ECLI:NL:GHSHE:2016:1947

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 mei 2016
Publicatiedatum
17 mei 2016
Zaaknummer
200.173.486_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige verkoop van opgeslagen zaken in gehuurde opslagruimte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Allsafe Mini Opslag VI B.V. naar aanleiding van de verkoop van goederen die in een gehuurde opslagruimte waren opgeslagen. De moeder van [appellant] had een huurovereenkomst afgesloten met Allsafe, maar na betalingsachterstanden heeft Allsafe de opgeslagen goederen verkocht. [appellant] stelt dat deze verkoop onrechtmatig was en vordert schadevergoeding van Allsafe. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [appellant] afgewezen, met uitzondering van enkele kostenveroordelingen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de feiten vastgesteld. Het hof oordeelt dat Allsafe gerechtigd was om de opgeslagen zaken te verkopen op basis van de algemene voorwaarden die van toepassing waren op de huurovereenkomst. Het hof heeft de grieven van [appellant] tegen de eerdere uitspraken van de rechtbank beoordeeld, waarbij het hof concludeert dat [appellant] geen contractspartij is van Allsafe en derhalve geen beroep kan doen op de vernietiging van de algemene voorwaarden. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.173.486/01
arrest van 17 mei 2016
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
tegen
Allsafe Mini Opslag VI B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Allsafe,
advocaat: mr. R.E. Jonen te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 mei 2015 en het herstelexploot van 4 juni 2015 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 4 maart 2015 en 1 april 2015, door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, gewezen tussen [appellant] als eiser, tevens gedaagde in verzet en Allsafe als gedaagde, tevens eiseres in verzet.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/277776/HA ZA 14-150)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar de vonnissen van 11 december 2013, 5 februari 2014, 7 mei 2014 en 21 mei 2014.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het herstelexploot van 4 juni 2015;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.2.
Allsafe exploiteert een opslagbedrijf. Zij verhuurt opslagunits aan zowel particulieren als aan zakelijke gebruikers.
3.1.3.
Op 25 augustus 2010 heeft de moeder van [appellant] , mevrouw [moeder van appellant] (hierna: [moeder van appellant] ) een huurovereenkomst getekend met Allsafe (hierna: de huurovereenkomst). In de huurovereenkomst is als huurder vermeld [moeder van appellant] (als ‘Mevr. [moeder van appellant] ’). Het gehuurde betreft een opslagunit (hierna: de opslagunit). De maandelijkse huurprijs bedraagt € 225,--. Op het voorblad van de huurovereenkomst, dat onderaan door Allsafe en door [moeder van appellant] is ondertekend, is voorts vermeld:

Artikel 2-Voorwaarden
2.1
Van deze overeenkomst maakt deel uit de Algemene Bepalingen huurovereenkomst opslagruimte ALLSAFE Mini Opslag, hierna te noemen: Algemene Bepalingen. Deze Algemene Bepalingen zijn aan de achterkant van deze overeenkomst vermeld en maken onverbrekelijk deel uit van deze overeenkomst.”
3.1.4.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst sloot [moeder van appellant] tevens een verzekering af ter dekking van schade aan de opgeslagen zaken. Daarbij gaf zij op dat de nieuwwaarde van de opgeslagen zaken € 1.000,-- incl. btw bedroeg.
3.1.5.
[moeder van appellant] betaalde bij het aangaan van de huurovereenkomst één maand huur vooruit, alsmede de verzekeringspremie en een waarborgsom van € 225,--.
3.1.6.
