ECLI:NL:GHSHE:2016:2146

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.188.660_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over levering onroerende zaak en non-conformiteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellanten] tegen [geïntimeerde] over de levering van een onroerende zaak. De voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg had eerder in een vonnis van 17 maart 2016 geoordeeld dat [appellanten] moest gedogen dat [geïntimeerde] de onroerende zaak aan een derde, dhr. [koper 1] en mw. [koper 2], zou leveren. [appellanten] had in eerste aanleg gesteld dat de onroerende zaak niet voldeed aan de overeenkomst, omdat deze als bedrijfswoning was bestemd, terwijl hij een burgerwoning had gekocht. Het hof heeft de feiten vastgesteld en de argumenten van beide partijen beoordeeld. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij de levering van de onroerende zaak, aangezien de verkoop aan de nieuwe kopers van belang is voor het voortbestaan van haar bedrijf. Het hof oordeelt dat de vorderingen van [appellanten] in de bodemprocedure waarschijnlijk niet zullen slagen, en dat hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onroerende zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.188.660/01
arrest van 31 mei 2016
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. drs. P.A.M. van Hoef te Venray,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.M.J. Saes te Roermond,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 maart 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 17 maart 2016, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/217080 / KG ZA 16-63)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, welke door het hof zijn aangevuld.
3.1.1.
[geïntimeerde] is eigenaresse van de woning te [woonplaats] aan de [straatnaam][huisnummer 1] .
Het betreft een vrijstaande bedrijfswoning met aanbouw, inpandige garages, erf, tuin, 40
camperstandplaatsen, hobbyloods, opslag en verdere aanhorigheden. Na het overlijden van
haar echtgenoot heeft [geïntimeerde] opdracht verstrekt aan makelaarskantoor [makelaarskantoor] Vastgoed
(dhr. [makelaar] ) om deze woning te verkopen. De marktwaarde van de onroerende zaak was
door deze makelaar becijferd op € 751.695,- (peildatum juli 2012). In de opdracht tot
verkoopbemiddeling is de vraagprijs bepaald op € 850.000,-. Aan geïnteresseerden werd op
aanvraag een prijsindicatie verstrekt.
3.1.2.
In de advertentie voor de onroerende zaak is, voor zover van belang, het navolgende vermeld:
“…landhuis…met recreatief bedrijf.
Woning met…40 camperplaatsen met aansluitingen. Het perceel van 8812 m2 is geheel omheind, heeft een ingang naar de woning met elektrische poort, intercom en camera. De ingang naar de camperplaats is voorzien van automatische slagboom.
Wanneer u uw inkomen thuis wilt verdienen is dit een zeer mooie gelegenheid.
Indeling:
Camper standplaats.
Netjes met verharde wegen en grasveldjes aangelegd. Deze biedt plaats aan 40 stand plaatsen met ieder een eigen aansluitpunt. Voor meer informatie zie www.[website].nl plaats [woonplaats] .
…”
3.1.3.
[appellanten] is eigenaar van de woning [straatnaam 2][huisnummer 1] te
[woonplaats] . Tussen [geïntimeerde] en [appellanten] is onderhandeld en is uiteindelijk op of
omstreeks 28 april 2015 een koopovereenkomst tot stand gekomen. Partijen zijn
overeengekomen dat zij hun beider woningen ruilen, in dier voege dat [geïntimeerde] aan
[appellanten] haar onroerende zaak verkoopt voor een bedrag van € 700.000,-, kosten
koper, waartegenover staat dat [appellanten] zijn woning aan [geïntimeerde] verkoopt voor een
bedrag van € 225.000,- kosten koper. [appellanten] dient [geïntimeerde] per saldo een bedrag van
€ 475.000,- te betalen.
3.1.4.
In de koopovereenkomst is bepaald dat de levering van de beide woningen zal
plaatsvinden vóór 1 juni 2015, of zoveel eerder of later als partijen nader overeenkomen. De
levering heeft niet plaatsgevonden. [appellanten] heeft zich kort voor de datum van levering
op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] hem er niet over heeft geïnformeerd dat de woning
een bedrijfswoning is. [appellanten] heeft dit pas vastgesteld toen hij na de koop de
financiering definitief wilden maken. De woning is in het kader van die financiering
getaxeerd en de waarde is daarbij vastgesteld op € 497.000,-.
