ECLI:NL:GHSHE:2016:1493

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2016
Publicatiedatum
19 april 2016
Zaaknummer
200.109.306_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de omvang van het overgedragen perceel en uitleg van de notariële akte

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten [appellant 1] en [appellante 2] tegen de geïntimeerden [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak betreft de omvang van een perceel dat aan [appellant 1] is overgedragen en de uitleg van de notariële akte van levering. De rechtbank Oost-Brabant had eerder vonnissen gewezen waarin werd geoordeeld dat de feitelijke grenzen van het perceel bepalend zijn voor de eigendom, ongeacht de kadastrale registratie. Het hof heeft in eerdere tussenarresten deskundigenonderzoek gelast naar de kadastrale grens tussen de percelen van de partijen. De deskundige heeft vastgesteld dat de feitelijke grens tussen de percelen niet overeenkomt met de kadastrale grens. Het hof oordeelt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat het perceel dat zij claimen, daadwerkelijk aan hen is overgedragen binnen de kadastrale grenzen. De grieven van de appellanten worden verworpen, en het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.109.306/02
arrest van 19 april 2016
in de zaak van

1.[appellant 1] ,

2.
[appellante 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: mr. G.R.A.G. Goorts te Deurne,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. G.J.L.F.M. Schakenraad te Eindhoven,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 18 september 2012, 1 april 2014 en 9 september 2014 in het hoger beroep van de door de rechtbank Oost-Brabant onder zaaknummer 235112/ HA ZA 11-1378 gewezen vonnissen van 21 december 2011, 28 maart 2012 en 13 juni 2012.

12.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 september 2014;
  • het deskundigenbericht van 27 november 2014;
  • de akte van [geïntimeerden c.s.] van 13 januari 2015 met één productie;
  • de memorie na deskundigenbericht van [appellanten c.s.] van 20 januari 2015;
  • de antwoordakte van [appellanten c.s.] van 17 februari 2015;
  • de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [geïntimeerde 2] van 17 februari 2015.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

