3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten:
a. op grond van de op 18 juli 2011 tussen [bedrijf] en [appellante] gesloten arbeidsovereenkomst is [appellante] per 1 september 2011 als commercieel directeur in dienst getreden bij [bedrijf]. Het betrof een dienstbetrekking voor bepaalde tijd. In de arbeidsovereenkomst is als artikel 2 de volgend bepaling op genomen:
“
De dienstbetrekking voor bepaalde tijd, waarvan de eerste maand geldt als proeftijd, vangt aan op 1 september 2011 en eindigt 31 augustus 2012. De dienstbetrekking eindigt van rechtswege zonder dat enige opzegging is vereist. Het is de intentie van beide partijen om het dienstverband na laatstgenoemde datum voort te zetten. Uiterlijk 31 mei 2012 wordt hierover een beslissing genomen. Mocht [bedrijf] besluiten om de dienstbetrekking niet voort te zetten vanwege bedrijfseconomische of bedrijfsorganisatorische redenen, dan zal het dienstverband eenmalig met 2 maanden verlengd worden en vervolgens van rechtswege eindigen.”
in het addendum arbeidsovereenkomst d.d. 9 juli 2012 waarbij het dienstverband van [appellante] is verlengd, is onder 1 opgenomen:
“
De dienstbetrekking voor bepaalde tijd wordt met ingang van 1 september 2012 met
één jaar verlengd en eindigt – tenzij vooraf anders wordt overeengekomen – op 1 september
2013 (laatste werkdag 31 augustus 2013). De dienstbetrekking eindigt van rechtswege
zonder dat enige opzegging is vereist.”
In voornoemd addendum is onder 2 opgenomen:
“
Alle overige primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, die op 31 augustus 2012
de facto tussen werkgever en werknemer bestaan worden gecontinueerd.”
c) op 16 april 2012 en 6 augustus 2012 heeft [leidinggevende van appellante] (de leidinggevende van [appellante] bij [bedrijf]) met [appellante] evaluatie-/functioneringsgesprekken gehouden en op 22 januari 2013 heeft [leidinggevende van appellante] met [appellante] een beoordelingsgesprek gehouden. Van deze gesprekken zijn verslagen opgemaakt.
d) op 12 februari 2013 heeft tussen [leidinggevende van appellante] en [appellante] een gesprek plaatsgevonden naar aanleiding van de schriftelijke reactie van [appellante] op haar beoordeling van 22 januari 2013.
e) op 5 april 2013 heeft opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen [leidinggevende van appellante] en [appellante], waarbij [appellante] een coachingstraject in het vooruitzicht is gesteld;
f) op 13 mei 2013 is aan [appellante] te kennen gegeven dat haar dienstverband niet zou worden verlengd.
g) bij e-mail van 15 mei 2013 is aan [appellante] bevestigd dat haar dienstverband met [bedrijf] niet wordt verlengd en dat zij, na afronding in deze en volgende week van overdracht van dossiers/werkzaamheden, vrijgesteld wordt van werk.
3.2.1.Bij dagvaarding d.d. 18 juli 2013 in eerste aanleg heeft [appellante] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt en, kort gezegd, gevorderd
A [bedrijf] op grond van artikel 223 Rv te veroordelen tot:
I. primair: [appellante] zonder enige beperking in staat te stellen de contractueel overeengekomen werkzaamheden als Commercieel Directeur te verrichten, op straffe van een dwangsom, althans
subsidiair het voor [appellante] geldende relatiebeding en non concurrentiebeding te schorsen.
II. primair: betaling van een voorschot op het salaris van [appellante] vanaf 1 oktober 2013 tot aan de rechtsgeldige beëindiging van het dienstverband, althans
subsidiair indien de subsidiaire vordering onder I wordt afgewezen betaling van een voorschot ex artikel 7:653 lid 4 BW ad € 7.000 bruto per maand vanaf 1 september 2013 voor de duur van 24 maanden.
