Uitspraak
1.Ontstaan en loop van het geding
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 42.382 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.568, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.179 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem vergoedt.
11 maart 2014, 13 augustus 2014 en 14 oktober 2014. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
[C].
2.Feiten
In hoger beroep is niet meer in geschil dat de waarde in verhuurde staat van de genoemde onroerende zaak per 31 december 2008 € 163.500 bedraagt.
€ 244.000 per de waardepeildatum 1 januari 2007;
€ 248.000 per de waardepeildatum 1 januari 2008;
€ 265.000 per waardepeildatum 1 januari 2009.
- schatting ontvangen depotrente
€ 1.322Totale correctie belastbaar inkomen uit werk en woning € 2.000.
bij: waardestijging tot 1-4-2008: 3/12 x (265.000 -/- 248.000)
€ 4.250Waarde woning per 1-4-2008 € 252.250
af: EWS
€ 241.000EWR € 11.250.
2.7. Voorts is bij de aanslag de waarde in het economische verkeer (WEV) van de woning en de onroerende zaak [a-straat] in box 3 per 31 december 2008 door de Inspecteur gesteld op € 363.500 in plaats van het in de aangifte vermelde bedrag van € 312.435: te weten op € 200.000 voor de woning en op € 163.500 voor [a-straat].
€ 225. Voor het overige is de uitspraak op bezwaar door de Rechtbank bevestigd.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Op welk bedrag dient de woning te worden gewaardeerd per 31 december 2008 in box 3?
€ 252.250, zodat de EWR € 11.250 bedraagt. Voorts bedraag de waarde van de woning in verhuurde staat per 31 december 2008 volgens de Inspecteur € 200.000.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof zijn verzoek, gedaan in de door hem ingediende nadere stukken, tot het horen van een getuige ondubbelzinnig ingetrokken.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
€ 244.000. Aangezien deze waarde voor het gehele jaar 2008 geldt, dient zowel voor de bepaling van de EWR per 1 april 2008, als voor de waarde van de bezittingen in box 3 per
31 december 2008, van die waarde te worden uitgegaan, met dien verstande, dat per
31 december 2008 deze waarde nog gecorrigeerd dient te worden vanwege de verhuur, aldus belanghebbende.
Lid 7 van artikel 3.119a Wet IB 2001 bepaalt, voor zover hier van belang:
€ 260.000. Belanghebbende heeft tegenover deze taxatie geen eigen taxatie ingebracht. De verwijzing van belanghebbende naar de WOZ-waarde per de peildatum 1 januari 2007 kan hem niet baten, nu die peildatum vijf kwartalen vóór de hier aan de orde zijnde overgangsdatum van 1 april 2008, derhalve te ver verwijderd van die overgangsdatum, ligt. Naar algemeen bekend is vertoonde de markt in het jaar 2007 nog een stijgende tendens, zodat het Hof aannemelijk acht, dat de waarde per 1 april 2008 hoger lag dan per 1 januari 2007. Die stijgende lijn wordt ook bevestigd door de WOZ waardering per de peildatum
1 januari 2008 op € 248.000.
4.10. Belanghebbende heeft voorts beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel. Ter onderbouwing daarvan heeft hij gewezen op enkele gevallen, waarin de waardering van verhuurde panden bepaald is aan de hand van een kapitalisatiefactor. De waardebepaling aan de hand van een kapitalisatiefactor is op zich een in de praktijk geaccepteerde wijze van taxatie, doch belanghebbende heeft zijn beroep op de toepassing van een bepaalde kapitalisatiefactor onvoldoende onderbouwd. Het Hof verwerpt belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel. Niet gebleken is dat de door belanghebbende aangedragen gevallen rechtens en feitelijk vergelijkbaar zijn met belanghebbendes situatie.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.