ECLI:NL:GHSHE:2015:769

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 maart 2015
Publicatiedatum
9 maart 2015
Zaaknummer
HV 200.163.285-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging schuldsaneringsregeling na tekortkomingen in verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 maart 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 14 januari 2015 geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellante verlengd moest worden, omdat zij toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om toekenning van een schone lei. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 februari 2015 heeft de appellante haar situatie toegelicht, waarbij zij stelde dat haar boedelachterstand en de nieuwe schulden voortkwamen uit onduidelijkheden in de regelgeving en haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar ziekte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 5 maart 2015
Zaaknummer : HV 200.163.285/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/04/12/17 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.J.T.J. Meuwissen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 januari 2015.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 januari 2015, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat aan haar een schone lei wordt toegekend.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 februari 2015. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Meuwissen.
- mevrouw [de bewindvoerder], hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 januari 2015;
- de indieningsformulieren met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 28 januari 2015 en 3 februari 2015;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 5 februari 2015 en 6 februari 2015.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 17 januari 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 349a Faillissementswet (Fw) geoordeeld dat, nu [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, de termijn van de schuldsaneringsregeling dient te worden verlengd met een duur van twee jaar, te rekenen vanaf het moment dat de beslissing onherroepelijk is, derhalve tot maximaal 23 januari 2017.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De rechtbank is gebleken dat de saniet een boedelachterstand heeft van € 1.421,00. Bovendien is saniet de informatie- en sollicitatieplicht niet in voldoende mate nagekomen. Daarnaast is er een nieuwe schuld van tenminste € 500,00 ontstaan. (…)
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard te verwachten dat de saniet bij een verlenging van een looptijd deze tekortkomingen alsnog kan wegnemen. De rechtbank is van oordeel dat saniet, gelet op het vorenstaande, nog een allerlaatste kans dient te krijgen.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Blijkens het eindverslag van de bewindvoerder staat er een bedrag van € 47,10 op de boedelrekening, maar dit had volgens [appellante] een bedrag van € 1.468,87 moeten zijn. Daarbij is de boedelachterstand mede een gevolg van het aanmerken van een aan [appellante] verstrekte lening/voorschot door [schuldeiser 1] en [schuldeiser 2] van een maandtermijn huur die [appellante] vooruit moest betalen teneinde haar huidige woning te kunnen verkrijgen. Met betrekking tot de sollicitatie- en informatieplicht merkt [appellante] op dat, nu zij ingevolge de ziektewet van gemeentewege geen sollicitatieplicht meer heeft, er onduidelijkheid bestaat in de regelgeving van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van een dergelijke situatie. De zeer strenge afdeling Sociale Zaken meldt in het kader van de WWB immers dat [appellante] niet behoeft te solliciteren, terwijl de bewindvoerder haar verwijt dat zij niet heeft gesolliciteerd. [appellante] merkt hierbij op dat zij overigens wel degelijk heeft gesolliciteerd en, ondanks haar leeftijd en beperkingen, zelfs een tijdelijke arbeidsovereenkomst heeft weten te verkrijgen, maar dat deze tijdelijke arbeidsovereenkomst vanwege economische redenen beëindigd is. Met betrekking tot de nieuwe schuld merkt [appellante] tot slot op dat dit bedrag is aangewend voor een vooruitbetaling van haar nieuwe woning.