3.1.5.
In de tussen partijen gesloten koopovereenkomst is, voor zover relevant, bepaald:
“…verkoper heeft verkocht aan koper die van verkoper heeft gekocht: Woonhuis met …Camperstalling…
Feitelijke levering, staat van het verkochte
Artikel 5
1. De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte aan koper zal geschieden in de staat waarin het zich bij het totstandkomen van deze overeenkomst bevindt.
2. Het registergoed zal bij de feitelijke levering de eigenschappen bezitten die voor een gebruik als in lid 6 van dit artikel te omschrijven, nodig zijn. Voor andere eigenschappen dan die voor het bedoelde gebruik nodig zijn en voor aan koper kenbare gebreken staat verkoper niet in. Verkoper zijn geen feiten of omstandigheden bekend die aan het gebruik door koper, als te omschrijven in lid 6 van dit artikel, in de weg staan.
6. Koper is voornemens het registergoed te gebruiken als woonhuis. Ten aanzien van dit voorgenomen gebruik heeft verkoper meegedeeld dat hem niet bekend is dat dit gebruik op publiek- of privaatrechtelijke gronden niet is toegestaan.
Juridische levering
Artikel 6
2. Verkoper heeft kennis gegeven van alle hem bekende lasten ... uit hoofde van overige lasten en beperkingen, al dan niet kenbaar uit de openbare registers als bedoeld in artikel 3:16 BW,…
Koper aanvaardt de opgegeven lasten en beperkingen. Daarnaast aanvaardt koper uitdrukkelijk die lasten en beperkingen die kenbaar zijn uit de openbare registers als hiervoor omschreven, alsmede de lasten en beperkingen die voor hem uit de feitelijke situatie kenbaar zijn of geen wezenlijk zwaardere belasting betekenen voor het voorgenomen gebruik als hiervoor omschreven.
Informatieplicht verkoper, onderzoeksplicht koper.
Artikel 11
Afgezien van het hiervoor bepaalde, staat verkoper ervoor in aan koper met betrekking tot het verkochte die informatie te hebben gegeven die naar geldende verkeersopvattingen door hem ter kennis van koper behoort te worden gebracht. Koper aanvaardt uitdrukkelijk dat de resultaten van het onderzoek naar die feiten en omstandigheden die naar geldende verkeersopvattingen tot zijn onderzoeksgebied behoren, voor zijn risico komen.
3.1.6.
[geïntimeerde] heeft op 18 januari 2016 met de heer [koper 1] en mevrouw [koper 2] een koopovereenkomst gesloten ter zake van de onderhavige onroerende zaak tegen een koopprijs van € 675.000,-.
3.1.7.
[appellanten] heeft [geïntimeerde] gedagvaard in een bodemprocedure (dagvaarding d.d.
l4 juli 2015). In die procedure heeft [appellanten] gesteld dat het geleverde niet aan de
overeenkomst beantwoordt en dat de bij te betalen koopprijs in evenredigheid met de mate
van afwijking dient te worden verminderd naar, in dit geval, € 273.000,-. Na wijziging van
eis vordert hij, zakelijk weergegeven, de koopovereenkomst gedeeltelijk te ontbinden en de
koopprijs vast te stellen op € 272.000,- plus de woning en medewerking aan de levering.
