9.2.De onderhavige overeenkomst vervalt onmiddellijk, m.u.v. al hetgeen is bepaald onder de punten 4.1. tot en met 4.8, indien de huidige directie van [geïntimeerde] op welke wijze dan ook de volledige of gedeeltelijke zeggenschap over [geïntimeerde] heeft overgedragen. Van een eventuele overdracht van de zeggenschap zal de LH tijdig en vooraf worden geïnformeerd.”
In 2010 hebben partijen een nadere, aanvullende overeenkomst gesloten waarbij art. 2.1 van de licentieovereenkomst (voor zover hier van belang) wordt gewijzigd in:
“A. Het is de LH toegestaan d.m.v. een 3 partijenovereenkomst tussen [geïntimeerde], [appellante] en derden Trainers/Licentiehouders en steeds in overleg met [geïntimeerde] derden te contracteren voor het [geïntimeerde] Licentiehouderschap waarbij [appellante] als commercieel coach van genoemde Trainers/Licentiehouders zal optreden.
B. [appellante] ontvangt steeds 50% van de Licentie-afdracht van de Trainers/Licentiehouders welke middels de 3 partijenovereenkomst tot het [geïntimeerde] Trainer/Licentiehouderschap zijn toegetreden.”
Bij het aangaan van de licentieovereenkomst waren de heer [bestuurder geïntimeerde 1], mevrouw [bestuurder geïntimeerde 2] en mevrouw [bestuurder geïntimeerde 3] bestuurders van [geïntimeerde]. Op 7 mei 2010 heeft mevrouw [bestuurder geïntimeerde 3] haar ontslag aangeboden en is dit ontslag per die datum verleend.
Bij aangetekend schrijven van 25 november 2011 heeft [geïntimeerde] de licentieovereenkomst met ingang van 24 maart 2013 opgezegd.
Bij (onder meer aangetekend) schrijven van 29 november 2011 heeft mr. De Vries namens [appellante] [geïntimeerde] gesommeerd om:
binnen zeven dagen € 38.750,- wegens ten onrechte niet toegepaste afdrachtvrijstellingen en € 7.012,50 ex BTW ter zake van de training van [Y.];
met onmiddellijke ingang zich te onthouden van iedere mededeling over cliënten jegens derden;
zich met onmiddellijke ingang te onthouden van enige bemoeienis met contractuele relaties die cliënten met derden hebben, de trainers van cliënten daaronder begrepen;
binnen zeven dagen een opgave te doen van de omzet die [geïntimeerde] aan [X.] heeft gefactureerd;
met onmiddellijke ingang integraal alle verplichtingen jegens [appellante] na te komen en de rechten van [appellante] zowel binnen als buiten [geïntimeerde] volledig te respecteren.
Bij brief van 7 december 2011 heeft mr. De Vries namens [appellante] aan de heer [Project Management], statutair directeur van [geïntimeerde], onder meer het volgende geschreven:
“Ik bevestig u hetgeen bij gelegenheid van dat telefoongesprek besproken.
(…)
Tevens uitte u de bereidheid tot een tussentijds beëindiging van de overeenkomst met cliënten, waarbij cliënten een afkoopsom zouden moeten betalen van ongeveer € 150.000,-.
Dat bedrag is, gegeven de concrete omstandigheden, onaanvaardbaar voor cliënten.”
Bij (aangetekende) brief van 17 januari 2012 heeft mr. De Vries namens [appellante] aan [geïntimeerde] onder meer het volgende meegedeeld:
“Uitdrukkelijk onverminderd hetgeen gesteld in mijn hierboven bedoelde brieven stel ik u nog eenmaal gedurende 10 dagen na dagtekening deze in de gelegenheid om aan voormelde sommaties te voldoen, bij gebreke waarvan de overeenkomst tussen u en cliënten, voor zoveel deze al rechtens geldig mocht blijken te zijn, eenzijdig door cliënten zal zijn ontbonden.”
