3.4.[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
Met de eerste grief maakt [appellante] bezwaar tegen de bewijswaardering door de kantonrechter. De tweede grief is gericht tegen de toewijzing van het schadebedrag voor de bril, de derde tegen de toewijzing van € 1.000,-- voor immateriële schade, de vierde tegen de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten en de vijfde tegen de veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft niet (incidenteel) geappelleerd tegen de afwijzing van het ter zake van beschadigde kleding gevorderde bedrag (€ 50,--) en het afgewezen deel van de vordering ter zake van immateriële schade (€ 2.572,12 - € 1.000,-- = € 1.572,12) zodat deze kwesties geen onderdeel uitmaken van de rechtsstrijd in hoger beroep.
Desgevraagd heeft de advocaat van [geïntimeerde] bevestigd dat de eerste vordering zo moet worden gelezen dat gevorderd wordt voor recht te verklaren dat [appellante]
jegens [dochter]aansprakelijk is (en niet jegens de vader van [dochter] ).
Bewijs gestelde toedracht. Grief 1.
3.5.1.Het hof behandelt eerst de grief tegen de bewijswaardering.
[appellante] heeft in verband met deze grief betoogd dat [dochter] bij het zien van de hond geschrokken kan zijn, is weggelopen en hierbij mogelijk is gestruikeld en daardoor enige schrammen dan wel blauwe plekken heeft opgelopen. Zij betwist dat haar hond [dochter] heeft aangevallen, gebeten of heeft meegesleurd en stelt dat dat ook niet overeen komt met hetgeen aan letsel is omschreven en aan fotomateriaal in eerste aanleg is overgelegd. [appellante] wijst verder op het verschil in de mutatie van de melding bij de politie de dag na het voorval en de later opgenomen aangifte. Ten slotte heeft [appellante] betoogd dat de getuige [getuige 1] vanaf de [straatnaam 2] , waar de getuige zich naar eigen zeggen bevond, nooit kan hebben gezien wat zich bij de woning van [appellante] afspeelde, omdat daartussen diverse gebouwen staan. De verklaring van deze getuige is dan ook onbetrouwbaar en onbruikbaar, aldus [appellante] .
Tijdens de pleidooizitting heeft de advocaat van [appellante] ( [appellante] zelf was niet aanwezig) op de vraag wat volgens zijn cliënte was gebeurd op 18 april 2013, medegedeeld dat de lezing van zijn cliënte overeen komt met de melding door de moeder van [dochter] bij de politie op 19 april 2013, waarvan een mutatie is opgemaakt. Volgens zijn cliënte had haar hond [dochter] “
wel besnuffeld en dergelijke” maar was de hond niet tegen [dochter] opgesprongen.
3.5.2.[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat met de foto’s, medische verklaringen en verklaringen van de getuigen de gestelde toedracht is komen vast te staan. De aanwezigheid van gebouwen is onvoldoende reden om aan te nemen dat de getuige [getuige 1] het voorval niet heeft gezien. De getuige heeft immers verklaard het voorval te hebben zien gebeuren, aldus [geïntimeerde] .
Tijdens de pleidooizitting heeft het hof met beide advocaten en met de moeder van [dochter] een afbeelding op Google Maps van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in [woonplaats] bekeken. Op die afbeelding is zichtbaar dat van enige bebouwing tussen beide straten sprake is. De moeder van [dochter] heeft medegedeeld dat de getuige [getuige 1] de [straatnaam 1] (hof: waar het incident plaatsvond) is gepasseerd toen zij vanaf een andere locatie richting haar woning aan de [straatnaam 2] liep en toen het incident heeft gezien.
