7.1Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.1.[geïntimeerde] is op 1 november 2010 op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor de tijd van twaalf maanden in dienst getreden van [Installatiegroep] in de functie van Hoofd Financiën en Organisatie, tegen een bruto-salaris van laatstelijk € 4.613,33 bruto per vier weken te vermeerderen met 8% vakantietoeslag (inl. dagv. prod. 1).
Artikel 2 van de arbeidsovereenkomst luidt als volgt:
“
Collectieve Arbeidsovereenkomst
Werkgever en werknemer volgen vrijwillig de CAO voor het Technisch Installatiebedrijf met uitzondering van afwijkende afspraken welke in deze arbeidsovereenkomst zijn overeengekomen.
(…)”
In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst is bepaald:
“
Aanvang
(…)
Bij gebleken geschiktheid zal het contract na één jaar, of indien gewenst eerder, worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, zonder proeftijd.
(…)”
Het dienstverband is na 31 oktober 2011 voortgezet.
7.1.2.Op 9 oktober 2012 heeft [geïntimeerde] zich ziek gemeld met vermoeidheidsverschijnselen. Bij brief van 10 oktober 2012 heeft [Installatiegroep] aan [geïntimeerde] bericht dat zijn contract per 31 oktober 2012 is afgelopen, waardoor deze dag tevens de laatste werkdag van [geïntimeerde] zal zijn (inl. dagv. prod. 6). De gemachtigde van [geïntimeerde] heeft bij brief van 12 oktober 2012 bezwaar gemaakt en verzocht om de ontslagbrief van 10 oktober 2012 in te trekken, met het verzoek [geïntimeerde] te laten re-integreren. Bij brief van 15 oktober 2012 heeft de gemachtigde van [Installatiegroep] medegedeeld de ontslagaanzegging niet te zullen intrekken (inl. dagv. prod. 7).
7.1.3.Bij beschikking van 15 april 2014 (mvg prod. 8) van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam is Philip Invest (voorheen [Installatiegroep]) in de gelegenheid gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] in te trekken en heeft de kantonrechter, voor het geval het verzoek niet of niet tijdig wordt ingetrokken en in rechte komt vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 november 2012 is blijven bestaan, de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2014 ontbonden en is in dat geval ten laste van Philip Invest een vergoeding toegekend van € 36.860,-- bruto. Philip Invest is veroordeeld om deze vergoeding aan [geïntimeerde] te betalen op het moment dat onherroepelijk in rechte is komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 november 2012 is blijven bestaan. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] is niet ingetrokken.
7.2.1.In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] [Installatiegroep] in rechte betrokken en gevorderd:
I. verklaring voor recht dat er vanaf 1 november 2011 sprake is van een dienstverband voor onbepaalde tijd;
II. verklaring voor recht dat de opzegging door [Installatiegroep] vernietigbaar is omdat er geen ontslagvergunning is aangevraagd;
III. om binnen 24 uur na betekening van het vonnis [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen om in het kader van re-integratie passende werkzaamheden te verrichten, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag dat [Installatiegroep] nalaat aan deze veroordeling te voldoen;
IV. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen het hem toekomende salaris c.a. te rekenen vanaf 1 november 2012 tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% alsmede de wettelijke rente, te rekenen vanaf de dag waarop het salaris betaalbaar diende te worden gesteld tot aan de dag der algehele voldoening, en
V. in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [geïntimeerde] daaronder begrepen.
7.2.2.Bij provisioneel vonnis van 21 januari 2013 heeft de kantonrechter, rechtdoende als voorzieningenrechter, kort gezegd, [Installatiegroep] veroordeeld om voor de duur van het geding vanaf 1 november 2011 aan [geïntimeerde] vierwekelijks het hem toekomende loon te betalen.
7.2.3.Bij vonnis van 11 februari 2013 heeft de kantonrechter [Installatiegroep] toegelaten te bewijzen dat aan [geïntimeerde] vóór 1 november 2011 is medegedeeld dat zijn dienstverband met één jaar werd verlengd wegens twijfel over zijn capaciteiten. Voorts werd [geïntimeerde] toegelaten om, indien hij dat wenst, te bewijzen dat hem een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd vanaf 1 november 2011 door [Installatiegroep] is aangeboden.
7.2.4.[Installatiegroep] heeft als voorlopige voorziening gevorderd de op 21 januari 2013 gegeven provisionele voorziening in te trekken. Bij provisioneel vonnis van 6 mei 2013 heeft de kantonrechter [Installatiegroep] niet-ontvankelijk verklaard in haar provisionele vordering.
7.2.5.Bij vonnis van 25 september 2013, waarvan beroep, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [Installatiegroep] het opgedragen bewijs niet heeft geleverd, waardoor in het midden kan blijven of [geïntimeerde] van zijn kant bewijs heeft geleverd. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat [Installatiegroep] niet heeft opgezegd, zodat de vordering ter zake niet toewijsbaar is.
Op grond van het voorgaande heeft de kantonrechter:
- voor recht verklaard dat vanaf 1 november 2011 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt tussen partijen,
- de vordering afgewezen dat de opzegging door [Installatiegroep] vernietigbaar is,
- [Installatiegroep] veroordeeld om tegen bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen het hem toekomende loon c.a. vanaf 1 november 2012 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over afzonderlijke loontermijnen vanaf de dag waarop het loon betaald diende te zijn tot de dag van voldoening,
- [Installatiegroep] veroordeeld om over loon dat niet binnen zeven werkdagen na de vervaldag is betaald, de wettelijke verhoging te betalen, gematigd tot 15%,
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard,
- de zaak naar de rol verwezen, opdat [geïntimeerde] zal meedelen of hij nog steeds arbeidsongeschikt is en
- iedere verdere beslissing aangehouden.
7.2.6.Bij vonnis van 1 november 2013 heeft de kantonrechter de vordering van [Installatiegroep] tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 25 september 2013 afgewezen.
7.2.7.Bij vonnis van 11 december 2013, waarvan beroep, heeft de kantonrechter:
- [Installatiegroep] veroordeeld om [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen passende werkzaamheden te verrichten in het kader van re-integratie,
- [Installatiegroep] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een dwangsom te betalen van € 200,-- per werkdag, indien [Installatiegroep] na verloop van veertien dagen na de betekening van dit vonnis niet aan die veroordeling zal voldoen,
- bepaald dat boven € 10.000,-- geen dwangsom meer zal worden verbeurd,
- [Installatiegroep] in de proceskosten veroordeeld,
- het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard en
- het meer of anders gevorderde afgewezen.