Subsidiair vordert [appellanten] volledige ontbinding, meer subsidiair vernietiging van de
overeenkomst. De zaak staat, na antwoord in reconventie, thans gepland voor comparitie
van partijen op 13 juni 2016. Aanvankelijk heeft [appellant] [geïntimeerde] tevens in kort geding (dagvaarding d.d. 6 juli 2015) gedagvaard, doch deze dagvaarding is vóór de behandeling ter zitting ingetrokken.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [geïntimeerde] , kort samengevat, - [appellanten] te gebieden te gehengen en gedogen dat [geïntimeerde] de onroerende zaak in eigendom levert aan dhr. [koper 1] en mw. [koper 2] tegen een koopsom van € 675.000,- en € 25.000,-, subsidiair [appellanten] te verbieden deze levering op welke wijze dan ook te frustreren dan wel anderszins zich te verzetten tegen deze levering zulks op verbeurte van een dwangsom van
€ 100.000,-.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de vorderingen van [appellanten] in de bodemprocedure met een zeer grote mate van
waarschijnlijkheid zullen worden afgewezen, dat [geïntimeerde] bij conclusie van eis in reconventie in de bodemzaak veroordeling van [appellanten] tot nakoming en tot betaling van de contractuele boete van 10% (€ 70.000,-) heeft gevorderd, dat zich echter inmiddels een nieuwe
koper bij haar gemeld, die wel bereid is de koopsom van € 700.000,- te betalen en dat met deze
nieuwe kopers door [geïntimeerde] op 18 januari 2016 een koopovereenkomst is gesloten. [geïntimeerde]
wenst thans aan deze kopers te leveren. Middels aangetekend schrijven van 27 januari 2016
heeft zij de koopovereenkomst met [appellanten] ontbonden omdat [appellanten] niet heeft afgenomen. Volgens [geïntimeerde] is sprake van een tekortkoming aan de zijde van [appellanten] en mitsdien verzuim in de zin van artikel 6:83 BW.
3.2.3.
Volgens [geïntimeerde] heeft zij een spoedeisend belang bij haar vordering. De
bodemprocedure kan nog geruime tijd duren en het valt te verwachten dat [appellanten] bij
een afwijzend vonnis nog in hoger beroep gaat. De onroerende zaak van [geïntimeerde] betreft
geen object dat gemakkelijk verkoopbaar is. Zij heeft er daarom recht en belang bij om de
verkoop aan dhr. [koper 1] en mw. [koper 2] doorgang te laten vinden. In de overeenkomst is
opgenomen dat levering zal plaatsvinden voor 1 maart 2016 of zoveel eerder of later als
nader tussen partijen overeen te komen. Deze datum hangt samen met de aanvang van het
recreatieseizoen. Inmiddels is in een addendum de datum van 1 april 2016 afgesproken.
3.3.1
[appellanten] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te verbieden om de onroerende zaak aan de heer en mevrouw [koper 1] in eigendom te leveren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200.000,-.
3.3.2.
Aan zijn vordering heeft [appellanten] ten grondslag gelegd dat hij een burgerwoning en dus geen bedrijfs- of dienstwoning, en een camperplaats heeft gekocht en [geïntimeerde] het gekochte niet kan leveren, daar [geïntimeerde] alleen een bedrijfswoning kan leveren. Onder verwijzing naar hetgeen [appellanten] daaromtrent in de bodemprocedure heeft aangevoerd, stelt hij dat hij uit de mededeling dat het gehele perceel de bestemming “recreatie” heeft, niet heeft hoeven te begrijpen dat hij een bedrijfswoning kocht.
Volgens [appellanten] is er geen sprake van dat hij in de bodemprocedure gedeeltelijke,
subsidiair volledige, ontbinding heeft gevorderd omdat hij de financiering niet rond kreeg.
Toen duidelijk werd dat alleen een bedrijfswoning kon worden geleverd, heeft hij de
onroerende zaak laten taxeren, met als uitkomst de waarde van € 497.000,- Deze taxatie is
correct uitgevoerd en is beslist niet door hem gemanipuleerd, aangezien hij zich daarmee in
het kader van de financiering immers zelf in de vingers zou snijden. In de bodemprocedure
heeft hij de door [geïntimeerde] overgelegde taxatierapporten uitvoerig betwist. Er is geen reden
om aan de juistheid van het door hem overgelegde taxatierapport te twijfelen. Gegeven de
getaxeerde waarde en omdat de bank bij een bedrijfswoning maar 75% van de taxatiewaarde
financiert, heeft hij subsidiair volledige ontbinding gevorderd en moeten vorderen voor het
geval de onroerende zaak meer dan € 500.000,- k.k. waard is. Mocht een door de rechtbank
benoemde deskundige echter de woning op een hoger bedrag taxeren, dan kan hij deze
taxatie richting de bank gebruiken en zal hij door een wijziging van eis zijn vordering
dienovereenkomstig aanpassen. Alsdan is hij bereid het hogere bedrag te betalen en hij is
daar ook toe in staat.
