ECLI:NL:GHSHE:2016:1068

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2016
Publicatiedatum
22 maart 2016
Zaaknummer
200.185.725/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging beëindiging schuldsaneringsregeling zonder toekenning schone lei

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 maart 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 5 februari 2016 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waardoor geen schone lei kon worden verleend. De appellante, bijgestaan door haar advocaat mr. S. van Beers, heeft in hoger beroep verzocht om vernietiging van het vonnis en om een verlenging van de schuldsaneringsregeling met een schone lei. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 maart 2016 heeft het hof kennisgenomen van de argumenten van de appellante en de bewindvoerder. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante niet voldoende heeft gesolliciteerd en nieuwe schulden heeft laten ontstaan, wat in strijd is met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat de tekortkomingen van de appellante toerekenbaar zijn en dat er geen aanleiding is om de schuldsaneringsregeling te verlengen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de appellante afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 17 maart 2016
Zaaknummer : 200.185.725/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/13/162 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 februari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 12 februari 2016, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei, dan wel te bepalen dat haar schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof in goede justitie te bepalen periode.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 maart 2016. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Van Beers,
  • mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder,
  • mevrouw [beschermingsbewindvoerder] in haar hoedanigheid van informante, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 januari 2016;
- de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 2 maart 2016, 3 maart 2016 en 8 maart 2016;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 februari 2016.
Het hof heeft het faxbericht van de advocaat van [appellante] , ingekomen ter griffie op de dag
van de mondelinge behandeling in hoger beroep, geweigerd maar daarbij de advocaat van
[appellante] gedurende de mondelinge behandeling in hoger beroep evenwel nadrukkelijk in de
gelegenheid gesteld om aan de inhoud van voornoemd faxbericht te refereren alsmede hieruit
te citeren.
3. De beoordeling
3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellante] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit de verklaring van de beschermingsbewindvoerder zoals gedaan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep blijkt dat deze bekend is met het hoger beroep dat [appellante] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om haar visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 21 februari 2013 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“Vaststaat dat schuldenares door het laten ontstaan van nieuwe schulden ten bedrage van circa € 7.000,-, het laten oplopen van een boedelachterstand tot € 3.500, het onvoldoende aantoonbaar solliciteren gedurende de looptijd van de regeling en de ontoereikende informatie- verstrekking aan de bewindvoerder, ernstig tekort is geschoten in de nakoming van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. (…)
De rechtbank overweegt dat schuldenares zelf verantwoordelijk is voor de juiste nakoming van de op haar rustende verplichtingen. Eventuele fouten van een beschermingsbewindvoerder kunnen hieraan niet afdoen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat schuldenares weliswaar de zorg heeft over haar minderjarig kind, maar dat dit geen omstandigheid is waardoor aan schuldenares niet dan wel in mindere mate de vermelde tekortkomingen toe te rekenen zijn. Voorts is de rechtbank van oordeel dat schuldenares zich onvoldoende heeft ingespannen om inkomsten te genereren ten behoeve van haar crediteuren, aangezien zij gedurende de gehele looptijd van de regeling niet dan wel nagenoeg niet heeft gesolliciteerd. Ook is de rechtbank van oordeel dat schuldenares voor zichzelf weliswaar de mogelijkheid ziet om fulltime te werken bij haar werkgever, maar dat dit haar tot op heden in elk geval nog niet is gelukt. (…)
De rechtbank is derhalve van oordeel is dat thans onvoldoende zekerheid bestaat dat schuldenares in staat zal zijn om de (forse) boedelachterstand te betalen alsmede de (bovenmatige) nieuwe schulden, ook niet na een eventuele verlenging van deze schuldsanering. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat schuldenares tijdens de mondelinge behandeling van het tussentijds beëindigingsverzoek van de bewindvoerder op 2 september 2013 is gewezen op haar tekortkomingen in de nakoming van de op haar rustende verplichtingen uit hoofde van de schuldsaneringsregeling. Desondanks heeft schuldenares hierin geen verbetering laten zien in de nakoming van haar verplichtingen.”