3.5.3.Naar het oordeel van het hof heeft de moeder van [dochter] over het algemeen consistent over het voorval verklaard. Rode draad in haar verklaringen is dat de hond tegen [dochter] is opgesprongen waardoor [dochter] is gevallen, dat de hond enige tijd om en over haar heen liep, dat [dochter] direct daarna verwondingen had, dat zij haar bril niet meer op had en dat de bril buiten is gevonden met een verwrongen montuur en de glazen er uit. Dat de moeder van [dochter] de volgende dag bij de politie heeft verklaard “
Ik denk niet dat de hond haar heeft gebeten”, later in haar aangifte niet over “
bijten” heeft gesproken maar weer later als getuige wel, betekent niet dat de verklaringen van de moeder ongeloofwaardig zijn. Bovendien wordt de juistheid van voornoemde “rode draad” van haar verklaringen bevestigd door de als producties 4 tot en met 27 bij inleidende dagvaarding overgelegde foto’s. Door [appellante] is niet betwist dat deze foto’s, althans de meeste, direct na het voorval zijn gemaakt en enkele de volgende dag. De originele (kleuren)foto’s zijn tijdens de pleidooizitting door het hof en beide advocaten bekeken. Op deze foto’s heeft het hof op verschillende plaatsen op het lichaam van [dochter] evenwijdige kras-/krabsporen waargenomen, die duiden op krabben met nagels van de hond. De sporen zijn felrood en soms wat bloedend. Ook heeft het hof een aantal kleinere, ronde en zeer rode wondjes waargenomen, onder meer pal naast beide ogen van [dochter] , welke wondjes tamelijk diep lijken, althans in ieder geval niet oppervlakkig, alsmede een felrode, wat bredere horizontale wond. Deze verwondingen kunnen duiden op beetwonden, maar het hof heeft geen deskundigheid om dat met zekerheid vast te kunnen stellen. Wel is naar het oordeel van het hof de conclusie gerechtvaardigd dat deze wonden in ieder geval zijn veroorzaakt door de hond en de eerstgenoemde verwondingen door de nagels van de hond.
3.5.4.Hetgeen het hof op deze foto’s heeft waargenomen is naar het oordeel van het hof zodanig sterk en bevat zodanig essentiële punten, dat dit de verklaring van de moeder van [dochter] , welke verklaring als partijgetuigenverklaring moet worden gekwalificeerd, voldoende geloofwaardig maakt, zodat de beperking in artikel 164 lid 2 Rv niet aan de orde is.
3.5.5.Verder neemt het hof in aanmerking de overgelegde brief van de huisarts van [dochter] , waaruit blijkt van consulten op 18 en 22 april 2013 waarbij “
wat viezigheid uit wondjes” is geconstateerd en Fusidinezuur crème is voorgeschreven en vanaf november 2013 van consulten in verband met angst “
vanwege hondenbeet” en slaapproblemen en een doorverwijzing naar de Orthopedagogische Psychologische Praktijk Brabant volgt. Ook neemt het hof in aanmerking de verklaring van de getuige [getuige 1] . Deze getuige heeft immers verklaard dat zij het incident heeft gezien en dat zij op ongeveer drie meter van de hond en [dochter] af stond. Mede gelet op de mededeling van de moeder van [dochter] tijdens de pleidooizitting, dat de getuige [getuige 1] op weg naar de [straatnaam 2] de [straatnaam 1] is gepasseerd, is het niet geheel onwaarschijnlijk dat de weergave van de verklaring van deze getuige in zoverre niet accuraat is, dat de getuige niet heeft gezegd dat zij
vanaf de [straatnaam 2]het voorval met de hond heeft gezien. De verklaring van deze getuige is dan ook niet zonder meer ongeloofwaardig, maar ook indien die verklaring buiten beschouwing zou worden gelaten, is naar het oordeel van het hof bewezen dat de hond tegen [dochter] is opgesprongen waardoor zij is gevallen en dat de hond vervolgens gedurende enige tijd [dochter] heeft gekrabd met zijn nagels en verwondingen met zijn tanden heeft aangebracht. Dat leidt tot aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:179 BW, de primaire grondslag van de vordering. Het feit dat het hof niet precies dezelfde feiten bewezen acht als de kantonrechter leidt dus niet tot vernietiging van het bestreden vonnis.
Grief 1 slaagt niet.
3.5.6.Dat [dochter] door het hiervoor omschreven gedrag van de hond schade heeft geleden, zowel materieel en immaterieel, staat naar het oordeel van het hof ook vast en komt hierna bij de bespreking van de tweede en derde grief aan de orde.
