ECLI:NL:GHSHE:2016:1378

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
12 april 2016
Zaaknummer
200.184.639/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 19 januari 2016 de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds beëindigd, omdat zij niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. A.M.A. Bouwens, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van dit vonnis en om verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling tot maximaal vijf jaar. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 maart 2016 is de appellante gehoord, evenals de beschermingsbewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet altijd aan haar informatieplicht heeft voldaan en onvoldoende bewijs heeft geleverd van haar sollicitaties. Desondanks heeft het hof besloten om de schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen, omdat de appellante inmiddels is gestart met professionele hulp voor haar psychosociale problemen. Het hof heeft de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging afgewezen. De duur van de schuldsaneringsregeling is verlengd tot 10 september 2017, met de opdracht aan de appellante om haar verplichtingen na te komen en de bewindvoerder tijdig te informeren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 april 2016
Zaaknummer : 200.184.639/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/514 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. A.M.A. Bouwens te Sittard, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 januari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en indien van toepassing de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen tot maximaal vijf jaar.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Bouwens,
- mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te
noemen: de beschermingsbewindbewindvoerder.
Mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is, met bericht van
verhindering niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 12 januari 2016;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 25 februari 2016, 7 maart 2016 en 24 maart 2016;
- de brieven, in voorkomend geval met bijlagen, van de bewindvoerder d.d. 25 februari 2016 en 29 maart 2016.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de uitlatingen van de beschermingsbewindvoerder zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat zij bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 10 september 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 19 november 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis (waarvan beroep).
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“In het eerdere verhoor is naar voren gekomen dat de saniet alleen op functies reageerde die iets met talen te maken hadden. De saniet is toen uitdrukkelijk medegedeeld dat zij breed dient te solliciteren. Tot op heden heeft de saniet geen enkel sollicitatiebewijs overgelegd. De saniet geeft zelf aan dat zij nog steeds herstellende is van haar operatie, maar dit wordt niet door medische stukken onderbouwd. (…)
Nu de saniet echter geen bewijsstukken van sollicitaties heeft overgelegd aan de bewindvoerder is het niet aannemelijk geworden dat de saniet in voldoende mate heft gesolliciteerd. Bovendien is onvoldoende aannemelijk geworden dat de saniet (volledig) arbeidsongeschikt moet worden geacht, nu niet is gebleken dat de saniet de bewindvoerder van medische informatie heeft voorzien waaruit die arbeidsongeschiktheid kan worden afgeleid. (…)
Deze tekortkomingen kunnen de saniet worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei gerechtvaardigd is.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan tijdig in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het (oorspronkelijke) beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat zij gemotiveerd is om aan haar inspanningsplicht en de daarmee samenhangende informatieplicht in het kader van de schuldsaneringsregeling te voldoen. [appellante] stelt echter dat zij door haar medische beperkingen c.q. mogelijkheden wordt beperkt in het vinden van passend werk, maar binnen haar mogelijkheden aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling voldoet. [appellante] stelt daarbij volledig dan wel gedeeltelijk arbeidsongeschikt te zijn en zij verzoekt het hof haar de kans te bieden om de schuldsaneringsregeling met een schone lei te kunnen afsluiten, desnoods door een verlenging van de looptijd van deze regeling.