In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] B.V. tegen [geïntimeerden], naar aanleiding van een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen de oprichters van de vennootschap [Vennootschap] B.V., die zich bezighoudt met de import en verkoop van marmeren beelden uit China. [appellante] B.V. stelt dat [geïntimeerden] zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijk bestuur en onrechtmatige daad, wat heeft geleid tot schade voor [appellante]. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gestelde schade, en heeft de vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft [appellante] haar vorderingen gewijzigd en een schadevergoeding van € 419.047,= geëist, alsook een verklaring voor recht dat [geïntimeerden] zich schuldig hebben gemaakt aan onbehoorlijk bestuur. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om [appellante] in de gelegenheid te stellen een exploot van betekening van het arrest en de memorie van grieven aan [geïntimeerden] in het geding te brengen. De verdere beslissing is aangehouden.