ECLI:NL:GHSHE:2016:1950

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
200.176.736_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep kort geding met betrekking tot contactverbod

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat betrekking heeft op een contactverbod. De appellant, vertegenwoordigd door mr. N. Heijkant, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, dat op 20 juli 2015 is gewezen. De geïntimeerde, Dycore BV, vertegenwoordigd door mr. J.E.M. Oude Kempers, heeft in eerste aanleg een contactverbod tegen de appellant gevorderd. Het hof heeft in een tussenarrest van 29 december 2015 de feiten en standpunten van partijen weergegeven en een comparitie van partijen gelast. Tijdens deze comparitie zijn partijen er niet in geslaagd om tot een minnelijke regeling te komen.

In het arrest van 17 mei 2016 heeft het hof de grieven van de appellant beoordeeld. De appellant heeft onder andere gegriefd tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat er sprake was van een spoedeisend belang. Het hof oordeelt dat het in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg terecht een spoedeisend belang is aangenomen, maar dat het gaat om de vraag of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend, gelet op de aard van de vordering.

Daarnaast heeft het hof de grieven van de appellant tegen het contactverbod gezamenlijk behandeld. Het hof oordeelt dat de contacten tussen de appellant en Dycore in de relevante periode onvoldoende aanleiding geven voor het opleggen van het contactverbod. Het hof benadrukt dat een contactverbod een inbreuk maakt op het fundamentele recht van een persoon om zich vrij te bewegen. Het hof komt tot de conclusie dat Dycore niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een contactverbod rechtvaardigen. Het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit is gericht tegen de appellant en wijst de vorderingen van Dycore tegen de appellant alsnog af. Dycore wordt veroordeeld in de proceskosten van de appellant in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.176.736/01
arrest van 17 mei 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. N. Heijkant te Dongen,
tegen
Dycore BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Dycore,
advocaat: mr. J.E.M. Oude Kempers te Arnhem,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 december 2015 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer c/02/298948/KG ZA 15-274 gewezen vonnis van 20 juli 2015

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 29 december 2015;
- de brief van Dycore van 11 januari 2016;
- het proces-verbaal van comparitie van 23 februari 2016.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof de feiten en de standpunten van partijen weergegeven, een oordeel gegeven over het beroep van Dycore op de niet-ontvankelijkheid van [appellant] in zijn hoger beroep en een comparitie van partijen gelast. Bij die gelegenheid zijn partijen niet tot een minnelijke regeling gekomen. Het hof zal thans overgaan tot een inhoudelijke behandeling van de grieven.
6.2.
In zijn derde grief (3a en 3b) komt [appellant] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een spoedeisend belang.
Voorop wordt gesteld dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is. Het hof beantwoordt die vraag gelet op de aard van de vordering bevestigend.
6.3.
De grieven 1, 2 en 4 van [appellant] richten zich tegen het door de voorzieningenrechter opgelegde contactverbod en zullen gezamenlijk worden behandeld.
Het hof heeft in rov. 3.1 van het tussenarrest van 29 december 2015 opgesomd welke contacten er in de periode van 10 oktober 2013 tot en met 30 april 2015 tussen [appellant] en [uitzendbureau] aan de ene kant en Dycore en CRH aan de andere hebben plaatsgevonden.
In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat deze contacten onvoldoende aanleiding geven voor het opleggen van het door Dycore verlangde contactverbod. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat een contactverbod een inbreuk maakt op het fundamentele recht van een mens om zich vrij te bewegen en te gedragen. Voor toewijzing van een dergelijke maatregel moet in hoge mate aannemelijk zijn dat er sprake is van feiten en omstandigheden die een zodanige inbreuk op dat recht rechtvaardigen. Naar het oordeel van het hof heeft Dycore dat onvoldoende aannemelijk gemaakt. In de periode van 10 oktober 2013 tot 26 december 2014 is er uitsluitend contact tussen partijen geweest via de advocaat van [appellant] en [uitzendbureau] . Vervolgens heeft [appellant] (al dan niet namens [uitzendbureau] ) in de periode van 26 december 2014 tot en met 24 april 2015 acht maal schriftelijk en per e-mail een bericht gestuurd aan Dycore: zeven maal aan de directie en manager HR en één maal aan de voorzitter van de ondernemingsraad van CRH Structural. [appellant] kondigt in de correspondentie aan dat hij (al dan niet namens [uitzendbureau] ) verdere stappen zal ondernemen, maar welke maakt hij niet bekend en uit de inhoud van de overlegde e-mails en brieven valt geen dreigende toon te bespeuren, zodanig dat sprake is van (een reële dreiging van) onrechtmatig handelen dat een contactverbod zou rechtvaardigen. De enkele stelling dat de handelwijze van [appellant] tot grote onrust binnen Dycore heeft geleid (wat door [appellant] is bestreden), rechtvaardigt die conclusie ook niet. Hierin weegt mee dat Dycore een professionele partij is die vaker te maken zal krijgen met klanten en contractspartijen waarmee een verschil van mening ontstaat.
Dat [uitzendbureau] en Dycore een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en elkaar finale kwijting hebben verleend mag voor Dycore reden zijn om het gesprek met [appellant] niet meer te willen aangaan, maar dat deze vaststellingsovereenkomst er is maakt niet dat [appellant] Dycore niet meer zou mogen benaderen voor de door hem gestelde ook nadien nog persoonlijk ervaren reputatieschade, laat staan dat dit feit op zichzelf een contactverbod rechtvaardigt. Gelet op het voorgaande komt het hof niet meer toe aan bespreking van de grieven van [appellant] voor zover deze zijn gericht tegen de “vereenzelviging van [appellant] en [uitzendbureau] ” (in het bijzonder grief 1c) en de reikwijdte van het contactverbod (grieven 5a en 5b).
6.4.
De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd voor zover daarin de vorderingen tegen [appellant] zijn toegewezen. De vorderingen van Dycore tegen [appellant] zullen alsnog worden afgewezen. Dycore zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [appellant] in beide instanties. Nu gesteld noch gebleken is dat de proceskosten van de eerste aanleg door [appellant] persoonlijk zijn gedragen, zal het hof zijn proceskosten van de eerste aanleg op nihil begroten. Op verzoek van [appellant] zullen ook de nakosten worden toegewezen en zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit is gericht tegen [appellant] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het tegen [appellant] gevorderde alsnog af;
veroordeelt Dycore in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op nihil voor de eerste aanleg en op € 94,19 aan dagvaardingskosten, op € 311,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep; en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, P.M. Arnoldus-Smit en W.J.J. Beurskens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2016.
griffier rolraad