Gelet op het voorgaande stelt [appellanten] zich op het standpunt dat in dit kort
geding de belangenafweging in zijn voordeel dient uit te vallen. Daartoe voert hij onder
meer aan dat toewijzing van de vordering feitelijk een definitief karakter heeft en dat het
aannemelijk is dat de bodemrechter van oordeel zal zijn dat [geïntimeerde] haar informatieplicht
wél heeft geschonden en [appellanten] zijn onderzoeksplicht niet geschonden heeft.
[appellanten] heeft niet stilgezeten en een bodemprocedure aangespannen. [geïntimeerde] had
een voorlopig deskundigenbericht kunnen verzoeken of kunnen proberen de bestemming
bedrijfswoning van de woning af te krijgen.
3.4.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter in conventie:
- [appellanten] geboden te gehengen en te gedogen dat [geïntimeerde] de onroerende zaak,
omvattende de bedrijfswoning met loods, garage, tuin, camperstandplaats en verdere
aanhorigheden, staande en gelegen te [woonplaats] aan de [straatnaam][huisnummer 1] , kadastraal
bekend [woonplaats], sectie [sectieletter], groot 88 are en 12 centiare, aan de heer [koper 1] en
mevrouw [koper 2], beiden wonende te [postcode] [woonplaats] aan de [straatnaam 3][huisnummer 1],
in eigendom levert, zulks tegen een koopsom van € 675.000,- en € 25.000,- (samen
€ 700.000,-) onder de in de koopovereenkomst overeengekomen voorwaarden en overigens
onder de gebruikelijke bedingen bij eigendomsoverdracht van onroerende zaken,
- [appellanten] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van
€ 100.000,- in het geval dat zij niet aan de hiervoor bedoelde hoofdveroordeling voldoen,
-bepaald dat geen dwangsommen zullen worden verbeurd voor zover dit naar
maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, in aanmerking
genomen de mate waarin aan het vonnis is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van
verwijtbaarheid van de overtreding,
- [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op de dag van de uitspraak begroot op € 1.198,08 en
-het meer of anders gevorderde afgewezen.
In reconventie heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld, welke aan de zijde van [geïntimeerde] tot op de dag van de uitspraak zijn begroot op nihil.
3.5.
[appellanten] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellanten] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis, tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3.6.
Het hof merkt op dat [geïntimeerde] bij memorie van antwoord heeft gesteld (nr. 5.) dat de levering van de onroerende zaak op 1 april 2016 heeft plaatsgevonden, zodat [appellanten] geen belang heeft bij dit hoger beroep (nr. 7.). Uit de als productie 18 overgelegde akte van 1 april 2016 blijkt dat de onroerende zaak aan [koper 1] en [koper 2] is overgedragen. Behalve dat dit standpunt gezien artikel 3:298 BW niet zondermeer juist hoeft te zijn geldt dat, nu [appellanten] zich hierover niet voldoende heeft kunnen uitlaten, het hof zijn oordeel niet ten nadele van [appellanten] daarop mag baseren en zal het hof dit standpunt en dat stuk buiten beschouwing laten en verder inhoudelijk op de zaak ingaan. Daarbij moet het hof vooral beoordelen of de bij het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] toegewezen voorziening moet worden gehandhaafd. Reeds gezien de aard van de vordering oordeelt het hof nu ten tijde van het arrest (nog steeds) een spoedeisend belang aanwezig, hetgeen [appellanten] als zodanig overigens ook niet weerspreekt. Dat de voorziening feitelijk onomkeerbare gevolgen kan hebben, kan leiden tot behoedzaamheid alvorens toe te wijzen maar leidt in dit geval niet tot het ontbreken van spoedeisend belang bij de voorziening.
Grief 1: bijzondere last?
3.7.
