Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Gemeente Sittard-Geleen,zetelend te Sittard,
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats 2] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte van [appellante] van 17 november 2015;
- de antwoordakte van de Gemeente c.s. van 1 december 2015.
6.De beoordeling
Hierbij verklaart ondergetekende, dat [minderjarige] (…) naar haar mening, op basis van de bij cliënt momenteel aanwezige problematiek, niet in staat is om school te bezoeken. [minderjarige] is uitgevallen uit school naar aanleiding van een aantal traumatische ervaringen, waarbij zij door overaanpassing en het niet kunnen aangeven van haar grenzen een posttraumatische stressstoornis heeft ontwikkeld. Deze uit zich in somatische en depressieve klachten. [minderjarige] heeft haar traumatische ervaringen nog onvoldoende verwerkt, waardoor terugkeer naar school zal leiden tot terugval in depressieve klachten en posttraumatische stressklachten.
NB. De DSM-IV-TR is slechts een classificatiesysteem voor psychische problematiek. Uit een bepaalde code kan niet rechtstreeks afgeleid worden in welke mate iemand wel of niet in staat is om te functioneren. Hiertoe is een uitgebreider diagnostische beschrijving nodig.”
Verklaring lichamelijke of psychische gesteldheid (artikel 5 onder a juncto 7, van de Leerplichtwet 1969)” onder meer inhoudende:
De ondergetekende, aangewezen als deskundige bedoeld in artikel 7 van de Leerplichtwet 1969, (…) verklaart de jongere (…) [minderjarige] (…) wel geschikt op grond van een daartoe ingesteld/verricht onderzoek om tot een school onderscheidenlijk een instelling te worden toegelaten. (…) gedurende de verdere duur van de leerplicht en kwalificatieplicht.”
Uit de ontvangen informatie komt geen duidelijke diagnose en behandelplan naar voren. Zo benoemt de psycholoog ‘klachten die wijzen op’. Verder wordt niet duidelijk waarom er niet voor gekozen werd om te kijken of de door [minderjarige] ervaren klachten op het IBBO, daar niet hadden kunnen worden opgelost. Verder blijkt dat er op CCL ook vorig jaar gewerkt werd aan onderwijs naast begeleiding.
niet de behandelendarts mag zijn. Voorts heeft de Gemeente c.s. erop gewezen dat de door [appellante] aangehaalde Wet publieke gezondheid ziet op de
publiekegezondheid, ter onderscheiding van de zorgverlening in individuele gevallen. Voor zover het gaat om de publieke gezondheid is de GGD ook dienstbaar aan beleidsmatige aangelegenheden, zoals preventieprogramma’s en wordt die taak niet in onafhankelijkheid uitgeoefend. In het onderhavige geval gaat het echter om advisering op basis van verricht medisch onderzoek ten behoeve van een beslissing van de Gemeente c.s. in een
individueelgeval. De GGD-arts treedt dan volledig onafhankelijk op, aldus de Gemeente c.s. Zij verwijst in dit verband voorts naar websites van verschillende GGD’s, naar rechtspraak, naar de in artikel 47 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) omschreven (tucht)norm, naar de voor GGD-artsen geldende professionele standaard en naar de opleiding Arts Maatschappij & Gezondheid gericht op sociaal-medische indicatiestelling en advisering, waarin steeds weer het uitgangspunt van onafhankelijkheid is verwoord.
individueelgeval. Van dat laatste is in deze zaak sprake. De Gemeente c.s. heeft uitgebreid onderbouwd dat in die gevallen de GGD-arts onafhankelijk optreedt. Andersluidende aanwijzingen ontbreken.
