Aan zijn vordering heeft [appellanten] ten grondslag gelegd dat hij een burgerwoning en dus geen bedrijfs- of dienstwoning, en een camperplaats heeft gekocht en [geïntimeerde] het gekochte niet kan leveren, daar [geïntimeerde] alleen een bedrijfswoning kan leveren. Onder verwijzing naar hetgeen [appellanten] daaromtrent in de bodemprocedure heeft aangevoerd, stelt hij dat hij uit de mededeling dat het gehele perceel de bestemming “recreatie” heeft, niet heeft hoeven te begrijpen dat hij een bedrijfswoning kocht.
Volgens [appellanten] is er geen sprake van dat hij in de bodemprocedure gedeeltelijke,
subsidiair volledige, ontbinding heeft gevorderd omdat hij de financiering niet rond kreeg.
Toen duidelijk werd dat alleen een bedrijfswoning kon worden geleverd, heeft hij de
onroerende zaak laten taxeren, met als uitkomst de waarde van € 497.000,- Deze taxatie is
correct uitgevoerd en is beslist niet door hem gemanipuleerd, aangezien hij zich daarmee in
het kader van de financiering immers zelf in de vingers zou snijden. In de bodemprocedure
heeft hij de door [geïntimeerde] overgelegde taxatierapporten uitvoerig betwist. Er is geen reden
om aan de juistheid van het door hem overgelegde taxatierapport te twijfelen. Gegeven de
getaxeerde waarde en omdat de bank bij een bedrijfswoning maar 75% van de taxatiewaarde
financiert, heeft hij subsidiair volledige ontbinding gevorderd en moeten vorderen voor het
geval de onroerende zaak meer dan € 500.000,- k.k. waard is. Mocht een door de rechtbank
benoemde deskundige echter de woning op een hoger bedrag taxeren, dan kan hij deze
taxatie richting de bank gebruiken en zal hij door een wijziging van eis zijn vordering
dienovereenkomstig aanpassen. Alsdan is hij bereid het hogere bedrag te betalen en hij is
daar ook toe in staat.
Gelet op het voorgaande stelt [appellanten] zich op het standpunt dat in dit kort
geding de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Daartoe voert hij onder
meer aan dat toewijzing van de vordering feitelijk een definitief karakter heeft en dat het
aannemelijk is dat de bodemrechter van oordeel zal zijn dat [geïntimeerde] haar informatieplicht
wél heeft geschonden en [appellanten] zijn onderzoeksplicht niet geschonden heeft.
[appellanten] heeft niet stilgezeten en een bodemprocedure aangespannen. [geïntimeerde] had
een voorlopig deskundigenbericht kunnen verzoeken of kunnen proberen de bestemming
bedrijfswoning van de woning af te krijgen.