Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/04/113494/HAZA 12-8)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met vijf producties;
- de akte houdende rectificatie van [appellant] , met producties;
- de memorie van antwoord met twee producties.
3.De beoordeling
- Handelsonderneming Mondiaal B.V. (verder: Mondiaal), vertegenwoordigd door directeur [directeur van Mondiaal] (de moeder van [geïntimeerde] , verder: [directeur van Mondiaal] ), heeft blijkens de notariële akte van 8 maart 2004 de onderneming La Piazza te [vestigingsplaats] verkocht en geleverd aan [geïntimeerde] voor de koopsom van € 144.000,--. Ter zake van de toen volledig schuldig gebleven koopsom is blijkens diezelfde akte een geldleningsovereenkomst gesloten. Over het geleende bedrag of het restant daarvan is [geïntimeerde] aan Mondiaal rente verschuldigd van 6% per jaar. Hij dient volgens die akte verder ieder jaar op uiterlijk 1 november ten minste een bedrag van € 28.800,-- af te betalen.
- Blijkens de akte van cessie van 15 oktober 2008 heeft Mondiaal het restant van haar uit de koopovereenkomst voortvloeiende vordering ten bedrage van € 105.194,-- (stand per 31 december 2007) overgedragen aan [appellant] , partner van [directeur van Mondiaal] en aandeelhouder van Mondiaal. Namens [appellant] is [geïntimeerde] bij brief van zijn toenmalig raadsman van 10 juni 2011 gesommeerd de volgens [appellant] op dat moment nog uitstaande vordering ad € 75.368,85 (inclusief € 2.842,-- aan incassokosten) te voldoen.
- [appellant] heeft op enig moment een bedrag van € 17.500,-- geleend van ene [geldgever] (hierna: [geldgever] ).
- Bij brief van zijn bedrijfsadviseur [bedrijfsadviseur] van 14 juni 2011 heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat er geen bewijs van de vordering van [appellant] bestaat en is er op gewezen dat er op 27 december 2009 een overeenkomst, ondertekend door [geïntimeerde] , [directeur van Mondiaal] , [appellant] en de getuigen mw. [getuige 1] en de heer [getuige 2] , is gesloten, waarbij is overeengekomen dat [geïntimeerde] de schuld van € 17.500,-- uit hoofde van geldlening van [appellant] aan [geldgever] overnam en dat daarmee alle eventueel openstaande vorderingen van [appellant] , Mondiaal en [directeur van Mondiaal] op [geïntimeerde] zijn komen te vervallen.
- [geïntimeerde] heeft voormeld bedrag van € 17.500,-- via eerdergenoemde [getuige 2] aan [geldgever] betaald.
te allen tijde (cursivering hof)ter afwering van een op de rechtshandeling steunende vordering of andere rechtsmaatregel een beroep op een vernietigingsgrond worden gedaan. In dit geval heeft [geïntimeerde] zich ter bevrijding van de vorderingen van [appellant] beroepen op de overeenkomst van 27 december 2009. Dat beroep op die overeenkomst beschouwt het hof als een dergelijke daarop steunende rechtsmaatregel (vergelijk Hoge Raad 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2640). Het staat [appellant] daarom (alsnog) vrij als verweer tegen dit beroep op die overeenkomst door [geïntimeerde] in deze procedure op zijn beurt een beroep te doen op het door hem gestelde wilsgebrek.
zo begrijpt het hof: door [geldgever] geuite) lichamelijke bedreigingen in het geding gebracht en evenmin aangegeven wat die bedreigingen waarvan hij aangifte deed dan exact inhielden, terwijl evenmin wordt duidelijk gemaakt in hoeverre die beweerde bedreigingen zich mede richtten op het bewegen tot het sluiten van de overeenkomst van 27 december 2009. In het door [appellant] overgelegde e-mailbericht van [getuige 2] aan [geïntimeerde] van 20 september 2011 leest het hof weliswaar dat [geldgever] (
hof: [geldgever]) [directeur van Mondiaal] (
hof: [directeur van Mondiaal]) en [appellant] (
hof: [appellant]) bang had gemaakt en dat zij voor een bepaalde datum het door [geldgever] aan [appellant] uitgeleende geld terug moesten betalen, maar van enig verband met de op