ECLI:NL:GHSHE:2016:1231

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
200.185.509/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen door de saniet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 2 februari 2016 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellante niet aan haar verplichtingen voldeed. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. M.E. Cuppen, heeft in hoger beroep verzocht om het vonnis van de rechtbank te vernietigen en de schuldsaneringsregeling voort te zetten of te verlengen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 maart 2016 is gebleken dat de appellante meerdere kernverplichtingen niet naar behoren is nagekomen. De bewindvoerder heeft in haar rapportages aangegeven dat de appellante niet heeft gereageerd op verzoeken om informatie en dat er meerdere aangiften tegen haar zijn gedaan. De appellante heeft betoogd dat haar geestelijke gezondheid en pleinvrees haar belemmerden om aan haar verplichtingen te voldoen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellante, ondanks haar problemen, in staat was om andere zaken zelfstandig te regelen, zoals het aanvragen van WMO-ondersteuning.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoende informatie heeft verstrekt aan de bewindvoerder en dat zij niet heeft voldaan aan haar informatieplicht. De tekortkomingen zijn de appellante te verwijten, en het hof heeft geen aanleiding gezien om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 maart 2016
Zaaknummer : 200.185.509/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/624 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. M.E. Cuppen te Meerssen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 2 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 10 februari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling niet te beëindigen, althans te verlengen zo lang als het hof nodig acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Cuppen,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
Mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , hierna te noemen: de beschermingsbewindvoerder, is, met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 26 januari 2016;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 8 maart 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 9 maart 2016;
- de brief van de beschermingsbewindvoerder d.d. 24 februari 2016;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellante] overgelegde pleitnota.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit het schrijven van de bewindvoerder d.d. 24 februari 2016 blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 29 oktober 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 14 november 2015 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Thans blijkt echter dat, ondanks een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 5 maart 2015, kernverplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling, zoals de informatieplicht, niet althans onvoldoende zijn nagekomen. (…)
Omdat de saniet haar inlichtingenplicht niet (in voldoende mate) nakomt, evenmin reageert op de waarschuwingsbrief en zelfs de beschermingsbewindvoerder niet informeert, is de postblokkade verlengd om toch enige informatie te krijgen. Zodoende heeft de bewindvoerder kunnen constateren dat de betaalrekening van de saniet is geblokkeerd vanwege (vermeende) internetfraude. Voorts heeft de saniet volgens de bewindvoerder moedwillig de dierenarts benadeeld door een behandeling te laten plaatsvinden, terwijl zij wist dat zij de rekening niet zou kunnen betalen. Vanwege de retourzending van post heeft de bewindvoerder ontdekt dat de saniet enige tijd in [plaats 1] heeft verbleven. (…)
Daarnaast heeft de bewindvoerder een brief van het Waarborgfonds ontvangen waaruit bleek dat saniet een ongeluk heeft veroorzaakt, rijdend op een onverzekerde scooter zonder over een geldig scooterbewijs te beschikken. (…)
Er zijn meerdere aangiftes tegen de saniet bij de politie gedaan. (…)
Daarnaast blijkt ter zitting dat de saniet de bewindvoerder en de beschermingsbewindvoerder niet geïnformeerd heeft over haar medische en psychische problemen. (…)
Uit het door de saniet verklaarde ter zitting blijkt eveneens dat de saniet de inkomsten van de verkoop van de kittens niet heeft gemeld aan de bewindvoerder. Omdat de saniet deze inkomsten niet aan de boedel heeft afgedragen is aannemelijk dat zij hiermee de schuldeisers heeft benadeeld.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger
beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende
aangevoerd. [appellante] stelt allereerst dat zij wel, door middel van een tweetal emailberichten
aan haar bewindvoerder, heeft gereageerd op de waarschuwingsbrief van de rechter-
commissaris. Met betrekking tot de vermeende internetfraude merkt [appellante] op dat het juist
is dat een rekening van [appellante] bij de [bank] Bank enige tijd geblokkeerd is geweest, omdat er
volgens de [bank] Bank op de website van de politie stond dat er ten aanzien van dit
rekeningnummer meldingen waren. De [bank] Bank heeft hierop gesteld, en volgens [appellante]
