Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[Schadeverzekering] Schadeverzekering N.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/197776/HA RK 14-223)
2.Het geding in hoger beroep
- de appeldagvaarding, tevens houdende wijziging van eis;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met twee producties.
3.De beoordeling
Dergelijke installaties – en dan vooral mobiele installaties welke eenvoudig kunnen worden opgebouwd en afgebroken - worden veelvuldig, en ook in dit geval, gebruikt bij optredens, om licht- en/of geluidapparatuur aan te hangen. Een foto van de in dit geval opgebouwde trussinstallatie is opgenomen als prod. 1 bij het verweerschrift van [geïntimeerde 1] d.d. 14 oktober 2014.
Op enig moment is hij in de trussinstallatie geklommen met de bedoeling om, zo begrijpt het hof, deze hangend over te steken en aan de andere kant weer omlaag te komen. Toen hij op het hoogste – horizontale – gedeelte was aanbeland hingen zijn voeten 1,75 tot 2 meter boven de dansvloer.
Daarop is ook [geïntimeerde 1] ter plaatse gekomen; hij heeft [appellant] bij zijn benen – of bij zijn broek - vastgepakt. Betwist is of [geïntimeerde 1] [appellant] aan zijn benen heeft getrokken. Hoe dan ook, [appellant] is gevallen en is gewond geraakt aan zijn voet. Hij heeft daarbij een zogenaamde “Lisfranc” fractuur opgelopen aan zijn linker voet, zijnde letsel met potentieel blijvende gevolgen, ook op langere termijn.
Als productie 1 bij de hierna te noemen dagvaarding in de bodemprocedure heeft [appellant] de processen-verbaal van de voorlopige getuigenverhoren overgelegd.
De omvang van dit deelgeschil was beperkter van aard, want [appellant] vorderde een verklaring van recht dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens hem had gehandeld. De rechtbank oordeelde desondanks bij beschikking van 17 december 2014 dat de zaak zich niet leende voor behandeling in een deelgeschil. Daartoe overwoog de rechtbank, kort gezegd, dat op grond van de getuigenverklaringen, mede in het licht van de regel van artikel 164 lid 2 Rv, niet kon worden vastgesteld dat de val zich had voorgedaan zoals [appellant] had gesteld.
Of [geïntimeerde 1] terecht meende te moeten ingrijpen komt hierna aan de ode. Vast staat dat hij [appellant] bij zijn been heeft vastgepakt en vastgehouden. Gegeven de kennelijke irritatie van [geïntimeerde 1] valt niet uit te sluiten dat hij inderdaad aan [appellant] ’s been heeft getrokken, maar vast staat dat niet. [appellant] verklaart dat als enige, maar aan zijn verklaring komt op grond van artikel 164 lid 2 Rv slechts beperkte bewijskracht toe. [getuige 1] heeft het incident zelf niet waargenomen. [getuige 2] komt niet verder dan de constatering dat een beveiliger [appellant] bij diens been pakte, waarna deze viel, maar over trekken rept zij aanvankelijk niet. Pas verderop verklaart zij dat zij goed kon zien dat een van de beveiligers [appellant] aan zijn been trok.
In de schriftelijke verklaring van [beveiliger 1] verklaart deze wel over de DJ (hof: hij bedoelt [geïntimeerde 1] ) die [appellant] aan zijn broekspijpen beet pakt, maar over trekken verklaart hij niets. Als getuige verklaarde [beveiliger 1] evenmin dat [geïntimeerde 1] aan het been of de broek van [appellant] trok. En [geïntimeerde 1] verklaarde als getuige juist expliciet [appellant] niet van de stellage af te hebben getrokken.
Herhaald zij, dat [geïntimeerde 1] kennelijk, niettegenstaande zijn betwisting, geïrriteerd was doordat [appellant] nu al voor de tweede (of derde) keer in de installatie was geklommen.
Maar [geïntimeerde 1] heeft zelf als getuige verklaard dat de installatie stevig genoeg was. [beveiliger 1] had daaromtrent zijn twijfels, maar die kende de installatie niet, [geïntimeerde 1] wel. Dat [geïntimeerde 1] enige verantwoordelijkheid voelde voor de installatie valt nog te begrijpen. Maar hij stelt dat hij meende te moeten ingrijpen vanwege de gevaarlijke situatie.
Om te beginnen moet worden opgemerkt dat dit niet tot zijn taken en bevoegdheden behoorde. Er was deskundig ander personeel in het pand aanwezig, dat bevoegd en in staat was om adequaat in te grijpen (en dat ook heeft gedaan, op beheerste wijze; zie de verklaring van [beveiliger 1] ). [geïntimeerde 1] heeft niet eens gezien dat er tenminste één beveiliger bij was. Klaarblijkelijk heeft hij niet eens de moeite genomen om zich ervan te vergewissen of er beveiligers in de buurt waren. Hij heeft zonder kalm beraad en rustig overleg gemeend te moeten ingrijpen. Vervolgens heeft hij, naar hij stelt om een “gevaarlijke” situatie te keren, zich gedragen op een wijze welke die gevaarlijke situatie aanmerkelijk vergrootte; zie hierna.
- pre-processuele kosten (buitengerechtelijke kosten);
- “processuele” kosten in verband met, uitsluitend, de eerste deelgeschilprocedure in eerste aanleg;
- idem, tweede deelgeschilprocedure in eerste aanleg;
- kosten tweede deelgeschilprocedure in hoger beroep.
Maar indien buitengerechtelijke kosten aanvankelijk werden opgevoerd in het kader van een vordering tot vergoeding van kosten als bedoeld in art. 1019 aa Rv, en alle vorderingen in dat kader (dus ook de proces- en aanverwante kosten) worden afgewezen, valt niet in te zien waarom die eerder nog niet vergoede buitengerechtelijke kosten niet alsnog zouden mogen worden opgevoerd als buitengerechtelijke kosten in de volgende deelgeschilprocedure.
- opstellen (eerste) verzoekschrift 8 uren
- bestuderen verweerschrift ½ uur
- bijwonen zitting 2 uren
- reistijd 4 uren
- correspondentie, overleg, telefoon 2 ½ uur
- een deel van de tijd moet gemoeid zijn geweest met voorbereiding, vergaren gegevens, bestuderen literatuur; dat was ook dienstbaar aan het tweede verzoekschrift; het hof begroot dat deel op 6 uren;
- bestuderen verweerschrift in de tweede procedure zal ook minstens ½ uur hebben geduurd, zo niet meer;
- van een zitting is in de tweede deelgeschilprocedure geen sprake geweest;
- reistijden zijn niet toegelicht;
- overleg c.a. is toewijsbaar tot een totaal van 1 ½ uur.
In dit hoger beroep dient [geïntimeerde 1] dus in de kosten te worden veroordeeld op basis van het liquidatietarief, één punt, tarief II, plus de verschotten.
4.De uitspraak
- [geïntimeerde 1] tijdens een op 2/3 februari 2013 in de Aula Carolina gegeven galafeest onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door deze, terwijl deze boven de grond hing, bij zijn been of benen beet te pakken;
- het bij [appellant] ontstane voetletsel in elk geval mede aan het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 1] moet worden toegerekend;