Bij brief van 2 februari 2012 heeft [geïntimeerde] aan mr. de Vries en aan dhr. [directeur appellante], statutair directeur van [appellante], onder meer het volgende meegedeeld:
“Een simpel briefje d.d. 17 jan. 2012 tot sommatie van nakoming met een uitloop van 10 dagen van de zijde van u en dus cliënten volstaat niet om de overeenkomst wettelijk eenzijdig door cliënten te doen beëindigen. (…)
[geïntimeerde] stelt (…) derhalve vast dat de overeenkomst rechtsgeldig en actueel is tot en met 31 jan. 2012. (…)
Onder voorbehoud van alle rechten zeggen wij bij deze op grond van niet nakoming de Licentie-overeenk. tot stand gekomen op d.d. 23 okt. 2006 en de bijlage tot stand gekomen d.d. 10 juni 2010 met ingang van heden, 2 febr. 2012 onmiddellijk op.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg in conventie, na haar eis bij conclusie van antwoord in reconventie, tevens akte wijziging van eis in conventie te hebben gewijzigd, samengevat:
A.
primaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen op 7 mei 2010 op grond van art. 9.2. van deze overeenkomst is ontbonden dan wel geëindigd;
althans subsidiaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen op 27 januari 2012 eenzijdig door [appellante] is ontbonden;
althans meer subsidiairontbinding van de overeenkomst met onmiddellijke ingang;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 38.750,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 7.012,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 16.420,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011 tot de dag van de voldoening;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.124,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de schade die [appellante] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het toerekenbaar tekortschieten van [geïntimeerde], op te maken bij staat;
[geïntimeerde] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan [appellante] een opgave te doen van de omzetten die behaald zijn bij de klant [X.], alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag ter grootte van 50% van deze omzetten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente met ingang van 5 december 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 1.785,- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in conventie. Voortbouwend op haar verweer vorderde [geïntimeerde] in eerste aanleg in reconventie, samengevat:
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 160.972,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2012;
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 2.070.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2012;
[appellante] te gebieden om de onder punt 108 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie bedoelde lijst met referenties binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis van haar website(s) te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.3.Het hof zal in het navolgende ingaan op de grondslagen van de vorderingen in conventie en in reconventie en op het tegen die vorderingen gevoerde verweer, voor zover relevant in hoger beroep.
3.3.1.In het tussenvonnis van 26 september 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 16 januari 2013 heeft de rechtbank in conventie, samengevat, als volgt geoordeeld:
Het in conventie onder E gevorderde is toewijsbaar (rov. 4.17 en 4.18).
Het in conventie onder G gevorderde is toewijsbaar (rov. 4.20 en 4.21).
De overige vorderingen in conventie zijn niet toewijsbaar (rov. 4.2 tot en met 4.16, rov. 4.19 en rov. 4.22).
Op grond van deze oordelen heeft de rechtbank in conventie:
[geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] € 2.124,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011;
[geïntimeerde] bevolen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis aan [appellante] een opgave te doen van de omzetten die behaald zijn bij de trainer/klant [X.];
[geïntimeerde] veroordeeld om aan [appellante] een bedrag te betalen ter grootte van 50% van de op deze omzetten gebaseerde door [X.] aan [geïntimeerde] te betalen licentie-afdracht, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 5 december 2011;
het in conventie meer of anders gevorderde afgewezen;
[appellante] als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding in conventie veroordeeld.
3.3.3.De rechtbank heeft in reconventie geoordeeld dat de vorderingen van [geïntimeerde] niet toewijsbaar zijn (rov. 4.23 tot en met 4.25). Op grond van dat oordeel heeft de rechtbank in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] in de kosten van het geding in reconventie veroordeeld.
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijk recht
3.4.1.Omdat [geïntimeerde] in België gevestigd is, heeft het onderhavige geschil internationale aspecten. Het hof moet dus eerst onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. Die bevoegdheid is aanwezig. Het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de EEX-Verordening zoals die gold toen de onderhavige procedure aanhangig werd gemaakt. Tussen partijen staat vast dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 van die verordening rechtsmacht heeft.
3.4.2.Het geschil tussen partijen houdt verband met de op 23 maart 2006 tussen hen gesloten licentieovereenkomst. Op grond van artikel 6.1 van die overeenkomst is op het onderhavige geschil Nederlands recht van toepassing. Ook daarover zijn partijen het eens.
