In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Veerbedrijf B.V. en [verweerder]. De zaak betreft een verzoek van de werkgever om de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e van het Burgerlijk Wetboek. De werknemer, [verweerder], was in dienst als veerman en de werkgever heeft klachten ontvangen over zijn gedrag en de omzet die hij genereerde. De werkgever heeft een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omzetafdracht van [verweerder]. Uit dit onderzoek bleek dat [verweerder] op bepaalde dagen aanzienlijk minder omzet had afgedragen dan verwacht, wat leidde tot het vermoeden van fraude.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter het verzoek van de werkgever tot ontbinding afgewezen, omdat er volgens de kantonrechter geen redelijke grond voor ontbinding aanwezig was. De werkgever is hiertegen in hoger beroep gegaan en heeft zeven grieven aangevoerd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat er wel degelijk sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigd en de arbeidsovereenkomst ontbonden zonder rekening te houden met een opzegtermijn. Tevens heeft het hof geoordeeld dat de werkgever geen transitievergoeding aan de werknemer verschuldigd is, omdat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van een goede afrekening door werknemers en de gevolgen van verwijtbaar handelen in het kader van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft de werkgever toegelaten tot bewijslevering van de gestelde feiten en omstandigheden die de ernstige verwijtbaarheid van de werknemer kunnen onderbouwen.