3.1.De kantonrechter heeft in het beroepen vonnis geen feiten vastgesteld. Het hof zal daarom eerst de feiten vaststellen waarvan in dit hoger beroep kan worden uitgegaan.
a. a) [appellant] heeft, als advocaat, [geïntimeerde] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep bijgestaan in een kortgedingprocedure tegen de gemeente Borsele (hierna: de gemeente).
De voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg heeft bij vonnis van 3 mei 2011 de executie van volgens de gemeente door [geïntimeerde] verschuldigde dwangsommen geschorst totdat op de destijds bij de sector bestuursrecht van de rechtbank Middelburg aanhangige procedure ex artikel 4:6 Algemene Wet Bestuursrecht onherroepelijk zal zijn beslist. In hoger beroep heeft dit hof, bij arrest van 6 maart 2012, het door de gemeente bestreden vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg bekrachtigd en de gemeente daarbij veroordeeld in de proceskosten, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 284,00 voor verschotten en € 3.474,00 voor salaris advocaat.
b) De Raad voor de Rechtsbijstand heeft voor beide hiervoor genoemde procedures aan [geïntimeerde] een toevoeging verstrekt. Voor de appelprocedure is een eigen bijdrage van € 50,50 aan [geïntimeerde] is opgelegd.
c) Bij brief van 7 maart 2012 (prod. 3 inl. dagv.) heeft [appellant] aan de advocaat van de gemeente het volgende geschreven:
“Met verwijzing naar de uitspraak van gisteren van het Gerechtshof verzoek ik u te bevorderen dat de proceskosten ten bedrage van in totaal € 3.758,00 uiterlijk woensdag 14 maart aanstaande zijn voldaan en bijgeschreven op mijn rekening […] bij gebreke waarvan ik mij vrij acht tot betekening en executie over te gaan.”
d) De advocaat van de gemeente heeft in reactie hierop op 13 maart 2012 geschreven (zie prod. 4 inl. dagv.):
“Naar aanleiding van uw brief d.d. 7 maart 2012 bericht ik u hierbij dat cliënte de proceskosten ad € 3.758,- in totaal verrekent met de door uw cliënt verbeurde dwangsommen. […]”.
e) [appellant] heeft bij het indienen van zijn declaratie aan de Raad voor de Rechtsbijstand een beroep gedaan op artikel 32 lid 5 van het Besluit Vergoedingen rechtsbijstand 2000 (de zogenaamde hardheidsclausule).
f) In een op 21 augustus 2012 verzonden beslissing (prod. 5 inl. dagv.) heeft de Raad voor de Rechtsbijstand naar aanleiding van de declaratie van [appellant] aan hem een vergoeding toegekend van € 1.320,50. Deze vergoeding is door de Raad voor de Rechtsbijstand aan [appellant] betaald.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van het bedrag van € 3.758,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 maart 2012 (de dag waarop de gemeente het bedrag aan proceskostenveroordeling volgens [appellant] heeft verrekend) en eventueel verminderd met een bedrag van € 1.320,50 indien [geïntimeerde] aantoont dat hij laatstgenoemd bedrag aan de Raad voor de Rechtsbijstand heeft moeten vergoeden.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De gemeente heeft het bedrag aan proceskostenveroordeling waartoe zij door het hof was veroordeeld, aan [geïntimeerde] betaald door middel van verrekening met de door [geïntimeerde] aan de gemeente verschuldigde dwangsommen. [geïntimeerde] is daardoor ongegrond jegens [appellant] verrijkt voor een bedrag van € 3.758,00: ongegrond omdat [geïntimeerde] vanwege de aan hem verleende toevoeging [appellant] niet heeft betaald voor zijn werkzaamheden en verrijkt omdat [geïntimeerde] door de verrekening voor hetzelfde bedrag van € 3.758,00 minder aan dwangsommen aan de gemeente heeft betaald of nog moet betalen, aldus [appellant]. [appellant] weet niet of [geïntimeerde] op zijn beurt het bedrag van € 1.320,50 aan de Raad voor de Rechtsbijstand heeft moeten vergoeden. Indien dat het geval is, dan zal [appellant] dat bedrag in mindering brengen op zijn vordering. Indien dat niet het geval is, dan is [appellant] van mening dat hijzelf dat bedrag aan de Raad voor de Rechtsbijstand zal moeten voldoen nadat [geïntimeerde] het volledige bedrag van de proceskostenveroordeling aan [appellant] zal hebben voldaan.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat de gemeente het bedrag van de proceskostenveroordeling op enige wijze aan [geïntimeerde] heeft betaald. [geïntimeerde] heeft betwist dat de gemeente daadwerkelijk heeft verrekend en heeft aangevoerd dat hij nog steeds in gesprek is met de gemeente over een allesomvattende oplossing waaronder eventueel ook de dwangsommen zullen vallen. Daartegenover heeft [appellant] op geen enkele wijze aangetoond dat de gemeente wel daadwerkelijk het bedrag van € 3758,00 heeft verrekend, aldus de kantonrechter.
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vordering.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep zes grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis eventueel met aanvulling of verbetering van de gronden, dan wel tot vernietiging van het beroepen vonnis voor zover naar het oordeel van het hof de kantonrechter [appellant] in diens vordering niet ontvankelijk had behoren te verklaren, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van [geïntimeerde], door betaling op rekening van de griffie van het hof dan wel rechtstreeks aan de advocaat vanwege noodzakelijke verrekening met de Raad voor de Rechtsbijstand.