Naar aanleiding van de eiswijzigingen in hoger beroep
3.5.1.[appellante] heeft op de pagina’s 15 tot en met 18 van haar memorie van grieven haar eis in conventie gewijzigd. Zij vordert nu in conventie, samengevat:
A.
primairvernietiging van de overeenkomst tussen partijen op grond van dwaling;
althans subsidiaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen op 7 mei 2010 op grond van art. 9.2. van deze overeenkomst is ontbonden dan wel geëindigd;
althans meer subsidiaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen op 27 januari 2012 eenzijdig door [appellante] is ontbonden;
althans meer meer subsidiaireen verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd op 2 februari 2012 als gevolg van opzegging door [geïntimeerde];
althans meer meer meer subsidiairontbinding van de overeenkomst met onmiddellijke ingang;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 38.750,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 21 november 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 7.012,50, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 21 november 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 16.420,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 21 november 2011 tot de dag van de voldoening;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.124,25, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 21 november 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding van € 166.959,-- vermeerderd met de wettelijke rente over dag bedrag vanaf 21 november 2011;
veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de overige schade, op te maken bij staat;
[geïntimeerde] te bevelen om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest aan [appellante] een opgave te doen van de omzetten die behaald zijn bij de klant [X.], op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag ter grootte van 50% van deze omzetten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover met ingang van 21 november 2011;
I. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 1.785,- ter zake van buitengerechtelijke kosten;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.5.2.Deze eiswijziging is toelaatbaar. Na bespreking van de grieven zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis in conventie toewijsbaar is.
3.6.1.[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, haar eis in reconventie vermeerderd. Zij vordert nu in reconventie, samengevat:
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 146.970,71, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 24 maart 2013;
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 2.070.000,--, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 12 september 2012;
[appellante] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest aan [geïntimeerde] een accountantsverklaring conform artikel 5.1 van de licentieovereenkomst te doen toekomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[appellante] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest het gebruik van de onder punt 108 van de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende eis in reconventie bedoelde lijst met referenties te staken en gestaakt te houden en haar te verbieden om de op die lijst genoemde bedrijven c.q. contactpersonen te benaderen of te doen benaderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
veroordeling van [appellante] tot betaling van € 22.139,10 althans € 17.840,10, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 10 september 2013;
met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.6.2.Ook deze eiswijziging is toelaatbaar. Na bespreking van de grieven zal blijken in hoeverre de gewijzigde eis in reconventie toewijsbaar is.
3.7.1.[appellante] heeft in principaal hoger beroep elf grieven aangevoerd. [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis (naar het hof begrijpt: voor zover in conventie gewezen) en tot het alsnog geheel toewijzen van haar gewijzigde vorderingen in conventie. Naar het hof begrijpt bedoelde [appellante] aan het slot van de memorie van grieven tevens te concluderen tot bekrachtiging van het vonnis voor zover daarbij de vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie geheel zijn afgewezen.
3.7.2.[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord in principaal hoger beroep, randnummer 4, betoogt dat [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan door bij herhaling ongemotiveerd te verwijzen naar producties, zonder die verwijzing toe te lichten. Volgens [geïntimeerde] moet [appellante] om deze reden niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep. Het hof verwerpt dit beroep op niet-ontvankelijkheid. Het hof acht veel van de verwijzingen naar producties voldoende toegelicht. [geïntimeerde] heeft op de betreffende onderdelen ook uitvoerig inhoudelijk verweer gevoerd, zodat kennelijk ook aan haar het doel van de verwijzingen voldoende duidelijk was. Voor zover bepaalde verwijzingen naar producties niet voldoende zijn toegelicht, zal het hof daar indien nodig gevolgtrekkingen aan verbinden bij de beoordeling van de betreffende stellingen. Tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep leidt het echter niet.
3.7.3.[geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep vijf grieven aangevoerd. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog geheel toewijzen van haar gewijzigde vorderingen in reconventie. Naar het hof begrijpt bedoelt [geïntimeerde] tevens te concluderen tot afwijzing van de gewijzigde vorderingen in conventie van [appellante].
