2.1Van deze overeenkomst maakt deel uit de Algemene Bepalingen huurovereenkomst opslagruimte ALLSAFE Mini Opslag, hierna te noemen: Algemene Bepalingen. Deze Algemene Bepalingen zijn aan de achterkant van deze overeenkomst vermeld en maken onverbrekelijk deel uit van deze overeenkomst.”
3.1.4.Bij het aangaan van de huurovereenkomst sloot [moeder van appellant] tevens een verzekering af ter dekking van schade aan de opgeslagen zaken. Daarbij gaf zij op dat de nieuwwaarde van de opgeslagen zaken € 1.000,-- incl. btw bedroeg.
3.1.5.[moeder van appellant] betaalde bij het aangaan van de huurovereenkomst één maand huur vooruit, alsmede de verzekeringspremie en een waarborgsom van € 225,--.
3.1.6.Bij brief van 30 oktober 2010 heeft Allsafe [moeder van appellant] aangemaand twee achterstallige huurtermijnen vermeerderd met administratiekosten op uiterlijk 16 november 2010 te betalen, bij gebreke waarvan Allsafe de opslagunit zal openen en ontruimen. Daarop heeft [moeder van appellant] op 15 november 2010 een bedrag van € 529,80 contant betaald. Verdere betalingen bleven uit. Allsafe heeft diverse aanmaningen verzonden (door haar overgelegd als productie 14 bij conclusie van repliek in oppositie), waarbij steeds in de tweede aanmaning onder meer het volgende is vermeld:
“
Overigens wijzen wij u op de van toepassing zijnde algemene voorwaarden (achterkant huurovereenkomst) en ons huishoudelijk reglement. Hieruit blijkt onder meer dat uw goederen kunnen worden geveild indien u niet aan uw verplichtingen voldoet.”
3.1.7.Allsafe heeft op 8 juni 2011 de inhoud van de opslagunit opgenomen. In september 2011 heeft Allsafe de inhoud van de opslagunit bij opbod verkocht wegens een huurachterstand, die op dat moment € 2.272,37 bedroeg. De verkoopopbrengst bedroeg
€ 1.100,-- en is door Allsafe in mindering gebracht op de huurachterstand.
3.2.1.[appellant] heeft Allsafe gedagvaard en gevorderd Allsafe te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 60.000,--, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. Aan die vordering legde [appellant] , kort samengevat, ten grondslag dat Allsafe onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de opgeslagen zaken, voor een te laag bedrag, te verkopen en dat Allsafe gehouden is de dientengevolge door [appellant] geleden schade, begroot op de gevorderde hoofdsom, te vergoeden.
3.2.2.Na verstekverlening tegen Allsafe heeft de rechtbank bij vonnis van 5 februari 2014 (hierna: het verstekvonnis) de vorderingen van [appellant] – als de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomend – toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Die kosten wees de rechtbank af omdat naar haar oordeel onvoldoende was gesteld of gebleken dat die kosten waren gemaakt.
3.2.3.Tegen dat vonnis heeft Allsafe op 17 februari 2014 verzet ingesteld. Zij vorderde ontheffing van de in het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordelingen en veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten. Zij voerde alsnog gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [appellant] . Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Bij kort gedingdagvaarding van 5 maart 2014 vorderde Allsafe [appellant] te bevelen de executie van het verstekvonnis te staken, althans te schorsen. Bij vonnis van 28 maart 2014 wees de voorzieningenrechter de vordering in zoverre toe, dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis werd geschorst totdat in de door Allsafe aanhangig gemaakte verzetprocedure is beslist. [appellant] werd veroordeeld in de in dat kort geding door Allsafe gemaakte proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
De voorzieningenrechter oordeelde daartoe dat Allsafe uitsluitend met [moeder van appellant] de huurovereenkomst had gesloten, dat Allsafe op grond van artikel 4.7 van haar algemene voorwaarden in geval van betalingsverzuim bevoegd was de opgeslagen zaken te gelde te maken, dat [appellant] feiten noch omstandigheden heeft gesteld op grond waar van aangenomen zou kunnen worden dat Allsafe wist althans behoorde te weten dat de opgeslagen goederen in eigendom aan [eerste letter familienaam van appellant] toebehoorden, dat niet valt in te zien dat Allsafe geen reële verkoopopbrengst heeft ontvangen en dat niet van onrechtmatig handelen van Allsafe is gebleken, nog daargelaten dat niet is gebleken dat de verkochte zaken de door [appellant] gestelde waarde van € 65.000,-- vertegenwoordigden. De voorzieningenrechter oordeelde voorts: “
…is evident dat de door [appellant] aangevoerde grond niet tot toewijzing van zijn vordering kan leiden bij kennisname door de rechtbank van het thans door Allsafe gevoerde verweer. Tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 februari 2014(hof: het verstekvonnis)
door [appellant] levert dan ook misbruik van executiebevoegdheid op.”
3.3.1.In de onderhavige procedure heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 4 maart 2015 (hierna: het verzetvonnis) Allsafe van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordelingen ontheven en, opnieuw beslissend, de vorderingen van [appellant] afgewezen, Allsafe veroordeeld in de kosten van betekening van het verstekvonnis voor zover door [appellant] gemaakt en voorts, [appellant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, inclusief de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente. Bij het bestreden vonnis van 1 april 2015 (hierna: het herstelvonnis) is de in het verzetvonnis ten laste van [appellant] uitgesproken kostenveroordeling in zoverre gewijzigd, dat [appellant] bovendien werd veroordeeld tot vergoeding van het door Allsafe betaalde griffierecht, welke veroordeling volgens de rechtbank kennelijk abusievelijk niet in het verzetvonnis was opgenomen.
3.3.2.De rechtbank oordeelde als volgt. Allsafe heeft enkel met [moeder van appellant] gecontracteerd. Omdat [appellant] geen contractspartij van Allsafe is komt aan hem geen beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden van Allsafe toe, nog daargelaten dat Allsafe gemotiveerd heeft gesteld dat zij haar algemene voorwaarden bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [moeder van appellant] ter hand heeft gesteld. De rechtbank verwierp het beroep van [appellant] op handelen door Allsafe in strijd met het bepaalde in artikel 3:250 BW (verkoop verpande zaken), omdat dat artikel volgens de rechtbank niet van toepassing is. [appellant] heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan Allsafe jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, aldus de rechtbank.