3.5.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] meent begrepen te hebben dat er in totaal, derhalve met de boedelachterstand én de nieuwe schulden tezamen, een bedrag van € 7.000,00 is gemoeid. Zulks is ook ter zitting door de bewindvoerder aangegeven en [appellante] begrijpt dan ook niet waarom de rechtbank uitgaat van een totaalbedrag van € 10.495,00.Voorts geeft [appellante] aan dat bij haar de bijzondere omstandigheid speelt dat zij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling op een niet toereikende wijze onder beschermingsbewind heeft gestaan. [appellante] snapt dat zij zelf eindverantwoordelijk is voor de nakoming van de op haar rustende verplichtingen, maar [appellante] acht het te ver gaan om het gebrekkige beschermingsbewind geheel te passeren en vervolgens tot de conclusie te komen dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden aanwezig zijn waardoor zij haar verplichtingen niet kon nakomen. De huidige beschermingsbewindvoerder lijkt zich overigens wel op een juiste wijze van haar taken te kwijten. Daarbij is [appellante] er van overtuigd dat indien zij vanaf het begin af aan op een juiste was begeleid door een beschermingsbewindvoerder de thans bestaande problematiek niet aanwezig zou zijn. Voorts is [appellante] van mening dat een verlenging van de schuldsaneringsregeling ook kan geschieden zonder de verplichte boedelafdracht. De kans dat alsdan de nieuwe schulden worden ingelost is dan aanwezig, zeker nu haar financiën (beter) door een derde worden beheerd. Daarnaast stelt [appellante] van mening te zijn dat de door haar overgelegde sollicitatiebewijzen wel degelijk voldoen aan de eisen van de Recofa-richtlijn en dat zij alles op alles zet om fulltime voor haar werkgever te gaan werken. Daarbij is [appellante] van mening dat met elke maand dat de schuldsaneringsregeling voortduurt de kans groter wordt dat zij gedurende deze verlenging in staat zal zijn de boedelachterstand en de nieuwe schulden in te lossen. [appellante] lost ook al maandelijks een bedrag van € 100,00 af op de ontstane nieuwe schulden en boedelachterstand. Tot slot is [appellante] van mening dat de rechtbank in haar overwegingen niet heeft meegewogen dat een beëindiging zonder schone lei proportioneel dient te zijn.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij op dit moment een extra aflossing van € 260,00 per maand zou kunnen doen. Hierdoor is zij volgens haar berekeningen in staat om binnen de duur van een maximaal verlengde looptijd zowel de bovenmatige nieuwe schulden als de boedelachterstand geheel in te lopen, zeker als de boedelachterstand, zoals de bewindvoerder heeft aangegeven, lager is dan aanvankelijk aangenomen, circa € 2.000,00 in plaats van circa € 3.500,00. Daarbij is zij al op de schuld aan de woonstichting aan het aflossen en betreffen de overige nieuwe schulden geen consumptieve schulden, maar schulden met betrekking tot zaken als water en energie en de Belastingdienst. Voorts geeft [appellante] aan dat het mislopen van de schone lei niet alleen voor haarzelf, maar ook voor haar kinderen desastreuze gevolgen zal hebben en dat zij wel solliciteert maar dat zij vanwege stress dit niet altijd even regelmatig doet of nalaat haar bewindvoerder ten aanzien van deze sollicitaties (tijdig) te berichten. Ook staat zij naar eigen zeggen ingeschreven bij een groot aantal uitzendbureaus.
3.7.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 29 februari 2016 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Sinds er vanaf februari 2015 sprake is van beschermingsbewindvoering door [bewindvoering] Bewindvoering is er sprake van een betere communicatie, maar de bewindvoerder is evenwel van mening dat [appellante] zelf een actievere houding aan had kunnen nemen toen bleek dat het voorgaande beschermingsbewind niet de hulp bood welke verwacht mocht worden. Met betrekking tot de informatieplicht merkt de bewindvoerder op dat er, ondanks diverse verzoeken, waarschuwingen en zittingen, nog immer een groot aantal informatiebescheiden ontbreekt. Daarnaast heeft [appellante] nagelaten de bewindvoerder bewijsstukken toe te zenden waaruit blijkt dat aanvullend is gesolliciteerd naar een fulltime dienstverband tot en met januari 2015. Tijdens de zitting van 13 november 2014 is door [appellante] kenbaar gemaakt dat zij geen fulltime arbeid kon verrichten en op basis van deze uitspraak heeft een keuring bij [instelling] te [plaats] plaatsgevonden. Volgens de arbeidsdeskundige was [appellante] ten tijde van de keuring evenwel geschikt voor het fulltime verrichten van betaalde arbeid. Maar zelfs nadat [appellante] na uitkomst van deze keuring nogmaals was gewezen op haar arbeidsverplichting heeft dit niet geleid tot een betere nakoming van deze verplichting. Er zijn wel sollicitaties ontvangen maar vastgesteld dient te worden dat [appellante] nimmer fulltime arbeid heeft verricht en nimmer viermaal per maand aantoonbaar heeft gesolliciteerd. Daarbij komt dat er sprake is van nieuwe schulden, welke blijkens het overzicht van [bewindvoering] Bewindvoeringen van juli 2015 € 7.015,12 exclusief de boedelachterstand bedragen. De voorlopige boedelachterstand bedraagt € 2.842,97. Voorts is pas recent door [bewindvoering] Bewindvoeringen bericht dat [appellante] een advocaat in de arm heeft genomen voor het regelen van haar boedelscheiding. Ten tijde van het huwelijk van [appellante] is een levensverzekering opgebouwd welke is verpand aan de hypotheek die rust op de woning. Indien de hypotheek wordt overgesloten komt de helft van deze verzekering aan de boedel toe. Het had naar het idee van de bewindvoerder dan ook op de weg van [appellante] gelegen om een actievere houding aan te nemen in het realiseren van de boedelscheiding. Ondanks dat bij een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling de nieuwe schulden en de boedelachterstand zolang er sprake is van een beschermingsbewind voldaan zouden kunnen worden heeft de bewindvoerder er geen fiducie in dat [appellante] haar inspanningsverplichting naar behoren zal gaan nakomen. De bewindvoerder adviseert dan ook het vonnis waarvan beroep te bekrachtigen.
