In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een BV die onder andere een bedrijf in schoolfotografie exploiteert, tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, die in totaal € 30.742 bedroeg, en een heffingsrente van € 6.119. Na bezwaar van belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.428 en de heffingsrente tot € 1.875. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 7.351.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de kern van het geschil draait om de vraag of de reiskostenvergoeding die aan de directeur [A] is verstrekt voor werkzaamheden inzake schoolfotografie, moet worden aangemerkt als een vrije vergoeding die niet in de belastingheffing moet worden betrokken. Het Hof oordeelt dat de reiskostenvergoeding, die niet meer bedraagt dan € 0,28 per kilometer, moet worden aangemerkt als een vrije vergoeding. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de belasting ten onrechte heeft nageheven en vermindert de naheffingsaanslag tot € 866.
Daarnaast oordeelt het Hof dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, die door de Inspecteur ten onrechte niet eerder zijn erkend. De totale kosten die aan belanghebbende moeten worden vergoed, worden vastgesteld op € 1.141,33. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en het Hof verklaart het hoger beroep gegrond.