Voorts heeft [appellante] in hoofdzaak, kort gezegd, gevorderd te verklaren voor recht:
B. primair dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 september 2013 voor de duur van 12 maanden wordt verlengd overeenkomstig de bepalingen van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 18 juli 2011, althans
subsidiair dat [bedrijf] in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap en dientengevolge jegens [appellante] schadeplichtig is,
C. indien de vordering onder B primair wordt afgewezen [bedrijf] te veroordelen tot betaling van het contractueel overeengekomen salaris en vanaf 1 oktober te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, althans
subsidiair indien de vordering onder B primair wordt afgewezen [bedrijf] te veroordelen tot: i betaling van schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris dat [appellante] gedurende de periode 1 september 2013 tot 1 september 2014 bij [bedrijf] zou hebben verdiend minus de over die periode door [appellante] ontvangen maximale uitkering
ii [appellante] te ontslaan uit het voor haar geldende relatie en non concurrentiebeding,
meer subsidiair indien de vordering onder ii wordt afgewezen aan [appellante] een vergoeding toe te kennen op grond van artikel 7:653 lid 4 BW ad € 7.000 per maand voor de duur van 24 maanden.
D. [bedrijf] te veroordelen in de proceskosten inclusief de nakosten en met wettelijke rente.
3.2.2.Bij vonnis in de provisionele vordering ex artikel 223 Rv d.d. 28 november 2013 heeft de kantonrechter de provisionele vorderingen afgewezen.
In hoofdzaak heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.2.3.Bij vonnis van 20 maart 2014 heeft de kantonrechter [appellante] uit het voor haar geldende relatie en non concurrentiebeding ontslagen en de vorderingen in hoofdzaak voor het overige afgewezen.
3.3.1.Het hoger beroep is slechts gericht tegen het vonnis van 20 maart 2014 in de hoofdzaak. [appellante] heeft in hoger beroep geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis, kort gezegd, voor zover de vorderingen van [appellante] zijn afgewezen, en gevorderd, kort gezegd,
A te verklaren voor recht:
primair dat de arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en [bedrijf] met ingang van 1 september 2013 voor de duur van 12 maanden is verlengd overeenkomstig de bepalingen van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 18 juli 2011, althans,
subsidiair dat [bedrijf] in strijd heeft gehandeld met goed werkgeverschap en dientengevolge jegens [appellante] schadeplichtig is,
B: primair; indien de vordering onder B ( bedoeld zal zijn A, hof) primair wordt toegewezen
[bedrijf] te veroordelen tot betaling van het contractueel overeengekomen salaris en vanaf 1 oktober te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging ad artikel 7:625 BW tot aan de datum van rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, althans,
subsidiair: indien de vordering onder B primair wordt afgewezen, [bedrijf] te veroordelen tot betaling van schadevergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris dat [appellante] bij [bedrijf] verdiend zou hebben gedurende de periode van 1 september 2013 tot 1 september 2014 minus de over die periode door [appellante] te ontvangen maximale uitkering.
C: [bedrijf] te veroordelen in de proceskosten inclusief nakosten, met wettelijke rente en met ongedaanmaking van hetgeen [appellante] reeds op basis van het vonnis waarvan hoger beroep heeft voldaan.
3.3.2.Met de grieven en de toelichting daarop stelt [appellante] dat [bedrijf] haar heeft toegezegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 zou worden verlengd, dan wel dat [bedrijf] niet als goed werkgever heeft gehandeld door [appellante] niet in de gelegenheid te stellen om, door het volgen van een door [bedrijf] aangeboden coachingstraject, verlenging van de arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 te bewerkstelligen.
3.3.3.Aangaande de gestelde toezegging tot verlenging betoogt [appellante] dat [bedrijf] haar heeft toegezegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 zou worden verlengd. [appellante] betoogt dat zij op 22 januari 2013 een beoordeling betreffende het jaar 2012 heeft gehad en dat zij in totaal met een 6 is beoordeeld. Daar zij het met deze beoordeling niet eens was heeft zij haar visie daarop gegeven welke visie in een gesprek op 12 februari 2013 met haar leidinggevende de heer [leidinggevende van appellante] (Van [bedrijf]) is besproken. Tijdens laatstgenoemd gesprek heeft [leidinggevende van appellante], zo stelt Kooijman, haar gezegd “
Ik wil met jou verder, maak je geen zorgen”en
‘…dat het voltallig MT de implementatie van het ingezette veranderingsproces zou voort zetten”. Met deze woorden heeft [leidinggevende van appellante], aldus [appellante], bedoeld te zeggen dat zij zich geen zorgen hoefde te maken omdat de arbeidsovereenkomst wordt verlengd, mede nu voortzetting van het ingezette veranderingsproces niet kan zonder verlenging van de arbeidsovereenkomst met [appellante]. In een afrondend gesprek op 5 april 2013 is voorts besproken dat zij ([appellante]) een coachingstraject zou gaan volgen om aan haar organisatiesensitiviteit te werken. Het volgen van genoemd coachingstraject was, zo stelt [appellante], geen voorwaarde voor verlengeng van de arbeidsovereenkomst, maar gericht op de toekomst na de toegezegde verlenging. Op 17 april 2013 heeft [leidinggevende van appellante] aan haar bevestigd dat hij opdracht had gegeven voor het inplannen van een intakegesprek aangaande het coachingstraject.
