via de elektronische weg, een formulier “Aanvraaggegevens Ingediende aanvraag/melding” voor het gaashekwerk ingediend. Op het aanvraagformulier heeft belanghebbende aangegeven dat alle benodigde bijlagen reeds bij de gemeente zijn.
De gevraagde omgevingsvergunning is belanghebbende van rechtswege verleend. Ter zake van de aanvraag is aan belanghebbende met dagtekening 12 augustus 2014 een legesbedrag van € 201,70 (notanummer [nummer 2] ) in rekening gebracht. Het door belanghebbende tegen deze nota gemaakte bezwaar is bij uitspraak van 29 september 2014 (verzonden op
1 oktober 2014) ongegrond verklaard.
7. Het belastbare feit voor de heffing van leges is ingevolge de Legesverordening (artikel 2, aanhef en letter a) en de bijbehorende Tarieventabel (artikel 2.1 in samenhang met artikel 2.3.1.1.1): het in behandeling nemen van de aanvraag voor de omgevingsvergunning.
Vaststaat, dat de aanvraag voor het plaatsen van het gaashekwerk, ingediend op 5 december 2013, reeds voorzien was van diverse bijlagen, waaronder tekeningen van de bestaande en nieuwe situatie en foto’s. Ter zitting van het Hof heeft de Heffingsambtenaar desgevraagd ook verklaard dat deze bijlagen, die als bijlage 7 bij het verweerschrift bij de Rechtbank tot de stukken van het geding behoren, reeds bij de aanvraag van 5 december 2013 waren gevoegd. De Heffingsambtenaar heeft verklaard, dat de tekeningen niet voldeden aan de ministeriele voorschriften doch kon desgevraagd niet aangeven, welke manco’s aan de ingediende tekeningen kleven.
8. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met het op 5 februari 2014 digitaal ingezonden formulier niet opnieuw een aanvraag heeft ingediend, doch slechts binnen de gestelde termijn van 12 maart 2014 reageerde op het verzoek van de Heffingsambtenaar van 29 januari 2014 om zijn aanvraag van 5 december 2013 aan te vullen. Zoals hiervoor onder 7 vermeld, had belanghebbende bij de aanvraag van 5 december 2013 al de verzochte bijlagen overgelegd. Gelet op het vorenstaande had de Heffingsambtenaar slechts éénmaal leges in rekening mogen brengen ter zake van de aanvraag van 5 december 2013. Ter zake van deze aanvraag, die eerst bij brief van 14 maart 2014 buiten behandeling is gesteld, derhalve nadat belanghebbende gereageerd heeft op het verzoek van 29 januari 2014, is belanghebbende met dagtekening 26 augustus 2014 een legesbedrag van € 111 (notanummer [nummer 1] ) in rekening gebracht. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar ten onrechte ter zake van de aanvraag voor één en hetzelfde bouwwerk tweemaal leges in rekening gebracht. Voor de nota met nummer [nummer 2] ter zake van de “tweede” aanvraag van 5 februari 2014 was naar het oordeel van het Hof geen plaats.
9. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Heffingsambtenaar van 29 september 2014 en de nota leges met nummer [nummer 2] dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
10. Aangezien de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45, respectievelijk € 123, in totaal € 168, te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
11. Hoewel het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof geen termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding en het Hof is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door J. Swinkels, voorzitter, T.A. Gladpootjes en H.J. Cosijn, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2016.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 10 juni 2016.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.