3.1.1.In het onderhavige hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten.
[appellant] drijft of heeft gedreven een groothandel in onder meer decoratieve cosmetica en kappersbenodigdheden.
[geïntimeerden] heeft tot 1 januari 2003 een winkel gedreven aan het [straatnaam] in [woonplaats 2], aanvankelijk in de vorm van een vennootschap onder firma tezamen met zijn toenmalige vennoot [vennoot] onder de naam Buurtwinkel [Buurtwinkel] en vanaf 16 januari 2002 als eenmanszaak onder de naam [Service Punt] [straatnaam].
[geïntimeerde 2] heeft de winkel op 1 januari 2003 overgenomen en heeft deze tot 1 juli 2005 gedreven. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn broers.
[appellant] leverde regelmatig zaken af aan de hiervoor genoemde winkel, in de periode vanaf eind 2001 tot en met medio 2003.
Bij brief van 30 september 2003 heeft de incassogemachtigde van [appellant] [geïntimeerden] gemaand tot betaling van de facturen met nummer 2002/456, 2002/485, 2002/513, 2002/514, 2002/518, 2002/531, 2002/577, 2002/578, 2002/619 en 2002/620.
Bij brief van 12 oktober 2003 heeft de gemachtigde van [geïntimeerden] daarop aan de incassogemachtigde van [appellant] bericht:
“Onze cliënt dhr. [geïntimeerde 1] (..) heeft herhaalde malen aan U doorgegeven dat hij met ingang van 31-12-2002 gestopt is met zijn bedrijf, Buurtwinkel [Buurtwinkel]. Op 10 december 2002 en tevens meerdere malen daarvoor heeft cliënt aan dhr. [appellant] van [Groothandel] groothandel verzocht om zijn spullen te komen ophalen. Met [Groothandel] is indertijd de afspraak gemaakt om op basis van consignatie te werken, wat inhoudt dat dat [Groothandel] aan ons spullen levert, deze vervolgens 4 weken bij ons laat en na die 4 weken langskomt om de niet verkochte spullen op te halen. De wel verkochte spullen worden dan meteen afgerekend. (..)”