3.3.4.Het hof stelt voorop dat, daar [appellante] zich op de toegezegde verlenging van de arbeidsovereenkomst beroept, het aan [appellante] is om die stelling gezien de betwisting daarvan door [bedrijf] te bewijzen. Het hof zal [appellante] evenwel niet tot bewijs toelaten, nu het door [appellante] aangeboden bewijs ziet op stellingen die indien bewezen niet kunnen leiden tot het oordeel dat partijen nader zijn overeengekomen om de arbeidsovereenkomst na 31 augustus 2013 te verlengen. Immers ook indien wordt bewezen dat [leidinggevende van appellante] de onder 3.3.3. geciteerde uitlatingen op 12 februari 2013 heeft gedaan, dan staat daarmee niet vast dat [appellante] heeft mogen begrijpen dat [bedrijf] verlenging van de arbeidsovereenkomst onder alle omstandigheden heeft toegezegd
.
3.3.5.De gestelde uitlatingen van de heer [leidinggevende van appellante] zouden zijn gedaan op 12 februari 2013 en in het kader van het functioneren van [appellante] zoals dat tot dan aan toe was beoordeeld. Vaststaat dat [leidinggevende van appellante] zich namens [bedrijf] op 22 januari 2013 kritisch heeft uitgelaten over het functioneren van [appellante], naar aanleiding waarvan [appellante] een uitvoerige en kritische reactie heeft geschreven op de opinie van [leidinggevende van appellante]. [appellante] moet hebben begrepen dat [bedrijf] aanmerkingen had op haar functioneren. Terwijl [bedrijf], naar blijkt uit de op schrift gestelde reactie van [leidinggevende van appellante] naar aanleiding van het gesprek d.d. 12 februari 2013 ook op 12 februari 2013 nog aanmerkingen had op haar functioneren. Gezien het voorgaande heeft [appellante] niet mogen begrijpen dat [leidinggevende van appellante] met de gestelde uitlatingen aan haar verlenging van de arbeidsovereenkomst onder alle omstandigheden heeft toegezegd.
3.3.6.Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat zij na 12 februari 2013 heeft mogen begrijpen dat aan haar een verlenging van de arbeidsovereenkomst is toegezegd, omdat op 5 april 2013, (op haar initiatief) is besproken dat [appellante] een coachingstraject zou gaan volgen welke coaching, naar zij stelt, zag op haar werkzaamheden na verlenging van de arbeidsovereenkomst, geldt als volgt. [bedrijf] heeft betwist dat de omstandigheid dat [appellante] een coachingstraject zou gaan volgen verlenging van de arbeidsovereenkomst impliceerde en betoogd dat de coaching slechts op de periode na verlenging zag indien [bedrijf] vanwege een verbetering van het functioneren van [appellante] tot verlenging zou besluiten.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] in het licht van de schriftelijke reactie van [leidinggevende van appellante] naar aanleiding van het gesprek d.d. 12 februari 2013 waarin is opgenomen
“Ik ga niet herhalen wat ik eerder heb gezegd en geschreven. Ik snap dat het eindoordeel niet is wat je er van verwachtte, maar dat tekent tegelijk je ambitie (en dat is goed). Maar het eindoordeel is tevens bedoelt als een duidelijk signaal van mij aan jou dat je nog niet op het niveau bent dat ik graag van je wil zien.”
