ECLI:NL:GHSHE:2015:862

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 maart 2015
Publicatiedatum
12 maart 2015
Zaaknummer
HV 200 164 037_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling na faillissementsaanvraag

In deze zaak heeft een schuldeiser het faillissement van de appellant aangevraagd. De appellant heeft vervolgens verzocht om omzetting van het faillissement en toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het hof oordeelt dat de appellant niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor de schuldsaneringsregeling, omdat hij geen verklaring ex artikel 285 Fw heeft ingediend en geen minnelijke regeling heeft beproefd. De appellant heeft zelf een verklaring opgesteld, maar deze voldoet niet aan de eisen. Het hof merkt op dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij heeft opgehouden te betalen, aangezien hij zijn rekeningen nog kan voldoen en bezittingen heeft. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die het verzoek van de appellant heeft afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 12 maart 2015
Zaaknummer : HV 200.164.037/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/199062/FT RK 14/1517
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Heerlen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
27 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 februari 2015, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, hem ontvankelijk te verklaren en de toepassing van de schuldsaneringsregeling alsnog uit te spreken.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. M.J.J. Pieters, kantoorgenoot van mr. Spera.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 januari 2015;
- de stukken van de eerste aanleg, ingestuurd door de advocaat van [appellant];
- de brief/het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 25 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Nadat het faillissement van [appellant] was aangevraagd, heeft [appellant] de rechtbank verzocht om het faillissement om te zetten en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
3.3.
De rechtbank heeft dit - zakelijk weergegeven - als volgt gemotiveerd. Nadat [appellant] nog een termijn van een maand is gegund heeft hij geen actuele en op hem van toepassing zijnde schuldenlijst overgelegd. Het door hem ingediende overzicht kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu niet kan worden vastgesteld wat de hoogte, de aard en de datum van ontstaan van deze schulden is. De rechtbank heeft derhalve onvoldoende inzicht om het verzoek van [appellant] te beoordelen.
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
drijft diverse ondernemingen, waarvan er inmiddels één failliet is verklaard. Ook de andere vennootschappen verkeren in grote betalingsproblemen.
Een van de crediteuren heeft onlangs het (persoonlijk) faillissement van [appellant] aangevraagd. De rechtbank heeft [appellant] bij brief van 30 oktober 2014 in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in te dienen.
[appellant] is door omstandigheden die hem niet te verwijten zijn in grote betalingsproblemen geraakt. Hij heeft een deugdelijke administratie bijgehouden. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij te goeder trouw is geweest ten aanzien van zijn schuldenlast.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd.
[appellant] kan zijn lopende verplichtingen nog voldoen en zijn rekeningen nog betalen. Hij heeft nog een krediet bij de bank, maar hij heeft hier nog geen gebruik van hoeven te maken.
[appellant] kan geen stukken overleggen waaruit blijkt dat hij een negatief vermogen heeft. Enkele schulden zijn al afgelost. De belangrijkste schuldeiser heeft echter het faillissement aangevraagd en wil dit kost wat koste doorzetten.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten en het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.6.2.
[appellant] heeft niet voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 285 Fw. Artikel 285 Fw schrijft immers voor dat bij een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling een met redenen omklede verklaring wordt overgelegd dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke regeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden verzoeker beschikt (artikel 285 lid 1 aanhef en sub f Fw). Dit vereiste is dwingendrechtelijk voorgeschreven.
Het feit dat er in casu sprake is van een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling nadat een schuldeiser een verzoek tot het in staat van faillissement verklaren van [appellant] heeft ingediend, ontslaat [appellant] niet van de verplichting om alvorens het verzoek in te dienen eerst een buitengerechtelijke minnelijke regeling met zijn schuldeisers te betrachten (vgl. de conclusie van Advocaat-Generaal Wuisman van 29 maart 2013, ECLI:NL:PHR: 2013: BZ5900).
Naar het oordeel van het hof dient ook indien het faillissement is aangevraagd - formeel gezien is dan nog geen sprake van een omzetting - te gelden dat alvorens het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wordt ingediend, een minnelijke traject wordt gevolgd.
Uit artikel 285 Fw lid 1 sub f volgt verder dat de verklaring afgegeven dient te worden door het College van Burgemeester en Wethouders. In de praktijk gebeurt dit door de Kredietbank, die namens de gemeente hiertoe gemachtigd is.
Een dergelijke verklaring kan eventueel ook door een advocaat worden afgegeven (HR 5 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8056).
[appellant] heeft zelf een verklaring opgesteld en deze verklaring zelf (namens de Kredietbank) ondertekend.
Deze verklaring voldoet niet aan de wettelijke vereisten.
3.7.
Reeds op grond van het bovenstaande is [appellant] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en dient zijn verzoek te worden afgewezen.
3.8.
Het hof merkt daarbij - ten overvloede - nog het volgende op. [appellant] heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij voldoet aan het vereiste van artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw. Ingevolge deze bepaling wordt het verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Zo heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep erkend, dat hij nog niet is opgehouden te betalen. Zijn rekeningen c.q. vaste lasten kan hij nog voldoen, aldus [appellant].
Uit het procesdossier eerste aanleg blijkt in ieder geval dat [appellant] een woning heeft met overwaarde. [appellant] is verder aandeelhouder van drie ondernemingen en hij is mede-eigenaar van appartementsrechten van een kantoorgebouw. Ook zou [appellant] nog in het bezit zijn van schilderijen en een bouwkavel, hetgeen eveneens blijkt uit de door [appellant] overgelegde stukken.
In zijn eigen toelichting geeft [appellant] aan dat de schulden die in de faillissementsaanvraag zijn vermeld schulden betreffen van [OG Beheer] OG Beheer. De hypotheekschulden kunnen bovendien in beginsel niet in de WSNP worden betrokken en dus niet in aanmerking komen voor “een schone lei”.
[appellant] heeft onvoldoende inzage gegeven welke baten en welke lasten, alsmede welke bezittingen en welke schulden in privé aan hem kunnen worden toegerekend. Op grond van de huidige gegevens kan in ieder geval niet geconcludeerd worden dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 288 lid 1 aanhef en sub a Fw.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2015.