3.7.4Het hof zal het geschil tussen partijen bespreken aan de hand van de in conventie en in reconventie geformuleerde gewijzigde vorderingen. De grieven komen daarbij aan de orde voor zover zij op de betreffende vorderingen betrekking hebben.
Naar aanleiding van het in conventie onder A primair gevorderde: vernietiging van de licentieovereenkomst van 23 maart 2006 wegens dwaling
3.8.1.Het hof zal eerst beoordelen of het onder A primair gevorderde toewijsbaar is. Die vordering van [appellante] strekt tot vernietiging van de licentieovereenkomst van 23 maart 2006 wegens de in paragraaf 9.3.2 van de memorie van grieven omschreven dwaling. In die paragraaf heeft [appellante] aan het beroep op dwaling, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
In het klantenregistratiesysteem (“SPC”) van [geïntimeerde] worden alle klanten en prospects van de verschillende trainers geregistreerd, teneinde te voorkomen dat de trainers in elkaars vaarwater komen. Gebleken is dat [geïntimeerde] een trainer had en nog heeft die niet in het SPC vermeld stond, te weten de heer [voormalig trainer geïntimeerde]. [voormalig trainer geïntimeerde] werkte in de periode van 14 augustus 1995 tot 9 januari 2013 ook onder de naam [geïntimeerde] en verzorgde voor het midden- en kleinbedrijf dezelfde trainingen als [appellante] en de andere trainers gaven, maar voor een aanzienlijk lagere prijs. [geïntimeerde] heeft daar al voor en tijdens de looptijd van de overeenkomst met [appellante] inkomsten uit ontvangen en dus [appellante] oneerlijke concurrentie aangedaan. Bovendien heeft [geïntimeerde] [appellante] op dit punt misleid bij het aangaan van de licentieovereenkomst. Als [appellante] van het voorgaande geweten had, zou zijn de licentieovereenkomst niet althans niet op dezelfde voorwaarden zijn aangegaan.
3.8.2.[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, paragrafen 163 tot en met 178 (met name 171 tot en met 178), gemotiveerd verweer gevoerd tegen dit beroep op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling. [geïntimeerde] heeft daar, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
[voormalig trainer geïntimeerde] was en is geen [geïntimeerde]-trainer zoals de overige trainers en is om die reden niet in het SPC opgenomen. [voormalig trainer geïntimeerde] werkt als trainer voor MKB Cursus & Advies en verzorgde slechts twee specifiek op het MKB gerichte trainingen voor MKB-tarieven. MKB Cursus & Advies en/of [voormalig trainer geïntimeerde] verkochten geen (volledige) [geïntimeerde] trainingen. Dat [voormalig trainer geïntimeerde] in het handelsregister onder de naam [geïntimeerde] vermeld stond, houdt verband met het feit dat [geïntimeerde] haar activiteiten in 1995 heeft verplaatst van Nederland naar België. [geïntimeerde] heeft toen de handelsnaam [geïntimeerde] in bruikleen gegeven aan MKB Cursus & Advies en [voormalig trainer geïntimeerde] heeft zich onder de naam [geïntimeerde] ingeschreven in verband met zijn werk voor MKB Cursus en Advies. Dus van de door [appellante] gestelde dwaling is geen sprake.
Bovendien was [appellante] al medio 2006, dus kort na het sluiten van de licentieovereenkomst, op de hoogte van de rol van [voormalig trainer geïntimeerde] en de trainingen die [voormalig trainer geïntimeerde] verzorgde. en een vordering tot vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling is dus al in 2009 verjaard.
3.8.3.[appellante] is in zijn memorie van antwoord incidenteel hoger beroep, paragraaf 65 en verder, nog op dit verweer van [geïntimeerde] (waaronder het beroep op verjaring) ingegaan. Vervolgens heeft [geïntimeerde] bij haar akte houdende bezwaar, tevens uitlating producties nog op de kwestie gereageerd.
