5.2.Oorzaak scheurvorming
De bebouwing is gesitueerd ter plaatse van een sterk heterogene bodemopbouw.
(…)
Door deze verschillen in bodemopbouw en het verschil in aanlegniveau van de fundering wordt verwacht dat te grote zettingen en zettingsverschillen zijn ontstaan met scheurvorming als gevolg.”
Bij brief van 25 april 2013 heeft de advocaat van [appellant] [geïntimeerden c.s.] aansprakelijk gesteld voor, kort gezegd, gebreken aan de fundering van de woning. [geïntimeerden c.s.] hebben betwist aansprakelijk te zijn.
[appellant] heeft als productie 2 bij de memorie van grieven enkele ongenummerde pagina’s (kennelijk de eerste, de tweede en de laatste pagina) overgelegd van een inspectierapport van 25 november 2014, opgesteld door dhr. [inspecteur] , alsmede enkele kennelijk bij dat rapport behorende bijlagen. Op de eerste bladzijde staat onder meer dat de woning is gebouwd in 1936 en dat rond 1940 de loop van de [loop] is gerioleerd langs de rechterzijgevel van de woning. Op de tweede bladzijde staat onder meer dat de meest voor de hand liggende oorzaak voor de verzakkingen en scheuren te vinden is in de oorspronkelijke stroom van de [loop] , die is gerioleerd langs de woning maar oorspronkelijk veel breder is geweest. Ook is hier vermeld dat veel panden in deze omgeving te maken hebben gehad met scheuren en/of verzakkingen. Op de laatste bladzijde staat onder meer dat de grondkwaliteit bij de achteraanbouw van de woning niet de vereiste kwaliteit heeft welke verwacht wordt om het gewicht van de bouwconstructie te kunnen dragen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling van:
een hoofdsom van € 131.890,-- inclusief btw, ter zake de kosten van herstel van de gebrekkige fundering van de woning;
€ 2.474,45 ter zake de kosten van het rapport van [ingenieursbureau] ;
€ 1.788,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
een en ander vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten zoals omschreven in de dagvaarding.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] heeft in 2012 geconstateerd dat oude scheuren in de woning zijn verergerd en dat nieuwe scheuren zijn ontstaan. Uit onderzoek naar de oorzaak daarvan is gebleken dat de slechte fundering van de woning en met name de slechte fundering van de aanbouw bij de woning de oorzaak is van de verzakking van de woning en de scheurvorming. De woning heeft hierdoor niet de eigenschappen die voor normaal gebruik daarvan nodig zijn, terwijl [geïntimeerden c.s.] dat wel hebben gegarandeerd in artikel 5.3 van de koopovereenkomst. [geïntimeerden c.s.] zijn dus tekortgeschoten in de nakoming van de koopovereenkomst en zij moeten aan [appellant] de schade vergoeden die hij door die tekortkoming heeft geleden.
Bovendien heeft [appellant] gedwaald omdat hij er op grond van mededelingen van de zijde van [geïntimeerden c.s.] vanuit is gegaan dat er in het verleden weliswaar een verzakking van de fundering is geweest, maar dat die verholpen was door het bijstorten van beton in de fundering. Gebleken is echter dat de oorzaak van de verzakking niet adequaat is weggenomen. Bij een juiste voorstelling van zaken zou [appellant] de overeenkomst niet op dezelfde voorwaarden zijn aangegaan.
3.2.3.[geïntimeerden c.s.] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het tussenvonnis van 2 oktober 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.2.5.In het eindvonnis van 5 maart 2014 heeft de rechtbank, kort weergegeven, als volgt geoordeeld.
[geïntimeerden c.s.] zijn ingevolge het bepaalde in artikel 22 van de koopovereenkomst alleen aansprakelijk voor schade als gevolg van een gebrek in de fundering, als zij de kwaliteit van de fundering hebben gegarandeerd. De door [appellant] gestelde uitlating van de zijde van [geïntimeerden c.s.] dat een verzakking van de fundering door het bijstorten van beton is verholpen, is niet een dergelijke garantie maar betreft slechts het verstrekken van informatie terwijl niet gesteld of gebleken is dat [geïntimeerden c.s.] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst al wisten dat het probleem niet was verholpen.
Op grond van deze kort weergegeven oordelen heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.3.1.[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Hij vordert nu, kort gezegd:
een verklaring voor recht dat [geïntimeerden c.s.] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [appellant] geleden schade;
hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] tot betaling van schadevergoeding aan [appellant] , op te maken bij staat;
met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerden c.s.] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten. Deze eiswijziging is toelaatbaar.
3.3.2.[appellant] heeft vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van 5 maart 2014. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het toewijzen van zijn gewijzigde vorderingen. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
Is sprake van een tekortkoming van [geïntimeerden c.s.] in de nakoming van de koopovereenkomst?