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] erkent dat zij wellicht eerder zorg had kunnen dragen voor het verkrijgen van een medische rapportage, maar een dergelijke rapportage is thans wel voorhanden. Uit deze rapportage, welke rapportage is overgelegd als één van de producties bij het indieningsformulier van 25 februari 2016, blijkt dat [appellante] in staat moet worden geacht tot het verrichten van maximaal 20 uur vrijwilligerswerk per week en dat doet zij nu ook. Naar aanleiding van deze rapportage is ook een verzoek tot een verlenging van de vrijstelling van de arbeidsverplichting bij de rechter-commissaris ingediend. Het betreft hier een verzoek met een terugwerkende kracht tot 1 mei 2015. De behandeling van dit verzoek is thans nog lopende. Voorts geeft [appellante] aan dat de contracten ten aanzien van haar vrijwilligerswerk uit 2012, 2013 en 2014 doorlopende contracten zijn. Het is juist dat [appellante] op enig moment, naar eigen inschatting begin 2015, is gestopt met de vrijwilligerswerk omdat zij toen niet meer over een auto kon beschikken en zij dus ook geen huisbezoeken meer kon afleggen, hetgeen binnen haar vrijwilligerswerkzaamheden wel noodzakelijk was. Desgevraagd erkent [appellante] dat zij de bewindvoerder hiervan niet in kennis heeft gesteld. Dat zij, zoals door de bewindvoerder is aangedragen, al sinds september 2015 in het geheel geen informatie meer naar de bewindvoerder zou hebben opgestuurd betwist zij evenwel. [appellante] geeft aan dat zij, toen haar computer kapot ging, de bewindvoerder per reguliere post heeft bericht. [appellante] geeft voorts aan dat zij op dit moment solliciteert naar functies die iets met talen te maken hebben. Bewijzen hiervan heeft zij echter niet overgelegd, noch aan de bewindvoerder, noch aan haar advocaat en noch aan het hof. [appellante] geeft daarbij desgevraagd aan te beseffen dat indien zij thans niet in voldoende mate aantoonbaar solliciteert dit een risico met zich meebrengt op het moment dat haar verzoek tot vrijstelling van de arbeidsplicht niet of niet geheel door de rechter-commissaris zal worden gehonoreerd. Tot slot geeft [appellante] aan dat zij haar oorlogstrauma lang tijd heeft onderdrukt en ontkent, maar dat zij nu beseft dat zij voor de verwerking hiervan professionele hulp nodig heeft. Er is op advies van haar huisarts inmiddels dan ook telefonisch contact geweest met de Stichting [stichting] en er zal, in verband met de wachtlijst waarschijnlijk over twee maanden, een eerst intakegesprek plaatsvinden. Een recente verklaring van de huisarts, waaruit onder meer blijkt dat [appellante] wordt verwezen voor “gespecialiseerde ggz-zorg ivm posttraumatische stresstoornis” is overgelegd als één van de producties bij het indieningsformulier van 25 februari 2016,
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief (met bijlagen) van 25 februari 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] heeft in haar beroepschrift verzocht de kans te krijgen om haar schuldsaneringsregeling met een schone lei te beëindigen, al dan niet met een verlenging van de looptijd. Gelet op de hardnekkige weigering van [appellante] om aan de informatieplicht te voldoen kan de bewindvoerder zich een dergelijke verlenging slechts voorstellen, indien [appellante] bereid is aantoonbaar te werken aan psychisch herstel alsmede het inschakelen van professionele hulp om de thuissituatie van de familie op te lossen. De bewindvoerder refereert zich aan het oordeel van dit hof.
3.8.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd aangegeven dat de begeleiding van [appellante] goed verloopt. Er is frequent contact en ook de echtgenoot van [appellante] , de heer [echtgenoot van appellante] , wordt door haar begeleid. Wel is het volgens de beschermingsbewindvoerder zo dat ten aanzien van [appellante] de zaken chronologisch in een verkeerde volgorde hebben plaatsgevonden. Het is immers, zo oordeelt de beschermingsbewindvoerder, gebruikelijk dat er eerst beschermingsbewind wordt ingesteld om daarna een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te doen. Bij [appellante] was dit precies andersom. Was dit niet het geval geweest, dan hadden de huidige problemen wellicht voorkomen kunnen worden. De beschermingsbewindvoerder denkt dan ook dat de schuldsaneringsregeling nu succesvol kan verlopen.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet altijd naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] de bewindvoerder onder meer niet (tijdig) geïnformeerd inzake het verlies van haar auto en de daardoor ontstane onmogelijkheid om haar vrijwilligerswerk te continueren. Evenmin heeft [appellante] de bewindvoerder (tijdig) geïnformeerd ten aanzien van de door haar gestelde sollicitaties die zij na afloop van de vrijstelling van de arbeidsplicht vanaf 1 mei 2015 zou hebben verricht.
3.9.3.
