ECLI:NL:GHSHE:2015:873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2015
Publicatiedatum
13 maart 2015
Zaaknummer
13-00946
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag loonbelasting en heffingsrente voor schoolfotografie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een BV die onder andere een bedrijf in schoolfotografie exploiteert, tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd aan belanghebbende, die in totaal € 30.742 bedroeg, en een heffingsrente van € 6.119. Na bezwaar van belanghebbende werd de naheffingsaanslag verminderd tot € 9.428 en de heffingsrente tot € 1.875. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd tot € 7.351.

Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de kern van het geschil draait om de vraag of de reiskostenvergoeding die aan de directeur [A] is verstrekt voor werkzaamheden inzake schoolfotografie, moet worden aangemerkt als een vrije vergoeding die niet in de belastingheffing moet worden betrokken. Het Hof oordeelt dat de reiskostenvergoeding, die niet meer bedraagt dan € 0,28 per kilometer, moet worden aangemerkt als een vrije vergoeding. Het Hof concludeert dat de Inspecteur de belasting ten onrechte heeft nageheven en vermindert de naheffingsaanslag tot € 866.

Daarnaast oordeelt het Hof dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure, die door de Inspecteur ten onrechte niet eerder zijn erkend. De totale kosten die aan belanghebbende moeten worden vergoed, worden vastgesteld op € 1.141,33. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, en het Hof verklaart het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00946
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] BV,
gevestigd te [plaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 17 juli 2013, nummer AWB 12/4990 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/[vestigingsplaats],
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden naheffingsaanslag en beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 12 december 2007 over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van € 30.742. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 6.119. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 9.428 en de heffingsrente verminderd tot € 1.875.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.351, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig verminderd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 472 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 478.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 november 2014 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, de heer [A], directeur van belanghebbende, vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende, mevrouw [D], alsmede, namens de Inspecteur, de heer [E] en de heer [F].
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende verzorgt voor een aantal opdrachtgevers de logistieke-, administratieve- en beheerswerkzaamheden van hun abonnementenbestand voor tijdschriften voor consumenten. Tevens exploiteert belanghebbende een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A] (hierna: [A]). [B] en [C] zijn (rechtstreeks) aandeelhouder van belanghebbende.
2.2.
Op 3 januari 2006 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd, dat op 15 maart 2006 is aangevangen. Tijdens het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van aangiften loonbelasting over de tijdvakken in de jaren 2001 tot en met 2005 onderzocht. Bij brief van 8 april 2008 is aan belanghebbende het conceptrapport van dit boekenonderzoek aangeboden. Tevens is in deze brief aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) medegedeeld dat de Inspecteur voornemens is haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3, 3.4 en 3.7 voortvloeiende correcties een vergrijpboete op te leggen op grond van artikel 67f van de AWR.
2.3.
De naheffingsaanslag loonbelasting over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 is aan belanghebbende aangekondigd op 3 december 2007 en ter behoud van recht opgelegd met dagtekening 12 december 2007 naar een bedrag van € 30.742. De naheffingsaanslag is, onder toepassing van het zogenoemde gebruteerde tabeltarief voor eindheffingsbestanddelen van het loon, als volgt samengesteld:
Spaarloon
1.279
Mobiele telefoon
788
Afdrachtvermindering
14.696
Reiskosten [A]
13.979
Totaal:
30.742
Gelijktijdig is bij beschikking de heffingsrente vastgesteld op € 6.119.
2.4.
Belanghebbende heeft tegen deze naheffingsaanslag bezwaar gemaakt bij brief van 21 januari 2008. Het bezwaarschrift is op 22 januari 2008 door de Inspecteur ontvangen.
2.5.
Bij brief van 4 juni 2009 is aan belanghebbende het definitieve rapport van het controleonderzoek toegezonden. Daarbij is aan belanghebbende op grond van artikel 67k van de AWR medegedeeld dat de Inspecteur haar ter zake van de uit hoofdstuk 3.3 voortvloeiende correcties een vergrijpboete heeft opgelegd op grond van artikel 67f van de AWR.