3.8.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat [appellante] reeds voor juli 2015 in de WW zat en dat voor haar dus nog het oude regime geldt waarbij het verrichten van open sollicitaties, in tegenstelling tot hetgeen de schuldsaneringsregeling van haar verlangt, volstaat. [appellante] solliciteert in het kader van de schuldsaneringsregeling evenwel nog steeds niet voldoende en gericht genoeg en daarbij zijn de door haar verstrekte sollicitatieoverzichten voor de bewindvoerder oncontroleerbaar. Ook werkt [appellante] nog steeds niet fulltime terwijl uit de medische keuring van 13 november 2015 blijkt dat zij in staat moet worden geacht om wel fulltime te kunnen werken. Hoewel de bewindvoerder niet uitsluit dat [appellante] wellicht in staat is om met ondersteuning van haar beschermingsbewindvoerder binnen de duur van een maximaal verlengde schuldsaneringsregeling de bovenmatige nieuwe schulden en de boedelachterstand volledig in te lopen heeft de bewindvoerder er geen enkel vertrouwen in dat [appellante] gedurende een eventuele verlenging de inspanningsverplichtingen nu wel naar behoren zal gaan nakomen.
3.9.
De beschermingsbewindvoerder heeft zich ter zitting in hoger beroep desgevraagd aangesloten bij hetgeen door de advocaat van [appellante] naar voren is gebracht.
3.10.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.10.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.10.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting alsmede de informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Een en ander klemt naar het oordeel van het hof des temeer nu [appellante] , naast alle herinneringen en aansporingen van de bewindvoerder, reeds tot tweemaal toe een laatste kans heeft gekregen om hierin verbetering te brengen, te weten bij gelegenheid van de tussentijdse beëindigingszittingen van 2 september 2013 respectievelijk 13 november 2014. Hoewel er na de instelling van het huidige beschermingsbewind enige verbetering is opgetreden ten aanzien van de informatieverstrekking aan de bewindvoerder ontbreekt er nog immer een aanzienlijk aantal bij herhaling door de bewindvoerder opgevraagde informatiebescheiden terwijl er ten aanzien van de inspanningsverplichting in het geheel niet van enige (substantiële) gedragsverbetering is gebleken.
3.10.3.
Daarnaast is er sprake van een aanzienlijke bovenmatige nieuwe schuld en boedelachterstand. Daargelaten de vraag of [appellante] , zoals zij zelf stelt, in staat moet worden geacht om zowel de bovenmatige nieuwe schuld als de boedelachterstand gedurende een maximaal verlengde looptijd van de schuldsaneringsregeling volledig in te lopen is het laten ontstaan van nieuwe schulden gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling ingevolge artikel 350 lid 3 aanhef en sub d Fw niet toegestaan; [appellante] is hiermee bekend of wordt geacht hiermee bekend te zijn, ook ten gevolge van eerder gehouden tussentijdse beëindigingszittingen. Daarbij komt dat het hof van oordeel is dat het in het licht van deze bovenmatige nieuwe schulden en boedelachterstand nadrukkelijk op de weg van [appellante] heeft gelegen om zich nadrukkelijker te beijveren teneinde, al dan niet bij haar huidige werkgever, een fulltime dienstverband te verwerven, hetgeen zij heeft nagelaten, althans van een dergelijke inspanning is niet althans onvoldoende gebleken. De enkele mededeling van [appellante] dat zij staat ingeschreven bij een aantal uitzendbureaus acht het hof hiertoe immers ontoereikend, ook al omdat ingevolge de Recofa-richtlijnen daarnaast - aanvullend - dient te worden gesolliciteerd naar bestaande vacatures voor betaalde werkzaamheden, en afgaande op de door [appellante] overgelegde sollicitatiebewijzen is het aantal door [appellante] verrichte sollicitaties, reeds gelet op de van toepassing zijnde Recofa-richtlijnen, veel te laag. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw.
3.10.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten, het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat en [appellante] meerdere kansen om een en ander ten goede te keren nadrukkelijk onbenut heeft gelaten, acht het hof geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen, daargelaten de vraag of [appellante] , zoals zijzelf stelt, in staat moeten geacht om binnen de duur van een maximaal verlengde looptijd de bovenmatige nieuwe schuld en boedelachterstand volledig in te lopen.
3.10.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] dient te worden beëindigd zonder toekenning van de schone lei.
3.11.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep,
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.J. Minnaar en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2016.