Daardoor heeft [appellante] (tevens) onvoldoende aannemelijk gemaakt dat, op de momenten dat haar geen (gedeeltelijke) ontheffing daarvan was verleend, zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht (het hof meent overigens uit de beschikbare stukken te begrijpen dat [appellante] kennelijk voor 15% arbeidsongeschikt is verklaard) naar behoren en aantoonbaar is nagekomen. Voor [appellante] gold immers vanaf het moment waarop zij tot de schuldsaneringsregeling werd toegelaten, in casu op 10 september 2013 tot aan het moment waarop zij door de rechter-commissaris van deze verplichting werd vrijgesteld, in casu op 1 augustus 2014, een sollicitatieplicht. Gedurende deze periode heeft zij evenwel geen enkel sollicitatiebewijs overgelegd. Bovendien heeft [appellante] met betrekking tot de sollicitaties die zij gedurende deze periode naar eigen zeggen wel zou hebben verricht opgemerkt dat zij alleen reageerde op vacatures die iets met talen te maken hadden en dit ondanks het feit dat haar bij herhaling te verstaan is gegeven, onder meer door de rechter-commissaris tijdens het op 9 juli 2014 gehouden verhoor, dat zij breder diende te solliciteren. Dit maakt reeds dat [appellante] gedurende een periode van in elk geval nagenoeg één jaar niet (aantoonbaar) heeft gesolliciteerd. Daarbij stelt het hof op basis van de processtukken vast dat, nu het verzoek tot ontheffing van de sollicitatieplicht is gedaan voor de periode vanaf 1 mei 2015 (daarmee aansluitend op de periode van augustus 2014 tot en met april 2015 gedurende welke negen maanden [appellante] op medische gronden was vrijgesteld van de sollicitatieplicht), een eventuele honorering van het nieuwe verzoek tot vrijstelling deze periode van nagenoeg één jaar niet ongedaan maakt. Ook dan immers, bij een eventuele honorering van het verzoek tot ontheffing, geldt nog steeds dat [appellante] in de periode van 10 september 2013 tot augustus 2014 niet aantoonbaar althans niet op de juiste heeft gesolliciteerd, ook gelet op het verhoor bij de rechter-commissaris op 9 juli 2014. Dit is in hoger beroep ook niet althans onvoldoende gemotiveerd door [appellante] bestreden.
3.9.4.
Daar staat tegenover dat [appellante] , naar zij tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd enkele keren nog eens heeft bevestigd, thans een aanvang heeft gemaakt met het inschakelen van professionele hulp voor haar psychosociale problematiek, meer in het bijzonder voor het verwerken van haar oorlogstrauma, dat zij sinds 24 september 2014 onder beschermingsbewind staat en dat zij thans in afwachting is van een beslissing op haar verzoek tot een verlenging van de vrijstelling van de arbeidsplicht vanaf 1 mei 2015.
3.9.5.
Het hof acht in dit specifieke geval dan ook termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een termijn welke gelijk is aan de periode dat [appellante] voorafgaand aan haar vrijstelling van de arbeidsplicht niet (aantoonbaar) heeft gesolliciteerd, oftewel één jaar, teneinde [appellante] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de sollicitatieverplichting en de (spontane) informatieverplichting, na te komen en het behandeltraject ten aanzien van haar psychosociale problematiek aan te vangen en te continueren en hierover de bewindvoerder tijdig en gevraagd en ongevraagd te informeren. Het hof wijst [appellante] er hierbij nogmaals op dat zij, indien en zolang er geen sprake is van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van de arbeidsverplichting – het verzoek ligt inmiddels al de rechter-commissaris mede reden waarom het hof zich thans van een inhoudelijk oordeel hierover onthoudt - zich stipt dient te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren op openstaande vacatures. Dit betekent onder meer dat [appellante] breder dient te solliciteren dan enkel naar bestaande en betaalde vacatures die iets met talen te maken hebben
Daarnaast dient [appellante] , voor zover zij dit heeft nagelaten, verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder over te leggen dat zij staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Daarbij dient [appellante] steeds kopieën van haar sollicitatiebewijzen- en formulieren e.d. te maken en aan de bewindvoerder toe te sturen.
3.10.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden en dient te worden verlengd met een termijn van één jaar. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellante] ,
wonende te [postcode] [woonplaats] ,
[adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met 12 maanden, derhalve tot 10 september 2017;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 7 april 2016.