Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 323095 CV EXPL 11-6028)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- a) [appellanten] en [geïntimeerden] hebben naast elkaar gewoond aan de [adres] in [plaats] vanaf 1994 tot 2 december 2011 (het hof zal de voormalige woning van [geïntimeerden] aan de [adres] hierna aanduiden als de woning van [geïntimeerden] ).
- b) De buitenmuur van de woning van [appellanten] grenst aan de perceelsgrens met de woning van [geïntimeerden] .
- c) [appellanten] heeft in 2008 een procedure aangespannen tegen [geïntimeerden] waarin hij onder meer heeft gevorderd:
- d) Bij tussenvonnis van 1 juli 2009 is F.A. van de Kant tot deskundige benoemd. Deze heeft op 14 september 2009 een deskundigenrapport uitgebracht. In dit rapport (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de deskundige onder meer overwogen:
- e) Bij vonnis van 28 april 2010 (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de rechtbank Roermond onder verwijzing naar het hiervoor genoemde rapport van Van de Kant overwogen dat [geïntimeerden] verplicht is tot het nemen van maatregelen die ervoor zorgen dat het water niet op het erf van [appellanten] afloopt. De rechtbank heeft [geïntimeerden] veroordeeld tot het zodanig afdekken van hun terrein dat daarvan het water niet op het erf van [appellanten] afloopt onder verbeurte van een dwangsom van € 200 per dag dat [geïntimeerden] binnen 8 weken na betekening van het vonnis weigert daaraan te voldoen (met een maximum van € 1000). Voorts heeft de rechtbank [geïntimeerden] veroordeeld tot het nemen van afdoende bouwkundige maatregelen teneinde een dreigende instorting van de scheidsmuur te voorkomen eveneens op verbeurte van een dwangsom van € 200 per dag met een maximum van € 1000.
- f) [geïntimeerden] heeft daarop werkzaamheden doen verrichten aan het pad.
- g) Nadat [appellanten] was begonnen met het executeren van de dwangsommen heeft [geïntimeerden] bij kort geding gevorderd te verklaren voor recht dat hij heeft voldaan aan de uitvoering van het vonnis van 28 april 2010, en dat [appellanten] zou worden verboden tot executie van de dwangsommen over te gaan.
- h) Bij vonnis in kort geding van 1 oktober 2010 (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Roermond de verklaring voor recht afgewezen en het [appellanten] verboden over te gaan tot executie en invordering van de dwangsommen zoals vervat in het vonnis van de rechtbank Roermond, zulks op straffe van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat vaststaat dat er maatregelen zijn getroffen door [geïntimeerden] , en dat het de vraag is of die maatregelen afdoende zijn. Hoewel in dit kort geding niet kan worden uitgemaakt of met de maatregelen wordt voldaan aan het vonnis van 28 april 2010 is evenzeer niet vast te stellen of het overgaan tot executie van dat vonnis terecht is gebeurd. Daarom is de vordering tot staking van de executie toegewezen.
- i) [appellanten] heeft vervolgens een verzoekschrift ingediend strekkende tot bevel van een voorlopig deskundigenonderzoek ter zake van de vraag – kort gezegd – of [geïntimeerden] afdoende maatregelen heeft getroffen ter zake van het pad en de muur.
- j) De door de rechtbank benoemde deskundige Feron heeft een rapport uitgebracht d.d. 19 juli 2011 (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg).
- k) Nadat het rapport door Feron was uitgebracht heeft [geïntimeerden] opnieuw werkzaamheden laten uitvoeren aan het pad en de muur door aannemer [aannemer] . Volgens de door [geïntimeerden] overgelegde verklaring van [aannemer] (productie 1 bij conclusie van antwoord) heeft deze naar aanleiding van het rapport van Feron maatregelen genomen om het water niet op het erf van [appellanten] te laten aflopen.