Bij brief van 30 oktober 2010 heeft Allsafe [moeder van appellant] aangemaand twee achterstallige huurtermijnen vermeerderd met administratiekosten op uiterlijk 16 november 2010 te betalen, bij gebreke waarvan Allsafe de opslagunit zal openen en ontruimen. Daarop heeft [moeder van appellant] op 15 november 2010 een bedrag van € 529,80 contant betaald. Verdere betalingen bleven uit. Allsafe heeft diverse aanmaningen verzonden (door haar overgelegd als productie 14 bij conclusie van repliek in oppositie), waarbij steeds in de tweede aanmaning onder meer het volgende is vermeld:

Overigens wijzen wij u op de van toepassing zijnde algemene voorwaarden (achterkant huurovereenkomst) en ons huishoudelijk reglement. Hieruit blijkt onder meer dat uw goederen kunnen worden geveild indien u niet aan uw verplichtingen voldoet.
3.1.7.
Allsafe heeft op 8 juni 2011 de inhoud van de opslagunit opgenomen. In september 2011 heeft Allsafe de inhoud van de opslagunit bij opbod verkocht wegens een huurachterstand, die op dat moment € 2.272,37 bedroeg. De verkoopopbrengst bedroeg
€ 1.100,-- en is door Allsafe in mindering gebracht op de huurachterstand.
3.2.1.
[appellant] heeft Allsafe gedagvaard en gevorderd Allsafe te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 60.000,--, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. Aan die vordering legde [appellant] , kort samengevat, ten grondslag dat Allsafe onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de opgeslagen zaken, voor een te laag bedrag, te verkopen en dat Allsafe gehouden is de dientengevolge door [appellant] geleden schade, begroot op de gevorderde hoofdsom, te vergoeden.
3.2.2.
Na verstekverlening tegen Allsafe heeft de rechtbank bij vonnis van 5 februari 2014 (hierna: het verstekvonnis) de vorderingen van [appellant] – als de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomend – toegewezen, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Die kosten wees de rechtbank af omdat naar haar oordeel onvoldoende was gesteld of gebleken dat die kosten waren gemaakt.
3.2.3.
Tegen dat vonnis heeft Allsafe op 17 februari 2014 verzet ingesteld. Zij vorderde ontheffing van de in het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordelingen en veroordeling van [appellant] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente, en de nakosten. Zij voerde alsnog gemotiveerd verweer tegen de vorderingen van [appellant] . Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
Bij kort gedingdagvaarding van 5 maart 2014 vorderde Allsafe [appellant] te bevelen de executie van het verstekvonnis te staken, althans te schorsen. Bij vonnis van 28 maart 2014 wees de voorzieningenrechter de vordering in zoverre toe, dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis werd geschorst totdat in de door Allsafe aanhangig gemaakte verzetprocedure is beslist. [appellant] werd veroordeeld in de in dat kort geding door Allsafe gemaakte proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
De voorzieningenrechter oordeelde daartoe dat Allsafe uitsluitend met [moeder van appellant] de huurovereenkomst had gesloten, dat Allsafe op grond van artikel 4.7 van haar algemene voorwaarden in geval van betalingsverzuim bevoegd was de opgeslagen zaken te gelde te maken, dat [appellant] feiten noch omstandigheden heeft gesteld op grond waar van aangenomen zou kunnen worden dat Allsafe wist althans behoorde te weten dat de opgeslagen goederen in eigendom aan [eerste letter familienaam van appellant] toebehoorden, dat niet valt in te zien dat Allsafe geen reële verkoopopbrengst heeft ontvangen en dat niet van onrechtmatig handelen van Allsafe is gebleken, nog daargelaten dat niet is gebleken dat de verkochte zaken de door [appellant] gestelde waarde van € 65.000,-- vertegenwoordigden. De voorzieningenrechter oordeelde voorts: “
…is evident dat de door [appellant] aangevoerde grond niet tot toewijzing van zijn vordering kan leiden bij kennisname door de rechtbank van het thans door Allsafe gevoerde verweer. Tenuitvoerlegging van het vonnis van 5 februari 2014(hof: het verstekvonnis)
door [appellant] levert dan ook misbruik van executiebevoegdheid op.
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft de rechtbank bij het bestreden vonnis van 4 maart 2015 (hierna: het verzetvonnis) Allsafe van de bij het verstekvonnis uitgesproken veroordelingen ontheven en, opnieuw beslissend, de vorderingen van [appellant] afgewezen, Allsafe veroordeeld in de kosten van betekening van het verstekvonnis voor zover door [appellant] gemaakt en voorts, [appellant] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure, inclusief de nakosten en vermeerderd met de wettelijke rente. Bij het bestreden vonnis van 1 april 2015 (hierna: het herstelvonnis) is de in het verzetvonnis ten laste van [appellant] uitgesproken kostenveroordeling in zoverre gewijzigd, dat [appellant] bovendien werd veroordeeld tot vergoeding van het door Allsafe betaalde griffierecht, welke veroordeling volgens de rechtbank kennelijk abusievelijk niet in het verzetvonnis was opgenomen.
3.3.2.
De rechtbank oordeelde als volgt. Allsafe heeft enkel met [moeder van appellant] gecontracteerd. Omdat [appellant] geen contractspartij van Allsafe is komt aan hem geen beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden van Allsafe toe, nog daargelaten dat Allsafe gemotiveerd heeft gesteld dat zij haar algemene voorwaarden bij het aangaan van de huurovereenkomst aan [moeder van appellant] ter hand heeft gesteld. De rechtbank verwierp het beroep van [appellant] op handelen door Allsafe in strijd met het bepaalde in artikel 3:250 BW (verkoop verpande zaken), omdat dat artikel volgens de rechtbank niet van toepassing is. [appellant] heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan Allsafe jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld, aldus de rechtbank.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beroepen vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van Allsafe in de proceskosten.
Met grief 1 betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] geen contractspartij is van Allsafe.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Allsafe op grond van artikel 12.2 jo. 4.7 van haar algemene voorwaarden gerechtigd was tot verkoop van de opgeslagen zaken over te gaan.
Grief 3 is gericht tegen de verwerping door de rechtbank van het beroep van [appellant] op het bepaalde in artikel 3:250 BW.
Met grief 4 maakt [appellant] bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat hij onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de verkoopopbrengst niet reëel was.
Grief 5 is gericht tegen de uitgesproken ontheffing van de veroordelingen van Allsafe en grief 6 is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Deze twee grieven hebben geen zelfstandige betekenis.
[appellant] contractspartij Allsafe? Grief 1.
3.5.1.
[appellant] heeft betoogd dat hij samen met zijn moeder naar Allsafe is gegaan om opslagruimte te huren, dat hij samen met zijn moeder contact heeft gehad met een medewerker van Allsafe, dat hij op enig moment de vrachtwagen is gaan uitladen en dat zijn moeder toen de huurovereenkomst heeft getekend.
3.5.2.
Allsafe betwist niet dat voorafgaande aan het sluiten van de huurovereenkomst ook [appellant] contact met een medewerker van Allsafe heeft gehad, maar voert aan dat dat onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat [appellant] contractspartij van Allsafe is geworden.
3.5.3.
Het hof oordeelt als volgt. Allsafe wijst er terecht op dat enkel [moeder van appellant] in de huurovereenkomst als huurder wordt vermeld. De huurovereenkomst houdt niets in dat kan wijzen op een medehuurder. Als huurder heeft enkel [moeder van appellant] getekend. Vaststaat ook dat enkel [moeder van appellant] een verzekering op de opgeslagen zaken heeft afgesloten. Als niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist staat tevens vast dat de wel betaalde huurpenningen door [moeder van appellant] zijn voldaan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat Allsafe er redelijkerwijs van uit moest gaan dat ook [appellant] partij wilde zijn bij de huurovereenkomst. Het enkele feit dat [appellant] met zijn moeder is meegekomen naar Allsafe is daarvoor in ieder geval onvoldoende, behoudens bijzondere omstandigheden die echter niet zijn gesteld of gebleken.
3.5.4.
Bij deze stand van zaken is [appellant] niet als contractspartij van Allsafe aan te merken en behoeft (ook volgens [appellant] ; mvg toelichting grief 1, 4e alinea) het beroep op vernietiging van de algemene voorwaarden van Allsafe geen bespreking.