2.6.
Bij brief van 29 september 2009 heeft belanghebbende een aanvulling op zijn bezwaarschrift ingezonden. Op 17 november 2009 heeft de hoorzitting plaatsgevonden. Op 6 juli 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen belanghebbende en de Inspecteur. Bij brief van 24 december 2010 heeft belanghebbende een reactie ingezonden op informatieverzoeken die door de Inspecteur tijdens de bespreking van 6 juli 2010 zijn gedaan. Bij brief van 3 augustus 2011 heeft de Inspecteur de brief van 24 december 2010 beantwoord. Belanghebbende heeft de brief van 3 augustus 2011 beantwoord bij brief van 30 augustus 2011.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 4 oktober 2012 heeft de Inspecteur het bezwaar gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd tot een bedrag van € 9.428. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
Correctie
Belasting
Spaarloon
Mobiele telefoon
590
Afdrachtvermindering
Reiskosten [A]
8.838
Totaal:
9.428
Op 8 maart 2013 heeft de Inspecteur een verminderingsbeschikking vastgesteld. Hierbij is de naheffingsaanslag, overeenkomstig de uitspraak op bezwaar, verminderd tot € 9.428 en is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 1.875.
2.8.
De Rechtbank heeft in de uitspraak de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 7.351 en de heffingsrente dienovereenkomstig verminderd. De Inspecteur heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.9.
[A] heeft in het onderhavige tijdvak werkzaamheden verricht met betrekking tot schoolfotografie. Een deel van deze werkzaamheden vond plaats in samenwerking met mevrouw [G], fotografe. Ter zake van de werkzaamheden met betrekking tot schoolfotografie heeft [A] 28.898 kilometers gereden. Belanghebbende heeft in verband met deze gereden kilometers aan [A] een reiskostenvergoeding verstrekt van € 8.091,44 (hierna: de reiskostenvergoeding).
2.10.
De bovenmatige reiskostenvergoeding woon-werkverkeer bedraagt voor het onderhavige jaar € 1.248. De correctie mobiele telefoon bedraagt € 816.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft, naar partijen ter zitting uitdrukkelijk hebben verklaard, uitsluitend nog het antwoord op de volgende vragen:
1. Behoort de aan [A] verstrekte reiskostenvergoeding in verband met het vervoer dat betrekking heeft op de werkzaamheden inzake schoolfotografie tot de vrije vergoedingen als bedoeld in artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet)?
2. Indien vraag 1 ontkennend moet worden beantwoord: dient een bedrag van € 4.174 in aanmerking te worden genomen in verband met gemaakte kosten ter zake van het onder 1 vermelde vervoer?
3. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Zij hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende
De stelling dat de correctie spaarloonregeling door de Inspecteur ten onrechte niet is ongedaan gemaakt, trek ik in, nu de Rechtbank op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.
De stelling dat het bedrag van de verschuldigde belasting ter zake van de correctie woon-werkverkeer door de Inspecteur onjuist is berekend, trek ik eveneens in, nu de Rechtbank ook op dit punt een juiste beslissing heeft genomen.
Mijn stelling dat het anoniementarief ten onrechte is toegepast, trek ik in. Ik handhaaf mijn stelling dat de Inspecteur ten onrechte het eindheffingstarief heeft toegepast. Naar mijn mening dient het individuele tarief van 42% te worden toegepast, dus zonder brutering.
De opmerkingen in het hoger beroepschrift met betrekking tot de wijze waarop de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting van de Rechtbank heeft plaatsgevonden, de opmerkingen betreffende de wijze waarop de hoorzitting heeft plaatsgevonden en de opmerking dat een verslag van de hoorzitting ontbreekt, betreffen geen zelfstandige grieven.
Ik heb in de stukken niet verzocht om vergoeding van immateriële schade.
In 2002 was het fotobedrijf nog in opbouw. Vanuit mijn management-achtergrond ben ik in die periode vaak meegegaan met de fotograaf voor acquisitie of om de relatie met deze scholen te onderhouden.