13.De verdere beoordeling

13.1
[geïntimeerden c.s.] hebben bij akte van 13 januari 2015 mededeling gedaan van de echtscheiding van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] en van het feit dat de onroerende zaak van [geïntimeerden c.s.] ( [sectieletter 3] ) bij akte van verdeling en levering d.d. 14 november 2012 is toegescheiden aan [geïntimeerde 2] .
Anders dan [geïntimeerden c.s.] betogen, betekent het feit dat de betreffende onroerende zaak hangende het hoger beroep is toegescheiden aan [geïntimeerde 2] en niet meer toebehoort aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] gezamenlijk, niet dat [geïntimeerde 1] niet langer te beschouwen is als procespartij in hoger beroep.
13.2.1
Bij tussenarrest van 9 september 2014 is een deskundigenonderzoek gelast naar het verloop van de kadastrale grens tussen de percelen [sectieletter 1] ( [appellant 1] ) en [sectieletter 3] ( [geïntimeerde 2] ), de heer R. Mac Gillavry, verbonden aan het Kadaster, benoemd tot deskundige, het voorschot op de kosten van de deskundige bepaald op een bedrag van € 495,-, dit voorschot ten laste van beide partijen gebracht, en iedere verdere beslissing aangehouden.
13.2.2
De deskundige heeft zijn bevindingen van de door hem uitgevoerde grensconstructie van de kadastrale grens tussen de percelen [sectieletter 1] en [sectieletter 3] neergelegd in het door hem op 30 oktober 2014 opgemaakte relaas van bevindingen en de door het hof gestelde vragen beantwoord. De deskundige heeft op grond van zijn bevindingen geconcludeerd dat de heg in de voortuin [de beukenhaag, hof] en de schutting gelegen op het achtererf zich bevinden zich op het kadastrale perceel [sectieletter 1] .
13.2.3
[appellanten c.s.] hebben tegen het rapport geen bewaren aangevoerd. [geïntimeerde 2] heeft in haar antwoordmemorie na deskundigenbericht de door de deskundige gereconstrueerde grens betwist. Volgens [geïntimeerde 2] is het niet waarschijnlijk dat het huis destijds op 16 cm van de door de deskundige vastgestelde grens is gebouwd; er zou dan niet om het huis gelopen kunnen worden.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 2] met deze veronderstelling de juistheid van de door de deskundige gereconstrueerde kadastrale grens en zijn bevindingen onvoldoende weersproken. Het hof derhalve uit van de door deskundige gereconstrueerde kadastrale grens en van zijn bevindingen. De grensreconstructie en de bevindingen die de deskundige aan de hand van metingen en door raadpleging van eerdere veldwerken heeft vastgesteld, komen het hof overtuigend voor (HR 8 juli 2011, LJN: BQ3514).
13.3.1
De vraag die vervolgens ter beantwoording voorligt is wat de omvang is van het aan [appellant 1] overgedragen perceel [sectieletter 1] .
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 maart 2012 geoordeeld dat indien het perceel [sectieletter 1] aan [appellant 1] is verkocht en geleverd binnen de daar ter plekke aanwezige grenzen [de beukhaag en de schutting, hof], die feitelijke grenzen ook de grenzen van het erf vormen waarvan iemand eigenaar is geworden, ongeacht wat in het kadaster staat geregistreerd. De rechtbank heeft [appellanten c.s.] vervolgens opgedragen te bewijzen dat [appellant 1] het perceel [sectieletter 1] heeft gekocht en geleverd gekregen binnen de kadastrale grenzen. De rechtbank heeft in het eindvonnis geoordeeld dat [appellanten c.s.] niet in hun bewijsopdracht zijn geslaagd. De grieven I en II keren zich tegen voormelde oordelen.
13.3.2
Het hof stelt voorop dat het bij de beantwoording van de vraag wat de omvang is van het aan [appellant 1] overgedragen perceel aankomt op de in de notariële akte van levering van 30 september 2008 (bijlage 17 inleidende dagvaarding) tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling. Die moet worden afgeleid uit de in deze akte opgenomen, naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte uit te leggen omschrijving van de over te dragen onroerende zaak (HR 8 december 2000, NJ 2001, 350). Wanneer in de akte enkel een kadastrale aanduiding van een perceel is vermeld zonder verdere feitelijke omschrijving van de ligging van het grondstuk kan in beginsel worden aangenomen dat het de bedoeling van de verkopende en kopende partij is geweest dit perceel binnen de kadastrale grenzen over te dragen.
13.3.3
In de akte van levering van 30 september 2008 is het overgedragen perceel niet alleen met kadastrale gegevens omschreven, maar is dit perceel tevens als weiland aangeduid. In de akte is immers vermeld dat aan [appellant 1] is verkocht en geleverd
“het perceel weiland gelegen aan [adres] te [plaats] , kadastraal bekend in sectie [sectieletter 4] nummer [sectieletter 1] , groot vijfentwintig aren en tien centiaren (..), door te koper te gebruiken als weiland.”Naar het oordeel van het hof dient op grond van de feitelijke aanduiding van het perceel in de akte, naar objectieve maatstaven uitgelegd, te worden aangenomen dat het de bedoeling van de verkopende partij [voormalige eigenaar] en de kopende partij [appellant 1] is geweest dat alleen het als weiland aangeduide deel van het kadastrale perceel zou worden overgedragen.
Vaststaat dat ten tijde van de koop en de levering aan [appellant 1] van het als weiland aangeduide perceel, het weiland aan de westelijke zijde feitelijk werd begrensd door een door [geïntimeerden c.s.] in 1995/1996 geplaatste schutting en heg. Vaststaat voorts dat de strook grond gelegen tussen de (gereconstrueerde) kadastrale grens en de feitelijke grens, naar het hof begrijpt, reeds vanaf 1995/1996 onderdeel uitmaakte van het erf en de tuin van [geïntimeerde 2] . Deze van het weiland afgescheiden strook grond was ten tijde van de koop en levering van perceel [sectieletter 1] aan [appellant 1] dus ook geen weiland of in gebruik als weiland.
