In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een BV die onder andere een bedrijf in schoolfotografie exploiteert, tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd, alsook een boete en heffingsrente. De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 96.184, met een boete van € 12.029 en heffingsrente van € 17.951. Na bezwaar van belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 12.814, de boete tot € 1.601 en de heffingsrente tot € 2.077. Belanghebbende ging in beroep, waarbij de Rechtbank de boete verlaagde tot € 1.440, maar de naheffingsaanslag en heffingsrente handhaafde.
In hoger beroep heeft het Hof de vraag behandeld of de reiskostenvergoeding die aan de directeur [A] is verstrekt voor vervoer in het kader van schoolfotografie, moet worden aangemerkt als loon. Het Hof oordeelt dat de reiskostenvergoeding terecht niet tot het loon behoort, omdat deze vergoeding valt onder de vrije vergoedingen zoals bedoeld in artikel 15b van de Wet op de loonbelasting 1964. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de belasting ter zake van de reiskostenvergoeding ten onrechte heeft nageheven.
De boete die was opgelegd voor de correctie van de reiskostenvergoeding wordt als onterecht beschouwd, terwijl de boete voor de correctie van de mobiele telefoon wordt verminderd tot 10%. Het Hof vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.133 en de boete tot € 365. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.141,33.