2.6.De door belanghebbende opgevoerde kosten hebben betrekking op zijn zoon [B] , geboren [juni 1987] . De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de zoon van belanghebbende, waarop de aftrekpost betrekking heeft, in 2012 ouder was dan 21 jaar. Gelet hierop is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 6.13, eerste lid, van de Wet IB 2001. Belanghebbende heeft gesteld dat voornoemde aftrek geldt voor kinderen jonger dan 30 jaar, omdat dit volgens hem blijkt uit de toelichting bij de papieren aangifteformulieren. De rechtbank verwerpt deze stelling. De toelichting waar belanghebbende naar verwijst betreft de jaren 2010 en 2011. In tegenstelling tot het onderhavige jaar (2012), was de leeftijdsgrens in die jaren 30 jaar. Belanghebbende heeft daarom geen recht op aftrek voor levensonderhoud van kinderen.
7. Het Hof onderschrijft de overwegingen van de Rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Aftrek voor uitgaven specifieke zorgkosten: dieetkosten
8. Op grond van artikel 6.17, eerste lid, onderdeel f Wet IB 2001 jo, artikel 37 Uitvoeringsregeling Wet IB 2001 bestaat enkel recht op aftrek indien er sprake is van een op medisch voorschrift van een arts of diëtist gehouden dieet. Blijkens het door belanghebbende overgelegde schrijven van 20 maart 2013, dat als bijlage bij de aangifte IB/PVV 2012 is gevoegd, stelt belanghebbende dat hij, naast de reeds in aftrek toegestane dieetkosten voor de diëten 22 en 43, tevens recht op aftrek heeft voor de volgende diëten:
- 18: maag- darm- en leverziekten, overige, energieverrijkt in combinatie met MCT vetverrijkt, vitaminepreparaat, € 1.350;
- 25: metabole ziekten, sacharase isomaltase deficiëntie, sterk sacharosebeperkt in combinatie met (iso)maltosebeperkt, € 3.550;
- 26: metabole ziekten, eiwitstofwisselingstoornis (zoals PKU en hyperlysinemie), sterk eiwitbeperkt, € 2.700.
9. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende geen recht heeft op aftrek voor de onder 8. vermelde dieetkosten. De huisarts heeft op 4 december 2013 en 17 december 2013 (herziene) dieetbevestigingen afgegeven. In de dieetbevestiging van 4 december 2013 verklaart de huisarts, [A] , dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar dieet 22 (Metabole ziekten, vetstofwisselingsstoornis, vetbeperkt in combinatie met MCT-verrijkt) op medisch voorschrift heeft gevolgd. In de dieetverklaring van 17 december 2013 verklaart de huisarts dat belanghebbende gedurende het onderhavige jaar de diëten 22 (Metabole ziekten, vetstofwisselingsstoornis, vetbeperkt in combinatie met MCT-verrijkt) én 43 (Voedselgevoeligheid, koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij en tarwevrij) op medisch voorschrift heeft gevolgd. De Inspecteur is, in de bezwaarfase, van de dieetbevestiging van 17 december uitgegaan.
10. Naar het oordeel van het Hof moet worden uitgegaan van de juistheid van de dieetbevestiging van 17 december 2013. De huisarts heeft om hem moverende redenen gemeend de eerder door hem afgelegde verklaring(en) te moeten herzien. Belanghebbende heeft een recht op hogere aftrek dan de Inspecteur voor dieetkosten heeft toegekend, derhalve niet aannemelijk gemaakt.
11. Belanghebbende heeft in (hoger) beroep nog geklaagd over het feit dat de Inspecteur zonder zijn toestemming contact heeft opgenomen met de huisarts. Naar het oordeel van Hof mocht de Inspecteur, nadat onduidelijkheid was ontstaan ten aanzien van het aantal diëten, en daarmee over de hoogte van een aftrekpost, bij de huisarts informeren omtrent de door de huisarts verstrekte dieetverklaring. Daarbij heeft de Inspecteur niet onzorgvuldig gehandeld noch het fair play-beginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur geschonden. De Inspecteur had er weliswaar goed aan gedaan belanghebbende in kennis te stellen van het feit dat hij opheldering zou vragen bij de huisarts, maar door dat niet te doen kan niet worden gezegd dat een onrechtmatige schending van de privacy heeft plaatsgevonden. De privacy van belanghebbende moet immers voldoende gewaarborgd worden geacht door het in artikel 53a van de Algemene wet inzake rijksbelasting neergelegde verschoningsrecht, op welk recht de huisarts zich immers, nu het informatie ten behoeve van de belastingheffing van een derde betrof, had kunnen beroepen indien hij de gevraagde medische informatie niet had willen verstrekken.
Ten aanzien van het griffierecht
12. In deze zaak is van belanghebbende geen griffierecht geheven.
Ten aanzien van de proceskosten
13. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Gelet op al het vorenoverwogene moet worden beslist als bovenvermeld.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
Aldus gedaan door P.A.M. Pijnenburg, lid van voormelde Kamer, en voor wat betreft de beslissing in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2016.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden op: 18 maart 2016
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ‘s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.