3.1.In dit hoger beroep, het betreft een schadestaatprocedure, kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.[geïntimeerde 1] en P&R zijn gezamenlijk eigenaar van het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Het pand werd bij huurovereenkomst van 1 juli 2003 door [geïntimeerde 1] en P&R verhuurd aan de heren [huurders 1 en 2] , [huurder 3] en [huurder 4] , die daar tezamen het restaurant “La Cucina Italiana” zouden gaan exploiteren.
3.2.2.Na het faillissement van [huurder 4] (en het overlijden van [huurder 3] ) heeft [appellant] zich gemeld bij [geïntimeerde 1] en P&R om de huurovereenkomst (alsmede de failliete boedel) over te nemen.
3.2.3.Door [geïntimeerde 1] is op 26 april 2005 een akte ondertekend, waarin hij als volgt verklaart:
“de heer [geïntimeerde 1] , vennootschapsdirecteur en verhuurder namens de eigenaren [geïntimeerde 1] en P&R Holding, verklaart zich hierbij akkoord om op eerste verzoek van de heer [appellant] , hem in de plaats te stellen van de huurders van het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] , na welke in de plaatsstelling [appellant] alle rechten en plichten verwerft uit bovengenoemde bestaande huurovereenkomst.”
3.2.4In de considerans van deze akte is onder meer het volgende opgenomen:
“- dat de heer [huurder 1] en mevr. [weduwe van huurder 3] voornemens zijn een nieuw restaurant te exploiteren in het onderhavige pand, in samenwerking met de heer [huurder 2] , waarvoor zij op 25 april 2005 een commanditaire vennootschap hebben opgericht onder de naam, Ristorante Italiano (…)
- dat de heer [appellant] als financier en commandite van voornoemde C.V. het recht wenst te krijgen van de verhuurder om op zijn eerste verzoek in de plaats van de huurder te worden gesteld”
3.2.5.[appellant] en [huurders c.s.] ( [huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] (weduwe van [huurder 3] ) hebben op 26 april 2005 een exploitatieovereenkomst ter zake het betreffende pand gesloten. In deze overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
“Het recht van exploitatie gaat in op uiterlijk 1 juni 2005 of zoveel eerder als [appellant] het pand beschikbaar heeft, waarbij de exploitatieovereenkomst eindigt op 30 juni 2013. De prijs voor het exploitatierecht bedraagt € 100.000,00 (…) per jaar, welk bedrag ad € 8.333,33 maandelijks achteraf dient te worden voldaan.”
3.2.6.Op 26 april 2005 hebben [appellant] en [huurders c.s.] tevens een commanditaire vennootschapsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is voor zover relevant het volgende bepaald:
“Artikel 9:
(…) 4. Het restant van de resterende nettowinst der vennootschap wordt tussen de vennoten als volgt verdeeld:
a. de commanditaire vennoot ontvangt als eerste, alvorens er enig winstaandeel wordt uitbetaald, de ingebrachte gelden terug;
b. de beherende vennoten ontvangen van de resterende winst eventuele door hun ingebrachte gelden terug;
c. de commanditaire vennoot [appellant], hof)
ontvangt een winstaandeel gelijk aan 50% van de resterende netto winst;
d. uit de dan resterende nettowinst wordt, zo mogelijk aan ieder der beherende vennoten die daadwerkelijk hebben geïnvesteerd en of hebben meegewerkt aan de dagelijkse bedrijfsuitoefening, voor de door hen verrichte arbeid een naar rato van gewerkte uren, winstverdeling toegepast.
2. De werkuurvergoeding van de beherende vennoten zal nimmer hoger zijn dan 125% van het minimumnettoloon wat gebruikelijk is voor de door hem/haar uitgevoerde functie in de vennootschap, welke vergoeding niet in mindering hoeft te worden gebracht op zijn of haar winstaandeel.”
3.2.7.[geïntimeerde 1] en P&R hebben vervolgens het betreffende pand niet aan [appellant] maar aan [verhuurder] verhuurd.