niet mogen begrijpen dat het volgen van een coachingtraject was ingegeven omdat de arbeidsovereenkomst werd verlengd
3.3.7.Bij conclusie van antwoord heeft [bedrijf] een tweetal voorvallen van begin mei 2013 aangehaald die haar aanleiding hebben gegeven om uiteindelijk te beslissen de arbeidsovereenkomst niet te verlengen. Het betrof een openlijke aanvaring tussen [appellante] en haar leidinggevende, de heer [leidinggevende van appellante], over het gedrag van accountmanagers die aan [appellante] moesten rapporteren. Voorts heeft [bedrijf], onder verwijzing naar een schriftelijke verklaring van de heer [medewerker bedrijf], gewezen op de omstandigheid dat haar kort daarna bekend werd dat [appellante] zich ook in vergaderingen met sales leaders openlijk had afgezet tegen de directie van [bedrijf], waaronder de heer [leidinggevende van appellante], en zijn gezag en leiderschap ter discussie had gesteld.
Of over deze voorvallen in eerste aanleg bij gelegenheid van de gehouden comparitie is gesproken, kan het hof wegens het ontbreken van een proces-verbaal van die comparitie niet vaststellen. In elk geval heeft [bedrijf] ook bij memorie van antwoord weer gewezen op deze voorvallen. [appellante] heeft bij memorie van grieven niet geanticipeerd op dit verweer. Bij gelegenheid van het gehouden pleidooi heeft [appellante] gesproken over “beweerdelijke incidenten” en volstaan met de opmerking “zo zij zich al hebben voorgedaan”. Daarmee laat [appellante] in het midden of deze incidenten zich hebben voorgedaan en worden zij niet voldoende gemotiveerd weersproken. Het hof neemt daarom als vaststaand aan dat deze incidenten zich hebben voorgedaan zoals door [bedrijf] geschetst.
3.3.8.Naar het oordeel van het hof stond het [bedrijf], aan wie het is om te bepalen of [appellante] geschikt is voor haar functie, vrij om, mede gezien voornoemde incidenten die zich na 12 februari 2013 en 5 april 2013 hebben voorgedaan, de arbeidsovereenkomst niet te verlengen.
3.3.9.Aangaande het betoog van [appellante] dat [bedrijf] niet als goed werkgever heeft gehandeld, omdat [bedrijf] [appellante] gezien de in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst opgenomen intentieverklaring in de gelegenheid had moeten stellen het toegezegde coachingstraject te volgen, zodat zij kon bewerkstelligen dat de arbeidsovereenkomst per1 september 2013 zou worden verlengd, geldt als volgt.
3.3.10.[bedrijf] heeft betwist dat de intentieverklaring ook ziet op periode na 31 augustus 2013, nu bedoelde intentieverklaring niet in het addendum arbeidsovereenkomst d.d. 9 juli 2012 is opgenomen.
3.3.11Het hof overweegt dat in het midden kan blijven of, zoals [appellante] stelt, uit de verwijzing in artikel 2 van het addendum naar de voorwaarden zoals die
31 augustus 2012golden volgt dat de intentieverklaring uit de eerste tijdelijke arbeidsovereenkomst ook in het addendum is opgenomen en ziet op de periode na 31 augustus 2013.
Ook indien er met [appellante] vanuit moet worden gegaan dat zulks het geval is, geldt dat het aan haar is om aannemelijk te maken dat [bedrijf] niet als goed werkgever heeft gehandeld door haar niet in staat te stellen om door middel van het volgen van het toegezegde coachingstraject te bewerkstelligen dat de arbeidsovereenkomst na 31 augustus 2013 wordt verlengd.
In het licht van haar beoordeling op een 6 en van hetgeen is vastgesteld ten aanzien van de incidenten die zich begin mei 2013 hebben voorgedaan, had het op de weg van [appellante] gelegen feiten of omstandigheden te stellen op grond waarvan, indien bewezen, zou moeten worden aangenomen dat van [bedrijf], aan wie het is om te beoordelen of [appellante] geschikt is voor het vervullen van de functie, desondanks meer inspanning had mogen worden verwacht om [appellante] nog een kans op verlenging van de arbeidsovereenkomst te geven. [appellante] heeft dit niet gedaan.
3.3.12.Gezien het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 10 en faalt ook grief 11 de proceskosten betreffende.
3.3.13.Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellante] veroordelen in de proceskosten.