Ten aanzien van de vraag of op de voet van het bepaalde in artikel 1:377a lid 3
sub a en d BW het hebben van contact met de moeder ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van [de zoon] en/of contact met de moeder anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van [de zoon], overweegt het hof dat genoegzaam is vast komen te staan dat [de zoon] een enorme weerstand laat zien tegen alles wat met zijn moeder te maken heeft en dat het voor de betrokkenen en de deskundigen niet duidelijk is waar deze weerstand op is gebaseerd.
In dit kader heeft het hof dan ook in de tussenbeschikking van 12 september 2013 een deskundigenonderzoek gelast waarin mr. drs. I Sandig en mr. L.J.G. de Haas (hierna: de deskundigen) is verzocht om onderzoek te doen naar de problematiek van [de zoon], met name naar de weerstand van [de zoon] om omgang met de moeder te hebben. Tevens heeft het hof de deskundigen verzocht te onderzoeken op welke wijze deze weerstand doorbroken kan worden.
De deskundigen geven in hun bericht van 21 juli 2014 aan dat feitelijke begeleiding van enige omgang niet mogelijk is geweest, gezien de afwerende houding van [de zoon]. Naar het oordeel van het hof hebben de deskundigen de vraag waar de weerstand bij [de zoon] vandaan komt en op welke wijze de weerstand doorbroken kan worden niet, althans onvoldoende beantwoord. Tot op heden is het voor de deskundigen en de moeder onduidelijk wat de oorzaak is van de afwerende houding van [de zoon] naar zijn moeder.
De vader stelt zich op het standpunt dat [de zoon] boos op de moeder is omdat zij zijn spullen van zijn kamer niet heeft afgegeven en feitelijk contact (onder andere op school) heeft geforceerd. Verder heeft de vader ter zitting van het hof nog één incident genoemd. Volgens de vader heeft [de zoon] zijn spaarpot uit de echtelijke woning meegenomen, waarna de moeder hem daarop in kwetsende bewoordingen heeft aangesproken.
Hoewel er zich mogelijk in het verleden gebeurtenissen hebben voorgedaan die [de zoon] een vervelend gevoel hebben gegeven, acht het hof het niet aannemelijk dat deze omstandigheden, objectief gezien en mede rekening houdend met de autistische problematiek van [de zoon], ten grondslag kunnen liggen aan de volhardende en langdurende weerstand van een thans
13-jarig kind richting zijn moeder. De ontstane situatie waarin [de zoon] op geen enkele wijze nog contact wil met zijn moeder, acht het hof zeer zorgwekkend. Indien [de zoon] nog steeds hinder zou ondervinden van de door de vader geschetste incidenten, merkt het hof op dat het op de weg van de vader ligt om professionele hulp in te schakelen om [de zoon] te helpen bij de verwerking hiervan en om [de zoon] te helpen bij het herstel van het contact met de moeder.
Het hof gaat, gelet op de hevigheid en de duur van de weerstand van [de zoon] richting zijn moeder, niet mee met de stelling van de vader dat deze weerstand op zijn beloop dient te worden gelaten in de verwachting dat deze vanzelf zal verminderen. In de afgelopen drie jaren is in deze situatie immers geen enkele verandering gekomen en er is niets gesteld of gebleken op grond waarvan deze verwachting van de vader gewettigd kan worden genoemd.