geen medische noodzaak voor ontheffing van de leerplicht” niet meer of minder betekent dan dat er van geen medische noodzaak blijkt dat [minderjarige] ongeschikt is voor schoolgang. Dat [arts GGZ Zuid-Limburg] geen verkeerd beeld heeft gehad van [minderjarige] ’s geschiktheid om naar school te gaan blijkt ook uit het proces-verbaal van de strafzitting van 22 mei 2015, waarin wordt gememoreerd dat er geen klachten meer zijn en uit het feit dat [minderjarige] in mei 2015 bij het Bisschoppelijk College Broekhin is ingeschreven, aldus de Gemeente c.s. Volgens haar kan verder aan de verklaring van [GZ-Psycholoog 2] geen enkele waarde worden toegekend. In de medische wereld wordt het geven door behandelaars van waardeoordelen – in dit geval het oordeel dat [minderjarige] ongeschikt is om naar school te gaan – ontraden. De Gemeente c.s. verwijst naar de door haar overgelegde KNMG-Richtlijnen. Volgens haar ligt het in de rede dat dit ook voor psychologen geldt, gelet op de (eveneens door haar overgelegde) Beroepscode voor Psychologen 2015 van het Nederlands Instituut van Psychologen. [GZ-Psycholoog 1] heeft desondanks als behandelaar een waardeoordeel gegeven. Verder ontbreekt in het rapport van [GZ-Psycholoog 1] een deugdelijke onderbouwing van de kwalificaties die aan [minderjarige] ’s situatie worden verbonden. Volgens de Gemeente c.s. kleven dezelfde bezwaren aan het rapport van [GZ-Psycholoog 2] . [GZ-Psycholoog 2] heeft [minderjarige] niet gezien, in tegenstelling tot [arts GGZ Zuid-Limburg] , en geeft slechts weer wat [GZ-Psycholoog 1] heeft opgeschreven, aldus de Gemeente c.s.
“Een beroep op vrijstelling (…) kan slechts worden gedaan, indien bij de kennisgeving een verklaring van een (…) arts – niet zijnde de behandelend arts – of (…) psycholoog is overgelegd, waaruit blijkt dat deze de jongere niet geschikt achten om tot een school (…) te worden toegelaten.”). Bovendien zijn er onvoldoende aanwijzingen dat het standpunt van [arts GGZ Zuid-Limburg] dat de verklaring van [GZ-Psycholoog 1] geen goede actuele diagnostiek bevat, onjuist zou zijn. Vaststaat dat [GZ-Psycholoog 1] voor de diagnose enkel verwijst naar de DSM-classificatie en daarbij tevens heeft opgenomen dat daaruit niet rechtstreeks kan worden afgeleid in welke mate iemand wel of niet in staat is om te functioneren en dat daarvoor een uitgebreide diagnostische beschrijving nodig is. Die uitgebreide diagnostische beschrijving ontbreekt. De door [GZ-Psycholoog 1] afgegeven, zeer summiere en in het geheel niet onderbouwde verklaring kan in ieder geval niet als zodanig gelden. Ook [GZ-Psycholoog 2] bevestigt dat de mate waarin iemand kan functioneren beschreven staat in een uitgebreide diagnostische beschrijving en dat die beschrijving in de verklaring van [GZ-Psycholoog 1] ontbreekt. [GZ-Psycholoog 2] vermoedt dat [GZ-Psycholoog 1] daar een professionele reden voor had. Ook al zou dat het geval zijn, dan maakt dat het ontbreken van goede diagnostiek niet anders.
Ten slotte blijkt naar het oordeel van het hof uit de rapportage van [arts GGZ Zuid-Limburg] geenszins dat hij het voorhanden zijn van een behandelplan als voorwaarde stelt voor het afgeven van een advies tot het verlenen van vrijstelling, laat staan dat hij met behandelplan doelt op een in samenwerking met een school tot stand gekomen behandelplan. Veeleer blijkt uit [arts GGZ Zuid-Limburg] ’s rapportage dat het niet voorhanden zijn van een behandelplan bijdraagt aan het ontbreken van concrete en onderbouwde informatie waaruit de ongeschiktheid van [minderjarige] om naar school te gaan blijkt.
Grief 4 slaagt niet.
Grief 5 slaagt niet.
nietzijnde de behandelaar van de betrokken scholier, is gevoegd waaruit van ongeschiktheid voor schoolgang blijkt, in het belang van die scholier bestaan. [appellante] heeft haar vrijstellingsberoep echter niet van zo’n verklaring vergezeld doen gaan en heeft volstaan met verwijzing naar een summiere verklaring van een behandelaar van [minderjarige] , waarin bovendien een duidelijke en werkbare diagnose ontbreekt. Bij die stand van zaken kan [appellante] niet verwachten dat haar vrijstellingsberoep wordt gehonoreerd, noch dat de Gemeente c.s. meer aan onderzoek laat doen dan zij heeft gedaan.