Ik had met mevrouw [G] geen afspraak gemaakt over de wijze van declareren. Ik reed vaak, bezocht deze scholen ook vaak zelfstandig. Het lijkt nu net alsof ik in alle gevallen met deze persoon meereed, maar dat is niet zo. Als ik wel meereed, betaalde ik de benzine en vervolgens declareerde ik dit door middel van de kilometeradministratie. Het aantal kilometers dat in de stukken is vermeld, betreffen alle door mij gereden kilometers; zowel de kilometers die ik zelf gereden heb, als de kilometers die ik ben meegereden met mevrouw [G].
Ik wil u vragen om het staatje dat als bijlage 7.7 bij het hoger beroepschrift is gevoegd en de verklaring van de heer [H], bij uw beoordeling mee te nemen.
Inspecteur
Ik ga ermee akkoord dat het individuele tarief wordt toegepast. Ik stem in met het door belanghebbende voorgestelde tarief van 42%.
Ik stem ermee in dat aan belanghebbende een vergoeding wordt toegekend ter zake van kosten van bezwaar.
Ik bestrijd niet dat de reizen zijn gemaakt. Ik ben van een bepaald feitencomplex uitgegaan en dat feitencomplex is bevestigd door de vorige gemachtigde van belanghebbende, de heer [K]. Maar nu is er weer een ander feitencomplex.
Ik ben er vanuit gegaan dat de heer [A] is meegereisd, dat hij niet met de eigen auto heeft gereisd. Dit is een belangrijk punt. Ik heb niet kunnen onderzoeken of het juist is dat de heer [A] kosten heeft betaald.
Op grond van de wet dient gebruik te worden gemaakt van een privé-auto. Dat is hier niet het geval, zodat de regeling in de loonbelasting voor vergoeding van kosten ter zake van vervoer niet van toepassing is.
In het onderhavige jaar was de carpoolregeling nog van toepassing, maar die is hier niet aan de orde omdat sprake is van vervoer van de werkgever. De heer [A] is directeur en werknemer. Hij was dus ook werkgever en ook op de hoogte van de carpoolregeling.
Tijdens de hoorzitting zijn nieuwe feiten gebleken, waarna is afgesproken met belanghebbende dat de Inspecteur nader onderzoek zou verrichten. De hele periode tussen 17 november 2009 en 24 december 2010 moet worden toegerekend aan belanghebbende, omdat belanghebbende zelf met nieuwe feiten kwam. Het onderzoek betrof de plaats waar de heer [A] en anderen hun werkzaamheden hebben verricht.
Partijen
Het toe te passen tarief is het tarief van 42%.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 866. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Inspecteur en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 4.265.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Naheffingsaanslag
4.1.
Vaststaat dat belanghebbende de reiskostenvergoeding heeft verstrekt aan [A] in het kader van zijn dienstbetrekking, zodat de reiskostenvergoeding op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet tot het loon behoort en in beginsel in de belastingheffing dient te worden betrokken. Dit is, voor zover hier van belang, alleen anders indien deze vergoeding op grond van artikel 15, aanhef en onderdeel a, van de Wet, dient te worden aangemerkt als een vergoeding welke strekt tot bestrijding van kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking. In het kader van een reiskostenvergoeding als de onderhavige is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een vergoeding als bedoeld in artikel 15 van de Wet voorts nog het bepaalde in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet van belang.
4.2.
Het Hof acht, mede gelet op de door [A] ter zitting gegeven verklaring, aannemelijk dat belanghebbende ter zake van het vervoer per auto in het kader van de werkzaamheden inzake schoolfotografie kosten heeft gemaakt. Deze kosten behoren naar het oordeel van het Hof tot de kosten ter behoorlijke vervulling van de dienstbetrekking, zodat de door belanghebbende verstrekte vergoeding, mits wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, behoort tot de vrije vergoedingen als bedoeld in artikel 15 van de Wet. Niet van belang is tot welk bedrag door [A] kosten ter zake van vorenbedoeld vervoer zijn gemaakt.