ten onrechte, dat er meerdere aangiftes tegen [appellante] zouden zijn. Niet alleen heeft de
politie op voornoemde website zelf een disclaimer dat er met de op de website vermelde
gegevens voorzichtig moet worden omgegaan, ook is het mogelijk dat er al bij één enkele
melding wordt overgegaan tot het vermelden van het betreffende rekeningnummer. Voorts
geeft [appellante] aan dat er door haar geen aangifte van stalking is gedaan, omdat zij
pleinvrees heeft en depressief is; het doen van aangifte is voor haar dan ook erg lastig. Ten
aanzien van het stalken/lastig vallen heeft [appellante] de bewindvoerder ook tijdig
geïnformeerd. Daarnaast stelt [appellante] dat zij niet getracht heeft om de dierenarts op te
lichten. Ook stelt [appellante] dat zij de bewindvoerder heeft gemeld dat zij vanwege een
opname enige tijd in [plaats 1] verbleef. Voorts stelt [appellante] ten aanzien van de
onverzekerde scooter dat zij niet wist dat deze scooter niet was verzekerd. Ook wist zij niet
dat haar rijbewijs ongeldig was om op een scooter te rijden. Tot slot is [appellante] van mening
dat de rechtbank bij de beoordeling te weinig rekening heeft gehouden met het feit dat zij
depressief is en aan pleinvrees lijdt. [appellante] is dan ook van mening dat zij aan haar
kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan en dat als er al sprake zou
zijn van enige tekortkomingen deze tekortkomingen haar op basis van haar geestestoestand
niet kunnen worden verweten. Bovendien acht [appellante] eventuele tekortkomingen niet van
dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning
van een schone lei gerechtvaardigd is. Indien het hof van oordeel zou zijn dat er wel sprake
van toerekenbare tekortkomingen is, verzoekt [appellante] het hof tot slot te bepalen dat deze
tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijven.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. Het enkele melden van de [bank] Bank dat de rekening van [appellante] in verband met fraude is geblokkeerd kan voor de bewindvoerder niet voldoende zijn om een vermoeden van niet voldoen aan de verplichtingen van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. De bewindvoerder ontving immers alle rekeningafschriften van [appellante] en hierop zijn geen onregelmatigheden te zien. [appellante] heeft de bewindvoerder ook geïnformeerd over haar verblijf in [plaats 1] en, anders dan door de bewindvoerder is gesteld, wel op de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris gereageerd. Daarnaast stelt [appellante] dat zij nimmer inkomsten van de verkoop van kittens heeft gehad. Met betrekking tot de rekening van de dierenarts merkt [appellante] op dat uit de stukken niet blijkt dat zij de dierenarts moedwillig heeft benadeeld en dat de rekening overigens ook al door haar bewindvoerder is voldaan. Ten aanzien van het onverzekerd rijden op de scooter stelt [appellante] dat zij niet wist dat deze scooter onverzekerd was, er zat immers wel een verzekeringsplaatje op. Daarbij heeft het ongeluk met de scooter ook plaatsgevonden voorafgaand aan de waarschuwingsmail van haar beschermingsbewindvoerder van 1 juni 2015. De kern van alle problematiek ligt volgens [appellante] in haar medische situatie, die overigens bij de aanvang van de schuldsaneringsregeling zowel bij bewindvoerder als bij haar beschermingsbewindvoeder bekend was. [appellante] erkent dat zij hierdoor zaken soms laat liggen of op zijn beloop laat. Nu zij ook ondersteuning krijgt in het kader van de WMO verzoekt [appellante] om een verlenging van haar schuldsaneringsregeling teneinde met name haar informatieplicht alsnog naar behoren na te kunnen komen. Desgevraagd geeft [appellante] aan dat de strafzitting van 20 januari 2016 niet ziet op de vermeende internetfraude inzake haar handelen op marktplaats.nl, althans iets te maken heeft met een telefoon, zonder daarbij verdere details te geven. Stukken van deze zitting heeft [appellante] niet overgelegd aan haar bewindvoerder of aan het hof en ook niet ter zitting in hoger beroep meegenomen. Dat [appellante] ondanks haar pleinvrees toch incidenteel met de trein kon reizen komt omdat dit naar haar zeggen slechts sporadisch gebeurde, het om een relatief korte reisafstand ging en zij op die reizen steeds door iemand werd begeleid. Tevens stelt [appellante] dat het opvragen van de tegen haar gedane aangiften minder eenvoudig is dan door de bewindvoerder wordt gesteld. Een en ander dient immers via een zogenaamd WPR verzoek bij de korpschef plaats te vinden, waarbij er alleen inzage mogelijk is, en dus niet een kwestie van simpelweg even op het politiebureau een kopie van de aangiften ophalen.