Grief 1 slaagt niet.
De toepasselijke algemene voorwaarden. Grieven 2 en 3
3.5.4.
Allsafe heeft gesteld dat zij op grond van haar algemene voorwaarden gerechtigd was de opgeslagen zaken te veilen. Zij heeft in dat verband in eerste aanleg als productie 2 overgelegd de voorwaarden die volgens haar op de achterzijde van de met [moeder van appellant] gesloten huurovereenkomst waren afgedrukt. Daarin zijn – voor zover van belang – de navolgende bepalingen opgenomen:
“4.7. Indien de huurder in verzuim is is verhuurder na één maand gerechtigd om zich zonder gerechtelijke tussenkomst toegang te verschaffen tot het gehuurde. Verhuurder is dan tevens gerechtigd om zonder gerechtelijke tussenkomst de zaken die zich in het gehuurde bevinden, onder verwijzing naar artikel 12.2 en al dan niet in eigendom toebehoren aan huurder te vernietigen, af te voeren, op te slaan en indien de waarde van de opgeslagen zaken dit rechtvaardigt, zulks ter beoordeling van de verhuurder, te veilen”.
en
“12.2 De roerende zaken, opgeslagen in de opslagruimte, door huurder van verhuurder gehuurd, dienen mede tot zekerheid voor de nakoming van de verplichting uit de huurovereenkomst. Verhuurder zal op die zaken dan ook het retentierecht mogen uitoefenen”.
De rechtbank heeft blijkens de feitenvaststelling in het verzetvonnis onder 3.2 sub b haar oordeel mede op deze voorwaarden gebaseerd.
3.5.5.
[appellant] heeft in de toelichting op zijn tweede grief aangevoerd dat uit een brief van Allsafe van 9 januari 2012, althans uit de op de achterzijde van deze brief afgedrukte algemene voorwaarden blijkt dat in de artikelen 6.2 jo 13.1 van die voorwaarden wordt gesproken van het vestigen van een pandrecht en voorts, dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de toepasselijkheid van de in rov. 3.5.4 genoemde voorwaarden. In de toelichting op de derde grief betoogt [appellant] dat Allsafe niet heeft voldaan aan de eisen die gesteld worden aan een openbare verkoop in het kader van de uitoefening van een pandrecht en dat Allsafe daarom onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld.
3.5.6.
Het hof stelt voorop dat de van de huurovereenkomst deel uitmakende algemene voorwaarden in beginsel alleen relevantie hebben in de relatie Allsafe – [moeder van appellant] . Omdat onder omstandigheden een niet behoorlijke uitvoering van een overeenkomst onrechtmatig kan zijn jegens een derde, ziet het hof aanleiding eerst de inhoud van de in dit geval toepasselijke algemene voorwaarden vast te stellen.
3.5.7.
[appellant] heeft, anders dan hij heeft gesteld (mvg p. 4 1e alinea), de door hem gememoreerde brief van Allsafe van 9 januari 2012 met op de achterzijde afgedrukt de algemene voorwaarden van Allsafe, niet overgelegd.
Allsafe heeft in reactie op de grieven 2 en 3 aangevoerd dat de hiervoor in rov. 3.5.4 aangehaalde algemene voorwaarden van toepassing zijn en niet de nadien herziene en op de achterzijde van de brief van 9 januari 2012 afgedrukte voorwaarden.
3.5.8.
Alvorens verder te oordelen zal het hof
beidepartijen in de gelegenheid stellen zowel de originele brief van 9 januari 2012 over te leggen, als de originele huurovereenkomst, dan wel een duplicaat daarvan.
3.6.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 31 mei 2016 voor akte aan de zijde van
beidepartijen met het hiervoor in 3.5.8 vermelde doeleinde, waarna
beidepartijen middels een antwoordakte op de door de andere partij overgelegde stukken kunnen reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.A. Wabeke en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 mei 2016.
griffier rolraadsheer