3.4.1.[appellant] heeft zich in de memorie van grieven op het standpunt gesteld dat hij in november 2012 heeft geconstateerd dat de scheuren aan de woning in omvang waren toegenomen en dat nieuwe scheuren waren ontstaan. Volgens [appellant] wordt deze scheurvorming met name veroorzaakt door een ondeugdelijke fundering van de aanbouw aan de achterzijde van de woning. Volgens [appellant] heeft de woning hierdoor niet de eigenschappen die voor een normaal gebruik van de woning nodig zijn, zodat [geïntimeerden c.s.] tekort geschoten zijn in de nakoming van de door hen in artikel 5.3 van de koopovereenkomst gegeven garantie dat de woning die eigenschappen wel zou bezitten.
3.4.2.[geïntimeerden c.s.] hebben als verweer onder meer aangevoerd dat in artikel 22 van de koopovereenkomst hun aansprakelijkheid voor gebreken aan de fundering is uitgesloten. De rechtbank heeft dat verweer gehonoreerd. [appellant] is daar met zijn grieven tegen opgekomen.
3.4.3.Het hof stelt in verband daarmee het volgende voorop. Volgens artikel 7:17 lid 1 BW moet een geleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Volgens artikel 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen heeft die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Het genoemde lid 2 bepaalt verder dat de koper mag verwachten dat de aan hem geleverde zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen.
3.4.4.Artikel 7:17 BW is van regelend recht, zodat de partijen in de koopovereenkomst een andere regeling kunnen treffen. De tussen partijen gesloten koopovereenkomst, die gebaseerd is op het NVM-model, bevat in de artikelen 5.1 en 5.3 een van art. 7:17 BW afwijkende regeling. Volgens de heersende leer bevat artikel 5.1 van het NVM-model de hoofdregel: de verkoper staat niet in voor (verborgen) gebreken en dus draagt de koper in beginsel het risico van alle gebreken. Dit artikel kan als een ‘exoneratie’ ten gunste van de verkoper worden aangemerkt. Volgens de heersende leer wordt in artikel 5.3 echter een vergaande uitzondering op de hoofdregel van art. 5.1 gemaakt. Met art. 5.3 staat de verkoper namelijk in voor de afwezigheid van gebreken die het normaal gebruik (als woning) verhinderen. Dit geldt echter niet voor gebreken die aan de koper kenbaar waren ten tijde van de koop, zo volgt uit de vierde volzin van art. 5.3. Met ‘kenbare gebreken’ wordt aan de onderzoeksplicht van de koper gerefereerd. Ook gebreken die de koper niet kende maar die hij (wel) zou hebben ontdekt indien hij het onderzoek had verricht dat redelijkerwijs van hem mocht worden gevergd, zijn ‘kenbaar’.
3.4.5.In het onderhavige geval hebben de partijen in artikel 22 van de koopovereenkomst een bepaling opgenomen waardoor de werking van artikel 5.3 van de koopovereenkomst wordt ingeperkt. In artikel 22 staat immers, kort gezegd en voor zover thans van belang, dat [geïntimeerden c.s.] niet instaan voor de funderingen (tenzij zij de kwaliteit daarvan hebben gegarandeerd) en dat bouwkundige kwaliteits-gebreken geacht worden niet belemmerend te werken op het in artikel 5.3 van de koopakte omschreven woongebruik. Naar de letter genomen volgt uit deze bepaling dat [geïntimeerden c.s.] niet aansprakelijk zijn voor verzakkingen en scheurvorming als gevolg van gebreken aan de fundering, tenzij zij de kwaliteit van de fundering hebben gegarandeerd.
3.4.6.[appellant] heeft in de memorie van grieven aangevoerd dat artikel 22 van de koopovereenkomst alleen betrekking heeft op euvels die uitsluitend een gevolg zijn van de ouderdom van de woning en niet op euvels die een andere oorzaak hebben (zoals een ondeugdelijke fundering). Het hof overweegt daarover het volgende. De betekenis van een omstreden beding in een schriftelijke overeenkomst moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Er is niet gesteld of gebleken dat de partijen over de tekst van artikel 22 hebben onderhandeld. Daarom komt veel belang toe aan de tekst van dat artikel, bezien in verband met de overige inhoud van de overeenkomst en de aannemelijkheid van de uit het artikel voortvloeiende rechtsgevolgen. Naar het oordeel van het hof bieden deze factoren onvoldoende aanknopingspunt voor de door [appellant] bepleite beperkte uitleg van artikel 22 van de overeenkomst. In dat artikel staat onomwonden dat de verkoper (tenzij hij de kwaliteit daarvan gegarandeerd heeft) niet instaat voor de funderingen, alsmede dat bouwkundige kwaliteits-gebreken geacht worden niet belemmerend te werken op het in artikel 5.3 van de koopakte omschreven woongebruik. Dat deze uitsluiting van aansprakelijkheid beperkt zou zijn tot gebreken die uitsluitend veroorzaakt zijn door de ouderdom van de woning valt in de bepaling niet te lezen. Dat met de bepaling een dergelijke beperkte strekking zou zijn beoogd ligt naar het oordeel van het hof ook niet voor de hand. Dat de bepaling is getiteld “Oudheidsclausule” doet daar niet aan af.