13.3.4
Op [appellanten c.s.] rust de stelplicht en de bewijslast dat [appellant 1] het perceel [sectieletter 1] heeft gekocht en geleverd gekregen binnen de (gereconstrueerde) kadastrale grenzen, dus niet alleen het weiland maar tevens de strook grond gelegen tussen de kadastrale grens en de feitelijke grens. [appellanten c.s.] leggen aan hun vordering tot verwijdering van de schutting en al hetgeen zich op het kadastrale perceel [sectieletter 1] bevindt en de door hen gevorderde verklaring voor recht dat [geïntimeerden c.s.] onrechtmatig jegens [appellanten c.s.] handelen, immers ten grondslag dat de strook grond gelegen tussen de feitelijke grens en de kadastrale grens eigendom is van [appellant 1] .
13.3.5
[appellanten c.s.] hebben in eerste aanleg de instrumenterend notaris [instrumenterend notaris] alsmede zichzelf als getuige doen horen. De notaris en mevrouw [appellant 1] (die bij overdracht aanwezig was) hebben als getuige verklaard dat er tijdens het passeren van de akte op 30 september 2008 niets over de grens [aan de westelijke zijde van het weiland, hof] is gezegd. Mevrouw [appellant 1] verklaart op dit punt:
“ [instrumenterend notaris] liet een kadastrale tekening zien en hij vroeg aan [voormalige eigenaar] of er bijzonderheden waren. [voormalige eigenaar] zei dat die er niet waren. Er is op dat moment niets gezegd over de grens tussen het weiland en het erf van [geïntimeerde 1][ [geïntimeerde 2] , hof].
Mevrouw [appellant 1] heeft voorts verklaard dat [voormalige eigenaar] pas
“na het passeren van de akte (..) tegen ons heeft gezegd dat [geïntimeerde 1] daar een sloot had dicht gemaakt en de heg naar zijn kant had opgeschoven.”De heer en mevrouw [appellant 1] hebben voorts eensluidend verklaard dat [voormalige eigenaar] de grens van het weiland met het erf van [geïntimeerde 1] nooit heeft aangewezen. De heer [appellant 1] heeft verder verklaard dat hij pas na de levering van het weiland op zoek is gegaan naar waar de grens precies liep.
13.3.6
Naar het oordeel van het hof zijn [appellanten c.s.] er niet in geslaagd het bewijs te leveren dat de strook grond gelegen tussen de feitelijke grens en kadastrale grens door [voormalige eigenaar] aan [appellant 1] is verkocht en geleverd. Uit bovenvermelde verklaringen blijkt immers niet dat het de verkopende partij [voormalige eigenaar] en de kopende partij [appellant 1] voor ogen stond dat het in de akte vermelde kadastrale perceel groter was dan het in de akte aangeduide en aan de westelijke zijde begrensde perceel weiland; over de grens tussen de westelijke zijde van het perceel weiland en het erf van [geïntimeerde 2] is immers - zo volgt uit de verklaringen - eerst na overdracht gesproken. De betekent dat voor levering van het meerdere, dat wil zeggen de strook grond tussen de feitelijke grens en de kadastrale grens, geen geldige titel bestaat en dat derhalve geen overdracht heeft plaatsgevonden, zodat [appellant 1] van deze strook grond geen eigenaar is geworden.
13.3.7
[appellanten c.s.] hebben in hoger beroep aangeboden hun stellingen door alle middelen rechtens, in het bijzonder door middel van getuigen, te bewijzen.
[appellanten c.s.] hebben in verband met de aan hen in eerste aanleg verstrekte bewijsopdracht reeds een aantal getuigen doen horen. Van [appellanten c.s.] had dan ook mogen worden verwacht dat zij, indien zij in hoger beroep een bewijsaanbod willen doen met de bedoeling aanvullend bewijs te leveren, dit bewijsaanbod nader hadden toegelicht, bijvoorbeeld door te specificeren dat en waarom zij (bepaalde) getuigen (opnieuw) willen doen horen. Nu [appellanten c.s.] een dergelijk gespecificeerd aanbod tot het leveren van aanvullend bewijs niet hebben gedaan, zal het hof aan het door [appellanten c.s.] in hoger beroep gedane bewijsaanbod voorbijgaan.
13.3.8
De grieven I en II falen dus. Het door [geïntimeerden c.s.] gedane beroep op verkrijgende en bevrijdende verjaring van de litigieuze strook grond behoeft daarom geen beoordeling.
13.4.
Nu de vorderingen van [appellanten c.s.] ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn, is de nevenvordering van [appellanten c.s.] die strekt tot vergoeding van de door hen gemaakte buitengerechtelijke kosten evenmin toewijsbaar. Grief III faalt daarom eveneens.
13.5.
[appellanten c.s.] hebben geen grieven aangevoerd tegen het vonnis van 21 december 2011 en zullen in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.
13.6.
Nu de grieven tegen de vonnissen van 28 maart 2012 en 13 juni 2012 falen, dienen deze vonnissen te worden bekrachtigd. [appellanten c.s.] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van hoger beroep, inclusief de kosten van het deskundigenbericht.

14.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellant 1] en [appellante 2] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 21 december 2011;
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant van 28 maart 2012 en 13 juni 2012;
veroordeelt [appellant 1] en [appellante 2] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] op € 291,- aan griffierecht, op € 247,50 aan kosten deskundigenbericht en op € 2.682,- aan kosten advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, J.C.J. van Craaikamp en P.M. Arnoldus-Smit, en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 april 2016.
griffier rolraadsheer