In grief 1 voert [appellanten] aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellanten] in de bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid de opdracht zal krijgen aan te tonen dat hem voorafgaande aan het sluiten van de koopovereenkomst niet kenbaar is gemaakt dat op de woning de bestemming bedrijfswoning rust, dat daarbij een rol zal spelen in hoeverre de mededeling dat op het gehele terrein de bestemming “recreatie” rust en dat de woning werd geadverteerd met de tekst “landhuis met recreatief bedrijf” niet reeds voldoende had moeten zijn om te begrijpen dat er sprake is van een bedrijfswoning en dat de voorzieningenrechter niet uitsluit dat de bodemrechter op grond daarvan reeds tot het oordeel zal komen dat aan de mededelingsplicht is voldaan.
In zijn toelichting op deze grief (blz. 6, zesde alinea) beroept [appellanten] zich op artikel 7:15 lid 1 BW. Daarin wordt bepaald dat de verkoper verplicht is de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. [appellanten] voert als grondslag van zijn beroep aan dat het perceel de bestemming “recreatie” heeft en dat daarmede de woning de bestemming “bedrijfswoning” heeft en dat [geïntimeerde] dit bij verkoop uitdrukkelijk had moeten vermelden.
3.8.
Voormeld beroep op artikel 7:15 lid 1 BW wordt verworpen. Er is immers slechts sprake van een ‘bijzondere’ publiekrechtelijke last of beperking, indien deze haar grondslag vindt in een specifiek (mede) tot (een rechtsvoorganger van) de rechthebbende van de desbetreffende zaak gericht besluit (Hoge Raad 30 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:159). [appellanten] heeft niet gesteld dat er zo’n specifiek besluit bestaat. Een bestemming ingevolge een bestemminsplan kan niet als een specifiek tot [geïntimeerde] gericht besluit worden aangemerkt. Op grond van het voorgaande faalt deze grief.
Grief 2: non-conform?
3.9.
Volgens [appellanten] heeft de voorzieningenrechter ten onrechte overwogen dat het feit dat de woning ten gevolge van de bestemming bedrijfswoning niet afzonderlijk van de rest van het perceel kan worden verkocht, in de afwegingen van de rechtbank naar verwachting geen rol zal spelen, dat gesteld noch gebleken is dat deze wens van [appellanten] kenbaar is gemaakt aan [geïntimeerde] zodat daaruit ook geen mededelingsplicht voor [geïntimeerde] is voortgevloeid en dat [geïntimeerde] met deze omstandigheid geen rekening heeft hoeven houden.
In zijn toelichting brengt [appellanten] naar voren dat het hier niet gaat om een wens die kenbaar gemaakt moet zijn maar om een eigenschap die inherent aan een burgerwoning is en die zeker bij een perceel van ruim 88 are tot de normale eigenschappen behoort die de koper aanwezig mocht achten.
3.10.
Het hof begrijpt uit voormelde toelichting dat [appellanten] zich beroept op artikel 7:17 BW. Dit artikel luidt, voor zover van belang:
1
. De afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst beantwoorden. 2. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. De koper mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen, alsmede de eigenschappen die nodig zijn voor een bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst is voorzien. …
3.11.