De kosten in verband met het voorlopig deskundigenonderzoek heeft de kantonrechter slechts toegewezen tot de helft, omdat de kantonrechter het redelijk achtte dat [geïntimeerden] de helft voor zijn rekening zou nemen. De kosten van herstel van de in 2008 geconstateerde vochtplekken heeft de kantonrechter voor de helft toegewezen omdat de sinds 2008 verstreken lange periode niet enkel aan [geïntimeerden] kan worden toegerekend. De vordering dat [geïntimeerden] de afwatering verbeterd heeft de kantonrechter verworpen omdat [geïntimeerden] sinds 2 december 2011 geen eigenaar meer is van bedoeld erf.
De dwangsom was verbonden aan het weigeren te voldoen aan het in het vonnis van 28 april 2010 opgenomen bevel tot het zodanig afdekken van zijn terrein dat daarvan het water niet op het erf van [appellanten] afloopt.
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis terecht overwogen dat [geïntimeerden] weliswaar niet aan het in het vonnis van 28 april 2010 opgenomen bevel heeft voldaan (rechtsoverweging 4.1), maar dat [geïntimeerden] wel heeft getracht aan dat vonnis te voldoen door het advies van Van de Kant op te volgen. Dit advies bleek achteraf – zoals uit het latere advies van Feron volgt – echter kennelijk niet afdoende.
Ook naar het oordeel van het hof kan aan [geïntimeerden] niet worden verweten dat dit in het kader van het geschil over de afwatering uitgebrachte advies van Van de Kant niet afdoende was, en dat met het opvolgen van dit advies het afwateringsprobleem derhalve niet was verholpen. [geïntimeerden] mocht er in redelijkheid van uitgaan dat het bevel van de rechtbank zou zijn nageleefd door zijn terrein aan te passen conform dit advies van Van de Kant.
Daarbij acht het hof nog van belang dan de bereidwilligheid van [geïntimeerden] tot het opvolgen van het bevel wordt bevestigd doordat hij vervolgens, toen door het onderzoek van Feron de onjuistheid van het advies van Van de Kant was gebleken, zijn terrein opnieuw heeft aangepast, nu conform het advies van Feron.
Weliswaar stelt [appellanten] dat het advies van Van de Kant niet is opgevolgd omdat de opsluitband gelijk ligt aan de klinkers, maar uit het rapport van Van de Kant blijkt niet, althans niet voldoende duidelijk, dat de band boven de verharding moest uitsteken, en al helemaal niet dat deze – zoals volgens het rapport van Feron noodzakelijk zou zijn – ten minste 5 cm zou moeten uitsteken.
Het feit dat de plantstrook niet 1 meter breed was maar 45 centimeter is naar het oordeel van het hof niet een zodanige afwijking van het advies van Van de Kant dat daaruit een weigering kan worden afgeleid aan het vonnis te voldoen, terwijl bovendien uit het rapport van Feron blijkt dat de oplossing met de plantstrook zoals door Van de Kant voorgesteld alleen effectief is als de opsluitbanden verhoogd worden aangelegd. De breedte van de strook is daarvoor kennelijk niet relevant.
Het enkele feit dat, doordat niet tot schorsing is overgegaan, het geding wordt voortgezet op naam van [geïntimeerden] als oorspronkelijke partij, betekent – anders dan [appellanten] aanvoert – niet dat [geïntimeerden] dan veroordeeld kan worden hoewel de rechtsbetrekking waarop de vordering van [appellanten] berust is vervallen door de verhuizing van [geïntimeerden] . [geïntimeerden] kan, nu de op artikel 5:52 BW gebaseerde vordering van [appellanten] erop berust dat [appellanten] en [geïntimeerden] buren zijn, niet veroordeeld worden tot het nemen van maatregelen op een perceel dat niet langer het zijne is.
De kantonrechter heeft dan ook terecht overwogen dat [appellanten] geen belang meer heeft bij de gevorderde verklaring voor recht en de vordering tot afdekking van het terrein waarvan [geïntimeerden] thans geen eigenaar meer is.
grief 7, die op de eerdere grieven voortbouwt (behoudens ten aanzien van de alsnog in volle omvang toegewezen vergoeding van de schade aan de keldermuur).
Nu partijen in hoger beroep over en weer ten dele in het ongelijk gesteld zijn zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren.