ECLI:NL:GHSHE:2015:946

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 maart 2015
Publicatiedatum
17 maart 2015
Zaaknummer
HD200.157.573_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak kort geding ontruiming gehuurde woning en aanbod andere woonruimte

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen een appellant, die sinds 1 juni 1999 een woning huurt van Woningstichting Heemwonen, en de woningstichting zelf. De appellant is in hoger beroep gegaan tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg, waarin hij werd veroordeeld tot ontruiming van de woning. De appellant vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en dat Heemwonen een andere passende woning zou aanbieden. Het hof oordeelt dat de vordering van de appellant niet toewijsbaar is, omdat de rechtstoestand tussen partijen niet voorlopig kan worden vastgesteld in kort geding. Het hof stelt vast dat de appellant nog steeds een spoedeisend belang heeft, maar dat de vorderingen niet voldoende onderbouwd zijn. De appellant heeft aangevoerd dat Heemwonen niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het eerdere vonnis, maar het hof oordeelt dat de stellingen van de appellant niet aannemelijk zijn. Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de appellant af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.157.573/01
arrest van 17 maart 2015
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. S. Mestrini te Heerlen,
tegen
Woningstichting Heemwonen,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Heemwonen,
advocaat: mr. C.J.P. Schellekens te Best,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 september 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 3 september 2014, gewezen tussen [appellant] als eiser en Heemwonen als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/03/195822/KG ZA 14-500)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met één productie.
Partijen hebben daarna arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.1.
[appellant] huurt sinds 1 juni 1999 van Heemwonen de woning aan [het adres] te [woonplaats].
3.1.2.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard kort geding vonnis van 14 november 2013 (zaaknummer 525338 CV EXPL 13-3705) heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg [appellant] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen vier weken na betekening van het vonnis. Aan deze ontruimingsbevoegdheid heeft de kantonrechter de voorwaarde verbonden
dat Heemwonen vóór de ontruiming (nog) één keer een met [het adres] te [woonplaats] vergelijkbare woonruimte aan [appellant] dient aan te bieden, welke woonruimte is gelegen in [plaats] en waarvan de huurprijs (inclusief btw, stookkosten, servicekosten en eventuele kosten voor een garage dan wel parkeerplek) maximaal € 675,- bedraagt, en waarbij Heemwonen wel daaraan de voorwaarde mag verbinden dat [appellant] woonbegeleiding aanvaardt.
3.1.3.
Op 5 augustus 2014 heeft Heemwonen het vonnis van 14 november 2013 aan [appellant] laten betekenen met de aanzegging dat, indien de ontruiming niet plaats vindt binnen vier weken na betekening van het vonnis, de gerechtelijke ontruiming plaats zal vinden op 11 september 2014 vanaf 9.00 uur. De woning is inmiddels ontruimd.
3.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd dat de voorzieningenrechter Heemwonen zal verbieden het vonnis van 14 november 2013 te executeren. De voorzieningenrechter heeft die vordering afgewezen. [appellant] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd en gevorderd (samengevat) dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
I) voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen partijen van 4 april 2014 op basis van artikel 3:34 BW is ontbonden;
II) Heemwonen zal veroordelen om binnen twee dagen na dit arrest de in het vonnis van 14 november 2013 opgenomen voorwaarde na te komen op straffe van verbeurte van een dwangsom;
III) Heemwonen zal veroordelen tot betaling van € 4.500,- als vergoeding van door [appellant] geleden schade als gevolg van het niet nakomen van de in het vonnis van 14 november 2013 genoemde voorwaarde;
IV) Heemwonen zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
3.3.
Het hof stelt voorop dat de vordering I niet toewijsbaar is, omdat een voorziening die de rechtstoestand tussen partijen vaststelt, naar haar aard niet voorlopig is; voor toewijzing van een dergelijke vordering in kort geding is dan ook geen plaats.
3.4.
Het hof is van oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep nog een spoedeisend belang heeft. Weliswaar is het vonnis van 14 november 2013 inmiddels geëxecuteerd, maar anders dan Heemwonen kennelijk meent, vordert [appellant] in hoger beroep niet dat Heemwonen niet tot ontruiming van de woning overgaat, maar dat Heemwonen een passende woning aanbiedt (vordering II). Bij dat laatste heeft [appellant] nog steeds belang. Ook voor vordering III, waarvan het hof begrijpt dat [appellant] bedoelt dat hij een voorschot vordert op schadevergoeding, geldt dat [appellant] een spoedeisend belang kan hebben, nu zijn financiële middelen kennelijk beperkt zijn. Het hof leidt dat af uit de omstandigheid dat [appellant] is aangewezen op een woning met een huurprijs voor niet-geliberaliseerde woonruimte en uit de stelling van Heemwonen dat [appellant] procedeert op basis van een toevoeging.
3.5.
Grief Iheeft betrekking op de voorwaarde die in het vonnis van 14 november 2013 is verbonden aan de toewijzing van de vordering tot ontruiming van de woning. Heemwonen heeft na het vonnis in kort geding van 14 november 2013 bij brief van 20 januari 2014 een woning aangeboden aan [het adres] te [plaats]. Vervolgens heeft kennelijk op 24 maart 2014 een bespreking plaatsgevonden met (iemand van) Heemwonen en met mevrouw [medewerker Rimo] van Rimo (in verband met de voorwaarde van woonbegeleiding). Bij die bespreking bleek ook de burgemeester van [plaats] aanwezig te zijn die meedeelde dat zich inmiddels een aanzienlijke groep bewoners uit de nieuwe omgeving had gemeld die zorgen had geuit over de komst van [appellant] naar [het adres]. De burgemeester heeft aangegeven dat [appellant] geen eerlijke kans zou krijgen op dit adres en dat dit waarschijnlijk voor heel [plaats] het geval zou zijn. Aangezien Heemwonen geen woningen heeft buiten [plaats] en [plaats] en [appellant] niet naar [plaats] wilde, heeft mevrouw [medewerker Rimo] voorgesteld om een woningcorporatie in een andere gemeente te vragen een passend aanbod te doen. Bij brief van 4 april 2014 heeft Heemwonen dit nogmaals aan [appellant] medegedeeld en verzocht om akkoord te gaan met het afzien van de woning aan [het adres]. Op deze brief staat de naam van [appellant] vermeld en de brief is voorzien van een handtekening. Volgens het bestreden vonnis heeft Heemwonen met het aanbieden van de woning aan [het adres] te [plaats] voldaan aan de voorwaarde zoals in het dictum van het kort geding vonnis van 14 november 2013 is opgenomen.
3.6.
In zijn toelichting op de grief heeft [appellant] meerdere redenen aangevoerd ter onderbouwing van zijn stelling dat Heemwonen niet heeft voldaan aan de in het kort geding vonnis van 14 november 2013 opgenomen voorwaarde om over te mogen gaan tot ontruiming van de woning. Zo heeft [appellant] gesteld:
- dat het aanbod om de woning aan [het adres] te [plaats] te gaan huren is ingetrokken voordat hij het aanbod had aanvaard;
- dat hij tijdens de bespreking op 24 maart 2014 onder druk is gezet;
- dat hij de echtheid van de verklaring van 4 april 2014 betwist, waaronder begrepen de echtheid van de handtekening;
- dat hij lijdt aan een ernstige hersenbeschadiging en dat zijn wil niet overeenstemde met zijn verklaring, zodat hij een beroep doet op vernietiging van de verklaring / overeenkomst van 4 april 2014 wegens een geestelijke stoornis;
- dat de woning aan [het adres] op 24 maart 2014 al in gebruik was genomen door een ander, waarmee [appellant] kennelijk bedoelt te betogen dat er feitelijk van een ‘echt’ aanbod geen sprake is geweest.
3.7.
De beoordeling van deze stellingen van [appellant] vergt een nader feitenonderzoek waarvoor in dit kort geding geen plaats is. Een kort geding leent zich niet voor bewijslevering, zodat het hof aan het bewijsaanbod voorbij gaat. Het hof acht de stellingen van [appellant] voorshands onvoldoende aannemelijk om vordering II toe te wijzen. Immers, [appellant] heeft bedenktijd gehad van 24 maart 2014 tot 4 april 2014, de brief van 4 april 2014 is kennelijk niet ondertekend tijdens een gesprek bij Heemwonen of de burgemeester, maar bij [appellant] thuis en door hem geretourneerd aan Heemwonen, zodat het hof voorshands ervan uitgaat dat Heemwonen redelijkerwijs erop mocht vertrouwen dat [appellant] het eens was met hetgeen in de brief van 4 april 2014 was vermeld. In dat verband is van belang dat het afzien van de woning aan [het adres] te [plaats] niet per definitie nadelig was voor [appellant], omdat [appellant] niet heeft betwist dat er grote weerstand was tegen zijn komst naar die woning en dat er was toegezegd dat werd gezocht naar woonruimte elders. De grief faalt dus.