3.8.4.Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat [voormalig trainer geïntimeerde] vóór en tijdens de looptijd van de licentieovereenkomst die [geïntimeerde] met [appellante] heeft gesloten, op de Nederlandse markt in elk geval een deel van de trainingen uit het [geïntimeerde]-pakket heeft aangeboden en daarbij de naam [geïntimeerde] heeft gehanteerd, terwijl een deel van de opbrengsten daarvan aan [geïntimeerde] toekwam. [geïntimeerde] heeft ook niet betwist dat [voormalig trainer geïntimeerde] daarbij lagere prijzen hanteerde dan [appellante] en de andere trainers op grond van de licentieovereenkomst mochten hanteren. Omdat [voormalig trainer geïntimeerde] niet in het SPC werd vermeld, was dit voor [appellante] niet via het SPC kenbaar. Het hof deelt het standpunt van [appellante] dat [geïntimeerde] dit vóór of bij het sluiten van de overeenkomst aan [appellante] had moeten meedelen omdat [voormalig trainer geïntimeerde] met de betreffende activiteiten (concurrerende activiteiten tegen lagere tarieven dan [appellante] mocht hanteren) in elk geval ten dele in het vaarwater van [appellante] zou komen.
3.8.5.[geïntimeerde] heeft niet gemotiveerd de stelling van [appellante] betwist dat [appellante], indien zij van het bovenstaande op de hoogte zou zijn geweest vóór het sluiten van de licentieovereenkomst, die overeenkomst niet of in elk geval niet op dezelfde voorwaarden zou zijn aangegaan. Dit brengt mee dat het beroep van [appellante] op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, dat klaarblijkelijk gebaseerd is op de in artikel 6:228 lid 1 sub b genoemde dwalingsgrond, in beginsel voor honorering in aanmerking komt.
3.8.6.Het voorgaande brengt mee dat een oordeel gegeven moet worden over het beroep dat [geïntimeerde] heeft gedaan op verjaring van de bevoegdheid van [appellante] om de overeenkomst te vernietigen wegens dwaling. [geïntimeerde] heeft dienaangaande aangevoerd dat [appellante] al in 2006 op de hoogte was van de samenwerking van [geïntimeerde] met MKB Cursus & Advies en de rol die [voormalig trainer geïntimeerde] daarbij speelde. Ter onderbouwing van die stelling heeft [geïntimeerde] verwezen naar een e‑mail van [voormalig trainer geïntimeerde] aan [Project Management] van 11 juni 2006 en een e-mail van [voormalig trainer geïntimeerde] aan [Project Management] van 21 juni 2013.
3.8.7.Het hof verwerpt dit beroep op verjaring. Uit de genoemde e-mails is af te leiden dat [directeur appellante] in juni 2006 in Utrecht een deel van een training bij [voormalig trainer geïntimeerde] heeft gevolgd en dat [directeur appellante] bij die gelegenheid met [voormalig trainer geïntimeerde] heeft gesproken. Uit de e-mails is echter in het geheel niet af te leiden dat bij die gelegenheid aan [directeur appellante] duidelijk is gemaakt dat [voormalig trainer geïntimeerde] op de hierboven omschreven wijze onder de naam [geïntimeerde] een deel van het trainingspakket op de Nederlandse markt aanbood en daarmee in feite [appellante] concurrentie zou aandoen. [geïntimeerde] heeft dienaangaande ook geen gespecificeerd bewijsaanbod gedaan. Dat brengt mee dat niet kan worden geoordeeld dat de in artikel 3:52 lid 1 sub c omschreven verjaringstermijn van drie jaren in juni 2006 is gaan lopen. Over een ander moment van ingang van de verjaringstermijn heeft [geïntimeerde] niets gesteld. Het hof verwerpt daarom het beroep dat [geïntimeerde] heeft gedaan op verjaring van de bevoegdheid om de licentieovereenkomst wegens dwaling te vernietigen.
3.8.8.Het hof zal op bovenstaande gronden de primaire vordering van [appellante] tot vernietiging van de licentieovereenkomst wegens dwaling toewijzen.
Naar aanleiding van het in conventie onder A subsidiair, meer subsidiair, meer meer subsidiair en meer meer meer subsidiair gevorderde