3.2.8.Bij vonnis van 21 februari 2007 heeft de kantonrechter te Breda voor recht verklaard:
- dat [geïntimeerde 1] en P&R in het nakomen van de op hen rustende verbintenis tot het indeplaatsstellen van [appellant] als huurder van de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] toerekenbaar tekort zijn geschoten en mitsdien jegens [appellant] schadeplichtig zijn;
- dat [geïntimeerde 1] en P&R aansprakelijk zijn voor de vordering tot vergoeding van schade aan [huurder 1] en [huurder 2] en van [weduwe van huurder 3] , die voornemens waren in het gehuurde een restaurantbedrijf te (doen) exploiteren, welke schade het gevolg is van het feit dat [geïntimeerde 1] en P&R hun verbintenis scheppende toezegging niet zijn nagekomen, waardoor [appellant] zijn contractuele verplichtingen jegens deze beoogde exploitanten niet is kunnen nakomen.
[geïntimeerde 1] en P&R zijn bij datzelfde vonnis hoofdelijk veroordeeld de schade, nader op te maken bij staat, aan [appellant] te vergoeden die het gevolg is van het toerekenbaar niet nakomen van [geïntimeerde 1] en P&R.
3.2.9.Bij arrest van 1 september 2009 heeft dit hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
3.2.10.[huurders c.s.] hebben alle hun toekomende rechten en claims op [appellant] , [geïntimeerde 1] en P&R met betrekking tot alle geschillen gecedeerd aan [horeca exploitatie] Horeca Exploitatie BV (verder te noemen [BV] BV).
3.2.11.[appellant] en [BV] BV hebben in mei 2010 een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is -voor zover relevant- het volgende opgenomen:
“ [huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] hebben bij [horeca exploitatie] Horeca Exploitatie B.V. een gezamenlijke inkomstendervingschadeclaim neergelegd ter grootte van € 347.476,= uit hoofde van inkomstenderving over de periode 1 juni 2005 tot en met 30 juni 2016. (…)
[appellant] heeft zich hiertegen verweerd met de stelling dat het niet doorgaan van de exploitatie nimmer de oorzaak kan zijn dat [huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] elders geen inkomen van € 20.000,= p/jaar p/persoon zouden hebben kunnen genereren, als ook dat zij de verplichting hadden de door hun geleden schade zoveel als mogelijk te beperken.
[huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] , c.q. [horeca exploitatie] Horeca Exploitatie B.V. hebben van deze claim afgezien onder de voorwaarde dat [appellant] de schadeopstelling van [huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] tot 30 juni 2013 à € 261.125,= per beherende vennoot, respectievelijk tot 30 juni 2016 à € 367.923,= per beherende vennoot bij [geïntimeerde 1] en P&R Holding B.V. in de schadestaat procedure zou claimen, uiteraard zonder aan deze verplichting enig recht te zullen ontlenen.”
(…)
Artikel 4
(…) Tevens verplicht [appellant] zich conform de uitspraak in rechte niet alleen zijn eigenschade te vorderen maar ook de schade geleden door [huurder 1] , [huurder 2] en [weduwe van huurder 3] waarvoor hij ( [appellant] ) zoals gezegd, aansprakelijk is.”
3.2.12.Ten verzoeke van P&R zijn [appellant] en Globalcom bij exploot van 17 juni 2015 gedagvaard om te verschijnen voor dit hof waarbij P&R herroeping vordert van de arresten van dit hof van 28 oktober 2008 en 1 september 2009 omdat stukken zijn achtergehouden en vals zijn en dat deze arresten op bedrog berusten.
3.3.1Bij vonnis van 24 april 2013, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de kantonrechter in het incident in de schadestaatprocedure [geïntimeerde 1] en P&R Holding hoofdelijk veroordeeld om aan [appellant] , bij wijze voorschot op de schadevergoeding een bedrag van € 100.000,-- te betalen, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en P&R in de proceskosten.
3.3.2.Bij vonnis van 12 februari 2014, uitvoerbaar bij voorraad, heeft de kantonrechter in de hoofdzaak in de schadestaatprocedure [geïntimeerde 1] en P&R hoofdelijk veroordeeld om, onder aftrek van hetgeen aan [appellant] is betaald uit hoofde van het vonnis van 24 april 2013, aan [appellant] te betalen:
- een som van € 127.407,35 aan winstderving;
- een som van € 203.016,92 aan huurderving;
- een som van € 55.569,64 aan inkomensderving;
- een som van € 20.000,-- als vergoeding van het eerste voorschot van de deskundigen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis tot de dag der voldoening;
- een som van € 3.932,50 als vergoeding van het derde voorschot van de deskundigen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis tot de dag der voldoening.
De overige vorderingen zijn afgewezen.