ECLI:NL:GHSHE:2016:2136

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
200.170.465_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake incasso van administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vordering van [Administratiekantoor] tot betaling van openstaande facturen is toegewezen. [Administratiekantoor] heeft in de periode van 1 juni 2009 tot en met 30 juni 2014 administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden verricht voor [appellante]. Na het versturen van diverse facturen, waarvan een groot deel onbetaald bleef, heeft [Administratiekantoor] [appellante] gesommeerd het openstaande bedrag van € 6.699,65 te voldoen. [appellante] heeft hierop niet gereageerd, wat leidde tot de vordering in deze procedure.

In hoger beroep heeft [appellante] twee grieven aangevoerd. De eerste grief betreft de stelling dat er een regeling was getroffen met [Administratiekantoor] voor betaling van € 3.000,-- tegen finale kwijting. De tweede grief richt zich tegen de toewijzing van de vordering door de kantonrechter. Het hof oordeelt dat [appellante] onvoldoende heeft onderbouwd dat de werkzaamheden niet zijn uitgevoerd of ondeugdelijk zijn verricht. Het hof laat [appellante] echter toe om bewijs te leveren van de gestelde afspraak over de betaling van € 3.000,--.

De uitspraak van het hof houdt in dat het bewijs van deze afspraak moet worden geleverd, en dat de zaak wordt verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond. De uitspraak is gedaan op 31 mei 2016 door de rechters M.A. Wabeke, H.A.W. Vermeulen en A.J. Henzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.170.465/01
arrest van 31 mei 2016
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
de vennootschap onder firma
Administratiekantoor [Administratiekantoor] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [Administratiekantoor] ,
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 mei 2015 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 april 2015, door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [Administratiekantoor] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 3571085 14-13002)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis van 22 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven van 11 augustus 2015;
  • de memorie van antwoord van 20 oktober 2015 met producties;
  • de akte van [appellante] van 3 november 2015;
  • de antwoordakte van [Administratiekantoor] van 1 december 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. [Administratiekantoor] heeft in de periode 1 juni 2009 tot en met 30 juni 2014 in opdracht en voor rekening van [appellante] diverse administratieve en boekhoudkundige werkzaamheden verricht. Het ging daarbij onder meer om btw-aangiften voor de door [appellante] gedreven onderneming;
b. in verband met deze werkzaamheden heeft [Administratiekantoor] in genoemde periode aan [appellante] facturen gestuurd;
c. [appellante] liet de aldus gefactureerde bedragen grotendeels onbetaald. [Administratiekantoor] heeft [appellante] bij brief van 29 juli 2014 gesommeerd het openstaande bedrag van € 6.699,65 binnen veertien dagen te voldoen;
d. [appellante] heeft niet aan de sommatie voldaan. Evenmin betaalde zij na herhaalde sommaties door de advocaat van [Administratiekantoor] .
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert [Administratiekantoor] veroordeling (uitvoerbaar bij voorraad) van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 9.479,12, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 6.699,65 vanaf de dag van de inleidende dagvaarding (3 november 2014) en tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke handelsrente. [Administratiekantoor] specificeert haar vordering aldus:
hoofdsom € 6.699,65
wettelijke handelsrente t/m 3/11/14 € 2.059,94
buitengerechtelijke kosten € 709,98
kosten KvK
€ 9,55
totaal € 9.479,12
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [Administratiekantoor] ten grondslag gelegd dat zij in opdracht van [appellante] werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat [appellante] de ter zake van deze werkzaamheden gefactureerde bedragen ondanks diverse sommaties onbetaald heeft gelaten.
3.2.3.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 22 januari 2015 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft op 1 april 2015 plaatsgevonden. De aantekeningen van deze zitting bevinden zich bij de gedingstukken.
3.3.2.
In het bestreden eindvonnis van 30 april 2015 heeft de kantonrechter de vordering van [Administratiekantoor] toegewezen, met dien verstande dat hij aan het bedrag aan rente over de hoofdsom vanaf 3 november 2014 niet de gevorderde wettelijke handelsrente maar de wettelijke rente heeft toegewezen.
De kantonrechter oordeelde daartoe dat [Administratiekantoor] haar vordering voldoende had onderbouwd en dat [appellante] slechts in algemene zin op de specificaties had gereageerd.
3.4.1.
[appellante] heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vordering van [Administratiekantoor] , met veroordeling van [Administratiekantoor] in de kosten van beide instanties.
[Administratiekantoor] heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van de gevorderde wettelijke handelsrente. De al dan niet juistheid van dit oordeel maakt derhalve geen deel uit van de rechtsstrijd in appel.
3.4.2.
Met haar eerste grief betoogt [appellante] dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan het verweer van [appellante] dat zij met [Administratiekantoor] een regeling had getroffen, inhoudende betaling van een bedrag van € 3.000,-- tegen finale kwijting.
