3.1.1.De rechtbank heeft in de rechtsoverwegingen 3.2 tot en met 3.11 van het tussenvonnis van 15 maart 2006 enkele feiten vastgesteld. Tegen die vaststelling zijn in principaal en incidenteel hoger beroep geen bezwaren gericht, zodat in hoger beroep van dezelfde feiten kan worden uitgegaan. Het hof zal de door de rechtbank vastgestelde feiten hier weergeven, voorzien van een door het hof toegevoegde letteraanduiding a tot en met j.
Sinds 1973 is [geïntimeerde] eigenaar van het perceel [straatnaam] [nr A]-[nr B] te [vestigingsplaats 1], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats 1], [sectieletter], nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 2]. Op het perceel heeft Loodgietersbedrijf [geïntimeerde] B.V., een dochteronderneming van [geïntimeerde], haar bedrijf uitgeoefend.
In 1976 is op dat perceel een ondergrondse benzinetank geplaatst. Deze ondergrondse benzinetank van 6.000 liter is op 16 december 1994 in opdracht van Loodgietersbedrijf [geïntimeerde] B.V. van het terrein verwijderd door Tankcleaning [Tankcleaning] [vestigingsplaats 3]. Op de checklist van Tankcleaning [Tankcleaning] [vestigingsplaats 3] (productie 4 dagv. hfdz) staat vermeld dat er op grond van organoleptisch vooronderzoek verontreiniging aanwezig was, welke niet aan het bevoegde gezag is gemeld.
Op 19 april 1995 is Loodgietersbedrijf [geïntimeerde] B.V. in staat van faillissement verklaard.
Op 3 maart 2001 is tussen Handelsonderneming [Handelsonderneming] B.V. als koper en [geïntimeerde] als verkoper een schriftelijke koopovereenkomst gesloten (productie 1 bij dagv. hfdz) met betrekking tot het perceel [straatnaam] [nr A] te [vestigingsplaats 1], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats 1], [sectieletter], nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 2]. [appellant 1] c.s. zijn (indirect) de bestuurders van [Handelsonderneming] B.V.
De bedoeling van koper was dat op dit perceel, dat oorspronkelijk een bedrijfsbestemming had, drie woningen werden gebouwd.
In artikel 17 van die koopovereenkomst is de volgende ontbindende voorwaarde bodemverontreiniging opgenomen: “
Verkoper zal voor diens rekening en risico een bodemonderzoek laten verrichten na het ondertekenen van deze overeenkomst, doch uiterlijk voor 01 juli 2001. Indien blijkt dat er bodemverontreiniging aanwezig is op grond van een onderzoeksrapportage door een erkend bureau, is deze overeenkomst per direct ontbonden. Beide partijen zijn direct gekweten van deze overeenkomst en geen der partijen kan enig recht ontlenen aan deze overeenkomst, alsmede heeft geen der partijen recht op (schade)vergoedingen in deze.”.
Met betrekking tot bovengenoemde bodemonderzoek heeft Aveco op 10 april 2001 een offerte met onderzoeksvoorstel aan [geïntimeerde] uitgebracht (productie 2 cva hfdz Aveco). De offerte was gebaseerd op een onderzoeksstrategie passend bij een verkennend bodemonderzoek volgens de richtlijnen van NEN 5740 (zie productie 3 cva hfdz Aveco) met een vooronderzoek volgens de richtlijnen van NEN 5725 (productie 4 cva hfdz Aveco).
Op 13 april 2001 heeft [geïntimeerde] aan Aveco opdracht tot het verkennend bodemonderzoek (productie 5 cva hfdz Aveco) gegeven.
Op 25 mei 2001 heeft Aveco het rapport betreffende het verkennend bodemonderzoek (productie 2 dagv. hfdz) aan [geïntimeerde] uitgebracht.
Het rapport vermeldt onder 1:
“
Voor de betreffende locatie is de hypothese ‘niet verdachte locatie’ gekozen. Deze hypothese is gekozen, omdat er thans bij [Aveco] Vestiging Zuid(rb: Aveco)
geen aanwijzingen zijn die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van één of meerdere verontreinigingsbronnen.”.
Het rapport vermeldt onder 2.1:
“
Uit informatie van de opdrachtgever is niet gebleken dat op de onderzoekslocatie of in de directe omgeving ervan, in het verleden potentiële bodemverontreinigende objecten aanwezig zijn geweest of bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, die de milieuhygiënische kwaliteit van de vaste bodem en/of het ondiepe grondwater nadelig kunnen hebben beïnvloed.”.
Het rapport vermeldt onder 2.2:
“
Uit historisch onderzoek blijkt dat op de locatie geen tanks aanwezig zijn geweest. Op het perceel aan de [straatnaam] [nr B] heeft een 4.000 liter benzinetank gelegen. Deze is in oktober 1994 gesaneerd.”.
Het rapport vermeldt onder 6:
“
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige grondgebruik en eventuele nieuwbouw.”.
Bij notariële akte van 14 januari 2002 heeft [geïntimeerde] het perceel [straatnaam] [nr A]-[nr B] te [vestigingsplaats 1], kadastraal bekend gemeente [vestigingsplaats 1], [sectieletter], nummers [sectienummer 1] en [sectienummer 2], aan [appellant 1] c.s. geleverd. De ontbindende voorwaarde van artikel 17 in de koopovereenkomst is in de akte buiten werking gesteld. [appellant 1] c.s. hebben het perceel doorgeleverd aan respectievelijk de heren [koper 1], [koper 2] en [koper 3], die er elk een woning op wilden bouwen.
In het kader van de bouwvergunningsaanvraag door één van de kopers ([koper 1]) heeft Aveco een verkennend bodemonderzoek verricht. Het op 11 november 2003 daarover uitgebracht rapport (productie 7 cva hfdz Aveco) bevat o.a. de conclusie:
“Gezien de onderzoeksresultaten is er (mogelijk) sprake van een geval van ernstige grondwaterverontreiniging. Door middel van een nader onderzoek kan de ernst en de omvang van de verontreiniging worden vastgesteld en eventueel de urgentie van saneringsmaatregelen.”.
Op 9 april 2004 heeft Aveco een saneringsplan grondwater met betrekking tot het onderhavige perceel (productie 5 dagv. hfdz) uitgebracht.
Het rapport vermeldt onder 2.3:
“De grondwaterverontreiniging is hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door een ondergrondse (benzine)tank, die in 1976 op de locatie in geplaatst. De ondergrondse tank is in 1994 verwijderd. Het exacte jaartal waarin de verontreiniging is ontstaan is niet met zekerheid te zeggen. Gezien de pluim in het grondwater is die verontreiniging waarschijnlijk vóór 1987 ontstaan.”.