3.6.1.[appellante] heeft aangevoerd dat de gestelde schade aan de bril nooit kan zijn veroorzaakt door het incident. Ook wijst [appellante] erop dat de kantonrechter ten onrechte zowel het ter zake van de oude, beschadigde bril gefactureerde bedrag als het ter zake van de nieuw aangeschafte bril gefactureerde bedrag heeft toegewezen. Het is van tweeën één, aldus [appellante] .
3.6.2.[geïntimeerde] heeft herhaald dat de bril wel degelijk door het incident zo is beschadigd als gesteld en op de foto is te zien. De advocaat van [geïntimeerde] heeft erkend dat in eerste aanleg ten onrechte de som van beide bedragen is toegewezen en heeft de vordering op dit punt beperkt tot een bedrag van € 107,24, zijnde de kosten voor de nieuwe bril (na aftrek van de onder de verzekering verstrekte korting).
3.6.3.Het hof passeert de betwisting door [appellante] van de schade. Als niet, althans onvoldoende betwist staat vast dat [dochter] vóórdat de hond tegen haar opsprong haar bril op had en dat zij direct na het incident haar bril niet meer droeg en dat deze buiten op straat werd gevonden met verwrongen montuur en de glazen er uit. Het hof heeft laatstgenoemde beschadiging ook op de originele kleurenfoto, ter zitting getoond, waargenomen. Dat die schade is ontstaan door het incident is naar het oordeel van het hof een gerechtvaardigde conclusie. Het toewijsbare bedrag dient echter op € 107,24 te worden vastgesteld. In zoverre slaagt de tweede grief. Voor het overige slaagt de grief niet.
Immateriële schade. Grief 3
3.7.1.[appellante] heeft betoogd dat het angstige gedrag van [dochter] wellicht in het algemeen aanwezig is en dat ook andere factoren daarop van invloed zijn. De verwijzing naar een psycholoog is gebaseerd op informatie afkomstig van [geïntimeerde] en niet objectief. Het toegewezen voorschot van € 1.000,-- is niet in overeenstemming met hetgeen gebruikelijk is, temeer niet nu [dochter] een meisje van destijds zes jaar was, aldus [appellante] .
3.7.2.[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat het er niet toe doet dat [dochter] nog maar zes jaar was en voorts verwezen naar het behandelplan van de GZ-psycholoog.
3.7.3.Gelet op het bewezen verklaarde gedrag van de hond, de op de foto’s waargenomen verwondingen en de kennelijk door het voorval bij [dochter] veroorzaakte gevoelens van angst, acht het hof het bij wijze van voorschot toegewezen bedrag van € 1.000,-- juist. Dat de verwijzing naar een psycholoog is gevolgd op door [geïntimeerde] aan de huisarts verstrekte informatie betekent niet dat die informatie onjuist was. Het is aannemelijk dat een voorval als het onderhavige gevoelens van angst bij een jong meisje veroorzaakt en iedere aanwijzing dat de verwijzing naar de GZ-psycholoog verband hield met een heel andere oorzaak, ontbreekt. [appellante] volstaat met het hypothetische stellingen.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat bij voormeld bedrag van € 1.000,-- geen rekening is gehouden met de door [geïntimeerde] gestelde, blijvende littekens in [dochter] ’s gezicht. [dochter] was tijdens de pleidooizitting aanwezig en de littekens die haar moeder op [dochter] ’s gezicht aanwees waren naar het oordeel van het hof zodanig slecht zichtbaar c.q. weinig opvallend, dat het hof daaraan geen bedrag aan immateriële schadevergoeding verbindt.
Grief 3 slaagt niet.
Buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Grieven 4 en 5
3.8.1.[appellante] heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten niet inhoudelijk betwist. Haar betwisting is enkel gegrond op de stelling dat aansprakelijkheid ontbreekt. Die aansprakelijkheid is er echter, zoals overwogen, wel. Gelet op de niet onderbouwde betwisting en de overgelegde specificatie van de werkzaamheden heeft de kantonrechter deze vordering terecht toegewezen.
Grief 4 slaagt niet.
3.8.2.Grief 5 evenmin, nu [appellante] als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten is veroordeeld.