4.3.
Op grond van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, behoren tot de vrije vergoedingen niet vergoedingen ter zake van woon-werkverkeer en ander vervoer per auto, indien dat vervoer geen regelmatig woon-werkverkeer is en niet plaatsvindt per taxi of met een ter beschikking gestelde auto, voorzover de vergoeding meer bedraagt dan € 0,28 per kilometer. Het Hof is van oordeel dat onder ‘ander vervoer per auto’, als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b van de Wet, moet worden verstaan elk vervoer dat per auto plaatsvindt. De bewoordingen van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, bieden naar het oordeel van het Hof geen ruimte voor de door de Inspecteur voorgestane beperkte uitleg dat onder vervoer per auto uitsluitend het vervoer per privé-auto van de werknemer moet worden verstaan. In de Memorie van Toelichting bij het voorstel tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2002 III-Natuur, milieu en vervoer, kamerstukken II, 2001/2002, 28 014, nr. 3, blz. 17), zijn in het kader van de vrije vergoedingen van artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, weliswaar de zakelijke reizen met de privé-auto van de werknemer vermeld, maar uit deze passage volgt niet dat in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, elk ander vervoer per auto is uitgesloten.
4.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan in het midden blijven of de in het kader van de werkzaamheden inzake schoolfotografie afgelegde kilometers door [A] (voor een deel) zijn gereden in zijn privé-auto dan wel door hem zijn meegereden in de auto van mevrouw [G], de fotografe. Ook ter zake van laatstvermeld vervoer is immers sprake van ‘ander vervoer per auto’ als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet. De vergoeding bedraagt voorts niet meer dan € 0,28 per kilometer. Gelet op al het vorenoverwogene staat artikel 15b, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet, er niet aan in de weg dat de reiskostenvergoeding wordt aangemerkt als een vrije vergoeding als bedoeld in artikel 15 van de Wet.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft de Inspecteur de belasting ter zake van het bedrag van de door belanghebbende aan [A] verstrekte reiskostenvergoeding ten onrechte nageheven.
Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval in de naheffingsaanslag uitsluitend nog zijn begrepen een correctie mobiele telefoon van € 816 en een correctie woon-werkverkeervergoeding [A] van € 1.248, in totaal € 2.064. Partijen zijn ter zitting voorts overeengekomen dat het individuele tarief van 42% moet worden toegepast, zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot een bedrag van afgerond € 866.
Vergoeding kosten bezwaar
4.6.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat geen termen aanwezig zijn voor vergoeding van de kosten van de bezwaarfase, nu gesteld noch gebleken is dat belanghebbende om een dergelijke vergoeding heeft verzocht voordat uitspraak op bezwaar is gedaan.
4.7.
Dit oordeel is onjuist, aangezien – zoals de Inspecteur ter zitting heeft erkend - belanghebbende in het bezwaarschrift van 21 januari 2008 een dergelijk verzoek wel heeft gedaan.
Slotsom
4.8.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot een bedrag van € 866.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 310 respectievelijk € 478 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van haar bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.11.
Het Hof stelt, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, de tegemoetkoming voor de behandeling van het bezwaar, op 2 (punten) x € 244 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 488.
4.12.
Het Hof stelt, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht,
  • de tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep, op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 980;
  • de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het hoger beroep op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 980.
De in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep in totaal te vergoeden kosten bedragen gelet op het voorgaande € 1.960.
Hierbij is uitgegaan van drie samenhangende zaken waarin belanghebbende geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de drie zaken van belanghebbende met kenmerknummers 13/00946, 13/00947 en 13/00948. Het Hof zal in deze zaak en in elk van de overige hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toekennen van € 653,33 (€ 1.960 : 3).
4.13.
De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen gelet op het voorgaande in totaal € 1.141,33. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 866,
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 788 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van bezwaar en van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.141,33.
Aldus gedaan op 13 maart 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en R.C.A.M. Phillippart, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.