Zoals hierboven aangehaald in 3.1.5. is tussen partijen in artikel 6 overeengekomen dat het registergoed als woonhuis zal worden gebruikt door [appellanten] , dat [geïntimeerde] voor andere eigenschappen dan die voor het gebruik als woonhuis en voor aan [appellanten] kenbare gebreken niet in staat en dat [geïntimeerde] geen feiten of omstandigheden bekend zijn die aan het gebruik als woonhuis in de weg staan. Door [appellanten] is niet gesteld dat de woning niet als zodanig kan worden gebruikt. [appellanten] stelt wel dat hij de woning niet meer legaal kan bewonen zodra hij de camperplaats niet meer exploiteert en de overheid de bewoning door handhaving beëindigt. Uit de considerans van de koopovereenkomst blijkt dat [appellanten] een woonhuis met camperstalling heeft gekocht. Uit de advertentie volgt dat de camperstalling een recreatief bedrijf betreft. Voorts staat als onweersproken vast dat [geïntimeerde] aan [appellanten] hebben medegedeeld dat op het gehele perceel de bestemming recreatie rust. [appellanten] heeft erkend dat hij de exploitatie van de camperplaats wilde voortzetten (bodemzaak: conclusie van antwoord in reconventie tevens akte houdende wijziging van eis in conventie blz. 9, zesde alinea). Tenslotte is van belang dat als onbetwist vast staat dat [appellanten] niet aan [geïntimeerde] heeft aangegeven dat hij op enige termijn de camperplaats wilde verkopen en in de woning wilde blijven wonen. Op grond van het voorgaande wordt in het kader van dit kort geding voorshands geconcludeerd dat [appellanten] niet althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de zaak, mede gelet op de aard daarvan zoals die uit de advertentie en de koopovereenkomst blijkt, en gelet op de mededeling van [geïntimeerde] over de bestemming en het niet door [appellanten] mededelen van zijn wens om ook in de woning te kunnen blijven wonen na beëindiging van het recreatiebedrijf, niet de eigenschappen bezit die [appellanten] op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Dit brengt mee dat een beroep op artikel 7:17 lid 2 eerste zin BW niet opgaat. Evenmin gaat een beroep op artikel 7:17 lid 2 tweede zin BW op. [appellanten] kon namelijk als gevolg van de mededeling van [geïntimeerde] met betrekking tot de bestemming er niet zonder meer van uitgaan dat hij de woning kon blijven bewonen indien er geen recreatief bedrijf meer zou worden uitgeoefend. Deze grief is dus ongegrond.
Grief 3: koopprijs.
3.12.
Deze grief is gericht tegen overweging 5.3. van het bestreden vonnis, waarnaar hier wordt verwezen. In zijn toelichting voert [appellanten] aan dat het verschil in waarde tussen een gewone burgerwoning en een bedrijfswoning € 165.000,- is.
3.13.
De stellingen van [appellanten] met betrekking tot de koopprijs zijn, zo begrijpt het hof, slechts van belang in verband met de door [appellanten] in de hoofdzaak primair gevorderde gedeeltelijke ontbinding en vaststelling van de koopprijs op € 272.000,- althans maximaal € 275.000,- Aangezien de grieven 1 en 2 ongegrond zijn, heeft [appellanten] in het kader van dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat haar vorderingen in de bodemzaak, waaronder voormelde primaire vordering, zullen worden toegewezen. Reeds op grond hiervan wordt deze grief verworpen.
Grief 4: veeggrief.
3.14.
In de toelichting op deze grief verwijst [appellanten] naar zijn toelichting op voorgaande grieven. Het hof verwerpt deze grief dan ook met verwijzing naar hetgeen omtrent die voorgaande grieven is overwogen.
Grief 5: belang.
3.15.
[appellanten] is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [geïntimeerde] een groot belang heeft bij verkoop (het hof begrijpt: levering) van de onroerende zaak aan de kopers die zich op dat moment voordoen (hof: [koper 1] en [koper 2]).
3.16.
Het hof acht van doorslaggevend gewicht dat [appellanten] gezien zijn vorderingen in de bodemzaak de tussen partijen gesloten koopovereenkomst niet wil nakomen, dat [appellanten] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zijn vorderingen in de bodemzaak zullen slagen en dat [geïntimeerde] met [koper 1] en [koper 2] een koopovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan [geïntimeerde] tot levering van de onroerende zaak aan [koper 1] en [koper 2] is gehouden, terwijl [geïntimeerde] de koopovereenkomst met [appellant] bij schrijven van 27 januari 2016 buitengerechtelijk heeft ontbonden. De feiten en omstandigheden die [appellanten] aanvoert in zijn toelichting op deze grief zijn hiertegenover onvoldoende van gewicht. Deze grief is dus eveneens ongegrond.
Slotsom.
3.17.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd.
Proceskosten.
3.18.
Het hof zal [appellanten] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op € 314,- griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 894,- (memorie van antwoord= 1 punt x € 894,-).

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 314,- aan griffierecht en op € 894,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, M.G.W.M. Stienissen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2016.
griffier rolraadsheer