3.4.7.Hieruit volgt dat het hof [appellant] ook niet volgt in zijn stelling dat artikel 22 van de overeenkomst alleen betrekking heeft op de woning zelf en niet op de aanbouw, omdat de aanbouw minder oud is dan de woning zelf. Het hof tekent hierbij aan dat [geïntimeerden c.s.] gemotiveerd hebben gesteld dat de aanbouw gerealiseerd is vóórdat hun vader de woning in 1991 in eigendom verkreeg. [appellant] heeft dat niet gemotiveerd betwist, zodat voor het hof tot uitgangspunt dient dat de aanbouw al aanwezig was toen de vader van [geïntimeerden c.s.] de woning in 1991 kocht. In de gegeven omstandigheden is er onvoldoende aanleiding om de aanbouw van het bepaalde in artikel 22 van de overeenkomst uit te zonderen en [geïntimeerden c.s.] , in weerwil van de bewoordingen van artikel 22, wèl aansprakelijk te achten voor gebreken aan de fundering van de aanbouw, die al gerealiseerd was voordat hun vader de woning in 1991 in eigendom verwierf.
3.5.1.[appellant] heeft in de memorie van grieven subsidiair, voor het geval het hof de door [appellant] bepleite uitleg van artikel 22 van de overeenkomst niet zou volgen, aangevoerd dat van de zijde van [geïntimeerden c.s.] aan taxateur [taxateur] is meegedeeld dat er in het verleden weliswaar sprake is geweest van zakking van fundering, maar dat dit is verholpen door het bijstorten van beton in de fundering. Volgens [appellant] moet dit worden opgevat als een door [geïntimeerden c.s.] aan [appellant] gegeven garantie in de zin van artikel 22 dat de fundering van goede kwaliteit zou zijn.
3.5.2.Het hof stelt voorop dat [geïntimeerden c.s.] uitdrukkelijk hebben betwist dat een dergelijke mededeling door of namens hen is gedaan aan de taxateur. Omdat [appellant] zich beroept op de rechtsgevolgen van zijn stelling dat de mededeling namens [geïntimeerden c.s.] aan de taxateur is gedaan, draagt hij de bewijslast van die stelling.
3.5.3.Het hof is echter evenals de rechtbank van oordeel dat bewijslevering achterwege kan blijven. Het hof overweegt daartoe het volgende. [appellant] heeft niet de stelling van [geïntimeerden c.s.] betwist dat de taxateur niet heeft gesproken met [geïntimeerden c.s.] maar met de heer [echtgenoot van geintimeerde 3] , zijnde de echtgenoot van [geïntimeerde 3] (geïntimeerde sub 3). Indien [echtgenoot van geintimeerde 3] de gestelde uitlating al zou hebben gedaan, hetgeen is betwist, betreft dat een uitlating die niet is gedaan door een van de verkopers zelf en die niet gedaan is aan de koper zelf. [appellant] heeft vervolgens ingestemd met de tekst van de koopovereenkomst, inclusief het genoemde artikel 22. Enige garantie van de zijde van [geïntimeerden c.s.] tegenover [appellant] met betrekking tot de kwaliteit van de fundering is in de koopovereenkomst niet opgenomen. [appellant] heeft daar kennelijk niet op aangedrongen. Daar komt bij dat niet gesteld of gebleken is dat het taxatierapport, waarin de beweerdelijke uitlating van de heer [echtgenoot van geintimeerde 3] is opgenomen, destijds aan [geïntimeerden c.s.] ter hand is gesteld. Onder deze omstandigheden hoefde voor [geïntimeerden c.s.] niet duidelijk te zijn dat [appellant] aanspraak wilde maken op een garantie met betrekking tot de fundering. Als [appellant] in zoverre van het bepaalde in artikel 22 had willen afwijken althans een dergelijke garantie had willen bedingen, had hij dat aan [geïntimeerden c.s.] duidelijk moeten maken en een desbetreffende garantie in de koopovereenkomst moeten laten opnemen, althans daarover duidelijke afspraken moeten maken met [geïntimeerden c.s.] Er is niet gesteld of gebleken dat dit heeft plaatsgevonden.