3.8
Vervolgens is aan [appellant] op 18 april 2014 een woning aangeboden aan [het adres] te [plaats]. Deze woning werd aangeboden door woningstichting Weller. Volgens het bestreden vonnis is met dit aanbod aan de ‘hernieuwde’ voorwaarde voldaan. [appellant] komt met
grief IIop tegen dat oordeel. Volgens de toelichting op die grief voldoet dit aanbod niet, omdat deze woning in meerdere opzichten niet is te vergelijken met de woning aan [het adres] te [woonplaats]. [appellant] verbindt aan deze stelling de conclusie dat de executie van het vonnis van 14 november 2013 vexatoir was, dat Heemwonen daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en aansprakelijk jegens hem is voor de daardoor door hem geleden schade. De schade bestaat volgens [appellant] uit executiekosten ad € 2.500,- en uit maandelijkse lasten van minimaal € 500,- dus tot en met december 2014 € 2.000,-. Daarop ziet vordering III.
3.9.
In kort geding is een voorziening die strekt tot betaling van een geldsom slechts toewijsbaar als het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Reeds hierop stuiten de vorderingen af. [appellant] heeft immers in het geheel niet onderbouwd dat sprake is geweest van executiekosten en niet valt in te zien waarom hij schade heeft geleden door het betalen van maandelijkse lasten die hij immers ook zou hebben gehad wanneer hij de woning aan [het adres] te [woonplaats] was blijven bewonen. Voorts acht het hof het restitutierisico voor Heemwonen te groot om tot toewijzing van de vordering te komen.
Maar ook indien dit anders zou zijn, is de vordering niet toewijsbaar op de volgende grond. Gelet op de als producties 5 en 6 door Heemwonen in eerste aanleg overgelegde e-mail van [medewerker van Weller] van Weller d.d. 29 juli 2014 en het rapport van [medewerker Rimo] van Rimo van diezelfde datum, acht het hof het voorshands voldoende aannemelijk dat [appellant] de woning in Heerlen aanvankelijk heeft geaccepteerd. Daarom valt niet in te zien dat het aanbod dienaangaande niet voldeed en dat daarom niet aan de voorwaarde in het vonnis van 14 november 2013 is voldaan, nog daargelaten of niet reeds aan de voorwaarde was voldaan met het aanbod van de woning aan [het adres].
De aan de vordering tot schadevergoeding ten grondslag liggende stellingen van [appellant] zijn dan ook naar het voorlopige oordeel van het hof onvoldoende aannemelijk. Ook deze grief faalt dus.
3.10.
Grief IIIis gericht tegen het volgende oordeel:
Ten slotte is evenmin aannemelijk geworden dat er andere feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan Heemwonen in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar recht tot executie van het vonnis in kwestie.Volgens de toelichting op deze grief heeft Heemwonen te lang gewacht met het aanbieden van de woning aan [het adres]. Voorts heeft [appellant] aangevoerd dat er na het vonnis van 14 november 2013 geen klachten over hem meer zijn geweest.
3.11.
Het beroep van [appellant] op rechtsverwerking faalt. Enkel tijdsverloop is onvoldoende voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking. Voor een slagend beroep op rechtsverwerking is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden vereist als gevolg waarvan hetzij bij [appellant] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat Heemwonen niet meer tot executie wilde overgaan, hetzij [appellant] in zijn positie onredelijk zou zijn benadeeld doordat Heemwonen alsnog tot executie is overgegaan. Het een noch het ander is echter door [appellant] gesteld. Ook deze grief faalt dus.
3.12.
Zoals hiervoor al is vermeld leent een kort geding zich niet voor een nader feitenonderzoek, zodat het hof het bewijsaanbod van [appellant] passeert. Uit het voorgaande volgt dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Heemwonen worden begroot op € 704,- aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M.A. Wabeke en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 maart 2015.
griffier rolraadsheer