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder stelt dat [appellante] nimmer is ingegaan op de vragen die de bewindvoerder in het derde verslag en de rechter-commissaris de waarschuwingsbrief hebben gesteld. Ook heeft de politie telefonisch aan de bewindvoerder bevestigd dat er meerdere aangiften tegen [appellante] zijn gedaan. De bewindvoerder heeft dit aan [appellante] bericht en heeft haar opgedragen om bij de politie deze aangiftes op te vragen, hetgeen niet is geschied. Ook heeft er op 20 januari 2016 een strafzitting plaatsgevonden maar ook hierover is door de bewindvoerder geen informatie ontvangen. Ook is niet duidelijk hoeveel geld [appellante] heeft verdiend met haar verkopen op de website marktplaats.nl. Niet duidelijk is van welke bankrekening zij hierbij gebruik heeft gemaakt. Wel heeft [appellante] tijdens de schuldsaneringsregeling gebruik gemaakt van verschillende emailadressen waarvan er bij de bewindvoerder drie bekend zijn. Voorts merkt de bewindvoerder op dat [appellante] naar eigen zeggen vanwege pleinvrees geen aangifte van stalking heeft kunnen doen, maar dat zij gedurende die periode wel zowel in [plaats 1] als [plaats 2] verbleef en ook geregeld naar haar zoon in [plaats 3] ging. Vervolgens stelt de bewindvoerder dat gedurende de schuldsaneringsregeling [appellante] meermaals heeft medegedeeld dat zij zou worden opgenomen in een of andere kliniek, maar dat zij daar nooit stukken van heeft overgelegd. Ook is meer dan eens achteraf gebleken dat een door [appellante] aangekondigde opname helemaal niet plaatsgevonden had. De door [appellante] tijdens de beëindigingszitting medegedeelde opname op de PAAZ-afdeling bij [instelling] was de bewindvoerder niet bekend. Tot slot stelt de bewindvoerder dat [appellante] door haar beschermingsbewindvoerder op de hoogte was gesteld dat [appellante] als gevolg van het niet hebben van een nieuw scooterrijbewijs er vanuit diende te gaan dat zij niet verzekerd was.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder geeft aan dat het eventuele frauduleus handelen van [appellante] dat aan het blokkeren van haar rekening door de [bank] Bank ten grondslag heeft gelegen, niet uit de door haar overgelegde rekeningafschriften hoeft te blijken. Zo kan de bewindvoerder op de rekeningafschriften niet zien of [appellante] de door haar op marktplaats.nl verkochte goederen wel of niet heeft geleverd en of de transacties wel op het betreffende rekeningnummer hebben plaatsgevonden. Feit blijft dat er meerdere aangiften tegen [appellante] zijn gedaan en dat [appellante] heeft nagelaten om hierin, door het opvragen van deze aangiften, klaarheid te brengen. Dat [appellante] hiertoe wel, zoals zij thans bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep stelt, telefonisch contact met de politie heeft opgenomen is de bewindvoerder onbekend. Met betrekking tot de kwestie met de scooter stelt de bewindvoerder dat [appellante] nooit over een geldig scooterbewijs heeft beschikt en daarom ook nooit verzekerd met een scooter aan het verkeer heeft kunnen deelnemen. Dit staat los van de vraag of de scooter door al dan niet door de eigenaar, in dit geval de vriend van [appellante] , verzekerd is, aldus de bewindvoerder. Voorts geeft de bewindvoerder aan dat zij reeds bij de aanvang van de schuldsaneringsregeling op de hoogte was van de psychosociale problematiek van [appellante] , maar dat hiermee bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling ook terdege rekening is gehouden. Zo heeft er voor [appellante] nimmer een inspanningsverplichting gegolden en is zij begeleid door een beschermingsbewindvoerder. Maar ook deze beschermingsbewindvoerder werd door [appellante] nagenoeg niet van relevante informatie voorzien. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.9.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.9.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.9.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieverplichting, ondanks herhaalde verzoeken en aansporingen van haar bewindvoerder en een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2015, niet althans niet naar behoren is nagekomen. Ten aanzien van de toerekenbaarheid van deze tekortkoming overweegt het hof als volgt.
3.9.3.
Vast staat dat [appellante] reeds bij aanvang van de schuldsaneringsregeling kampte met psychosociale problematiek en dat deze problematiek bij de beoordeling van haar toelating tot de schuldsaneringsregeling door de rechtbank bij haar oordeel ook is meegewogen. De bewindvoerder is immers door de rechtbank bij aanvang van de schuldsaneringsregeling van [appellante] van voornoemde problematiek op de hoogte gesteld, waarbij melding is gemaakt van een drietal behandelingen bij Stichting [stichting] voor nog immer voortdurende paniekklachten en depressieve gevoelens, alsmede een verslavingsgeschiedenis. Het hof acht het dan ook niet onaannemelijk dat het voor [appellante] , gelet op voornoemde problematiek, zwaar(der) moet zijn geweest om de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, ondanks haar vrijstelling van de inspanningsverplichting, naar behoren na te komen. Het hof gaat evenwel voorbij aan de stelling dat [appellante] vanwege voornoemde problematiek een dermate beperkte zelfredzaamheid heeft ervaren dat zij met name haar informatieplicht niet naar behoren kon nakomen. Blijkens de in hoger beroep overgelegde stukken bleek [appellante] immers zeer wel in staat om onder meer zelfstandig een WMO verzoek te doen, contact op te nemen met het schadefonds teneinde een vordering te betwisten, te handelen op marktplaats en bij haar beschermingsbewindvoerder om geld te vragen voor bijvoorbeeld de kapper en treinreizen.