De tweede grief is gericht tegen de toewijzing door de kantonrechter van de vordering van [Administratiekantoor] .
In de toelichting op beide grieven voert [appellante] voorts het volgende aan. [Administratiekantoor] heeft niet of nauwelijks werkzaamheden verricht, zij heeft diverse werkzaamheden ondeugdelijk uitgevoerd en zij heeft werkzaamheden gedeclareerd die niet zijn verricht. De in 2009 uitgevoerde werkzaamheden zijn in opdracht van de ex-echtgenoot van [appellante] , [ex-echtgenoot van appellante] , verricht. In de jaren 2010-2012 heeft [Administratiekantoor] ten onrechte geen huur- en zorgtoeslagen voor [appellante] aangevraagd.
3.4.3.
[Administratiekantoor] heeft, samengevat, het volgende aangevoerd. De werkzaamheden zijn gespecificeerd. [appellante] gaat hier niet op in maar beperkt zich tot algemene betwistingen. Zij heeft nooit eerder bij [Administratiekantoor] de gefactureerde werkzaamheden ter discussie gesteld. Zij heeft daarom hoe dan ook te laat geklaagd. Zij heeft [Administratiekantoor] ook nooit in gebreke gesteld. Er zijn diverse betalingsregelingen afgesproken, maar [appellante] kwam deze nooit na. [Administratiekantoor] betwist de door [appellante] gestelde afspraak (betaling van € 3.000,-- tegen finale kwijting). De in 2009 verrichte werkzaamheden zijn in opdracht van [appellante] verricht. Dat blijkt ook uit de urenspecificatie. Hoewel ook de op 19 mei 2009 verrichte werkzaamheden in opdracht van [appellante] zijn uitgevoerd, komt in de omschrijving de naam van [ex-echtgenoot van appellante] voor. [Administratiekantoor] is bereid om het met die werkzaamheden gemoeide bedrag van € 39,38 in mindering te brengen op haar vordering. [Administratiekantoor] vraagt geen toeslagen aan indien zijn opdrachtgever daar niet om verzoekt. Over 2012 heeft [Administratiekantoor] wel een huur- en zorgtoeslag voor [appellante] aangevraagd.
3.5.1.
Het hof oordeelt als volgt.
[Administratiekantoor] wijst er terecht op dat zij haar in rekening gebrachte werkzaamheden heeft gespecificeerd en dat [appellante] zich voornamelijk beperkt tot algemene betwistingen (“
niet of nauwelijks werkzaamheden, onjuist uitgevoerd”). Naar het oordeel van het hof is die betwisting in het licht van genoemde specificatie van de werkzaamheden door [Administratiekantoor] onvoldoende gemotiveerd en is bewijslevering niet aan de orde. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat [appellante] in haar memorie van grieven zelf stelt: “
Appellante heeft geïntimeerde slechts opdracht te geven om in de periode van 2009 tot en met 2014 de boekhouding op te zetten om jaarstukken te vervaardigen, aangiftes te doen omzetbelasting en IB en het samenstellen van een balans en verlies- en winstrekening.” De door [Administratiekantoor] gespecificeerde werkzaamheden passen in die opdracht en [appellante] laat na concreet aan te geven waar en waarom toch ten onrechte bedragen in rekening zijn gebracht.
3.5.2.
Ook het verweer van [appellante] dat de over 2009 gefactureerde werkzaamheden niet in haar opdracht (maar in opdracht van [ex-echtgenoot van appellante] ) zijn uitgevoerd, is onvoldoende gemotiveerd gelet op de door [Administratiekantoor] overgelegde specificaties. Daarbij komt dat [appellante] elders in haar memorie van grieven heeft erkend ook in 2009 administratieve en/of boekhoudkundige werkzaamheden aan [Administratiekantoor] te hebben opgedragen (rov. 3.5.1).
Op dezelfde gronden verwerpt het hof het verweer van [appellante] , dat [Administratiekantoor] ten onrechte geen zorg- en huurtoeslagen voor haar heeft aangevraagd. Nog daargelaten dat niet valt in te zien hoe dat nalaten tot een te hoge rekening van [Administratiekantoor] zou kunnen leiden, heeft [appellante] zich na de gemotiveerde reactie van [Administratiekantoor] beperkt tot de algemene stelling dat zij “
inzake de toeslagen opdrachten(had)
verstrekt”. Ook dat is dermate vaag dat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
3.5.3.
Dat is echter anders voor wat betreft de stelling van [appellante] dat zij met [Administratiekantoor] een regeling heeft getroffen, inhoudende dat [appellante] € 3.000,-- tegen finale kwijting zou betalen, waarbij geen nadere voorwaarden zijn gesteld. Vaststaat dat [appellante] dat bedrag niet heeft betaald. Zij stelt dat zij niet betaalde omdat [Administratiekantoor] plotseling toch het volledige bedrag vorderde en dat [Administratiekantoor] maximaal € 3.000,-- zonder rente en kosten mag vorderen. Een en ander laat onverlet dat indien komt vast te staan dat die afspraak is gemaakt (en zonder een afspraak dat de regeling bij gebreke van tijdige betaling zou vervallen), dat aan volledige toewijzing van de vordering van [Administratiekantoor] in de weg kan staan. [Administratiekantoor] heeft deze afspraak betwist, zodat niet vaststaat dat deze is gemaakt.
Aangezien het hier gaat om een zelfstandig verweer, rust de bewijslast van deze afspraak op [appellante] . [appellante] heeft daarvan ook bewijs aangeboden. Dat aanbod is voldoende specifiek en relevant. Zij zal tot bewijslevering op (alleen) dit punt worden toegelaten.
3.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat [appellante] toe te bewijzen dat zij met [Administratiekantoor] heeft afgesproken dat zij tegen betaling van een bedrag van € 3.000,-- finaal is gekweten en dat daarbij geen nadere voorwaarden waren gesteld;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. H.A.W. Vermeulen als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 14 juni 2016 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A. Wabeke, H.A.W. Vermeulen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 mei 2016.
griffier rolraadsheer