[appellante] voert haar beperkte zelfredzaamheid evenwel aan voor het niet informeren van de bewindvoerder ten aanzien van zaken die in beginsel een voor haar nadelig resultaat zouden kunnen hebben. Zo heeft [appellante] geen informatie verschaft inzake de meerdere aangiften welke jegens haar inzake (internet)fraude zijn gedaan, geen stukken overgelegd inzake de strafzitting welke op 20 januari 2016 heeft plaatsgevonden, de bewindvoerder niet geïnformeerd met betrekking tot de niet betaalde rekening van de dierenarts dan wel met betrekking tot het door haar zonder een geldig scooterbewijs veroorzaakte scooterongeval, de bewindvoerder geen inzicht verschaft in de eventuele opbrengsten van haar verkoopactiviteiten via marktplaats.nl en de bewindvoerder nimmer geïnformeerd met betrekking tot haar verblijf in [plaats 1] voor de behandeling van haar depressie. Bovendien blijkt uit het schrijven van de beschermingsbewindvoerder d.d. 24 februari 2016 dat [appellante] ook haar ten aanzien van een aantal cruciale gebeurtenissen niet heeft geïnformeerd. Het hof kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat het verweer van [appellante] gestoeld is op een uiterst selectief beroep op haar psychosociale problematiek en de daaraan verbonden verminderde (sociale) zelfredzaamheid. Een en ander klemt des temeer nu [appellante] zich ondersteund wist door een beschermingsbewindvoerder, maar ook deze beschermingsbewindvoerder uiterst selectief van relevante informatie voorzag. Het hof is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). Daarbij stelt het hof nog vast dat niet is gebleken noch is gesteld dat [appellante] niet zou hebben begrepen wat de strekking van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris van 5 maart 2015 was evenmin als dat is gebleken of gesteld dat [appellante] redelijkerwijs niet wist welke informatie zij aan de bewindvoerder gevraagd en ongevraagd diende te verschaffen. Sterker nog: [appellante] stelt met een beroep op de verslagen en dan meer specifiek verslag nummer 4 dat zij, anders dan de rechtbank in het vonnis waarvan beroep heeft overwogen, wel degelijk heeft gereageerd op de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris en op het verzoek om informatie. Ter zitting in hoger beroep is evenwel niet gebleken, althans heeft [appellante] onvoldoende aannemelijk weten te maken, dat zij onder meer de bewindvoerder (tijdig) heeft geïnformeerd over de aard, de voortgang en de tijdstippen van de behandeling van de medische en psychische problemen in onder meer [plaats 1] c.q. haar verblijf in [plaats 2] en over de duur en de exacte locatie(s) van dat verblijf. Ook ontbreken stukken, waaronder zelfs een oproepingsbrief, in verband met de, kennelijk aangehouden, zitting bij de rechtbank op 16 januari 2016, ofschoon [appellante] ter zitting in hoger beroep er blijk van heeft gegeven te begrijpen om welke zitting het gaat maar ook toen desverzocht geen (nadere) stukken heeft willen overleggen evenmin als [appellante] dat overigens heeft willen doen waar het (de behandeling van) haar medische en psychische problemen betreft. Het hof rekent reeds deze structurele tekortkomingen op het punt van de algemene en spontane informatieplicht [appellante] ernstig aan. Door het ontbreken van (actuele en relevante) medische stukken kan het hof trouwens evenmin vaststellen of [appellante] onder meer een vermijdende stoornis heeft. De als productie 8 bij het appelschrift overgelegde verklaring is gedateerd en geeft wat dit aangaat onvoldoende inzicht en zij maakt, gelet op de datering, hoe dan ook niet duidelijk welke concrete pogingen [appellante] heeft ondernomen om te werken aan haar herstel, zoals haar (ook) in het eerste verslag van de bewindvoerder is aangezegd; ook dat is immers een verplichting die op een saniet rust.
3.9.4.
Nu tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering -mede in welk verband het hof naar de processtukken verwijst- en de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen, daargelaten nog dat er, nu [appellante] de bewindvoerder nimmer met betrekking tot de financiële opbrengsten van haar verkoopactiviteiten op martkplaats.nl dan wel elders heeft bericht, mogelijk eveneens sprake van een boedelachterstand is. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.10.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, A.P. Zweers-van Vollenhoven en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2016.