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan haar verzoek, zoals geformuleerd in het beroepschrift, te wijzigen in die zin dat zij thans geen toekenning van de schone lei meer verzoekt, doch uitsluitend een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor de duur van één jaar. Voorts stelt [appellante] dat zij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling circa 120 sollicitaties heeft verricht. Uitgaande van artikel 3.5 van de Recofa richtlijnen, waarin onder meer is bepaald dat een schuldenaar gemiddeld viermaal per maand een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) dient te verrichten, zou dit volgens [appellante] betekenen dat zij nog voor de duur van zeven maanden viermaal per maand zou moeten solliciteren teneinde in het kader van de schuldsaneringsregeling in voldoende mate te hebben gesolliciteerd, zodat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling in beginsel geen twee jaar zou hoeven te bedragen. Met betrekking tot de betalingen welke door de heer [schuldeiser 1] aan haar zijn verricht merkt [appellante] op dat het bedrag van € 500,00 een lening betreft. Dit bedrag heeft [appellante] naar eigen zeggen aangewend teneinde een nieuwe huurwoning, waarvoor zij één maand huur vooraf diende te voldoen, te kunnen gaan betrekken. Met betrekking tot het bedrag van € 350,00 merkt [appellante] op dat zij niet meer weet waar deze betaling betrekking op heeft of waarvoor zij deze gelden heeft aangewend. Tot slot merkt [appellante] op dat de bewindvoerder met betrekking tot haar vakantiegeld een onjuiste berekening heeft gemaakt, of althans is uitgegaan van de verkeerde bedragen. De uitkering die [appellante] uit hoofde van de ziektewet geniet is immers inclusief vakantiegeld; er wordt geen vakantiegeld gereserveerd. Daarnaast geniet [appellante], omdat zij op basis van de ziektewetuitkering alleen een inkomen onder het bijstandsniveau geniet, een aanvullende uitkering waarop maandelijks wel 8% vakantiegeld wordt gereserveerd. Uitsluitend dit laatste vakantiegeldbedrag wordt ineens in mei uitgekeerd zodat het in die maand door [appellante] ontvangen vakantiegeld lager is dan door de bewindvoerder, op basis van het totale inkomen van [appellante], is berekend.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 5 februari 2015 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Met betrekking tot de boedelachterstand merkt de bewindvoerder op dat deze achterstand is ontstaan, omdat [appellante] een aantal door haar ontvangen bedragen ten onrechte niet aan de boedel heeft afgedragen en bovendien niet iedere maand een reguliere boedelafdracht heeft verricht. De boedelachterstand bedraagt volgens de meest recente berekeningen van de bewindvoerder op dit moment € 1.098,84. De bewindvoerder merkt voorts op dat indien de door [appellante] ontvangen en niet aan de boedel afgedragen bedragen, zoals [appellante] zelf stelt, geen schenkingen waren, maar leningen, er in dat geval sprake is van een nieuwe schuld. Tevens stelt de bewindvoerder dat [appellante] gedurende de periodes januari 2012 t/m december 2012 alsmede juni 2013 t/m april 2014 niet heeft voldaan aan haar sollicitatieverplichting. De bewindvoerder stelt daarbij vast dat [appellante] in haar beroepschrift geen enkele uitleg geeft waarom zij gedurende voornoemde periodes niet (naar behoren) heeft gesolliciteerd. Tot slot benadrukt de bewindvoerder dat een vrijstelling van de sollicitatieplicht in het kader van een WWB uitkering geenszins betekent dat men ook in het kader van de schuldsaneringsregeling van deze verplichting is vrijgesteld, waarbij bovendien nimmer een medische rapportage en/of beschikking, waaruit zou kunnen blijken dat [appellante] volledig arbeidsongeschikt moet worden geacht, is overgelegd.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder onderschrijft de door [appellante] geschetste situatie met betrekking tot haar vakantiegeld en heeft de boedelachterstand op basis hiervan dan ook herberekend waarna zij tot de actuele, lagere achterstand is gekomen. Daarbij stelt de bewindvoerder dat de door [appellante] thans ter zitting in hoger beroep aan haar overgelegde medische rapportages naar haar idee onvoldoende aanleiding geven tot het aanvragen van een ontheffing van de sollicitatieplicht bij de rechter-commissaris. De rapportage is immers uit 2013 en dus gedateerd en bovendien opgesteld door de huisarts van [appellante] en derhalve geen geldig keuringsrapport. De bewindvoerder heeft haar verzoek om de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellante] te verlengen met twee jaar dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Vast staat eveneens dat [appellante] niet door de rechter-commissaris van deze verplichting was vrijgesteld, zodat deze gedurende de gehele looptijd van de schuldsaneringsregeling onverkort voor haar van kracht is geweest. Daarbij komt dat [appellante] verzuimd heeft om medische rapportages waaruit haar (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid eventueel zou kunnen worden herleid gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet en in elk geval niet tijdig, zo al de thans in hoger beroep overgelegde medische stukken als dusdanige rapportages zouden kunnen worden opgevat nu zij gedateerd zijn en opgesteld door de huisarts, aan haar bewindvoerder heeft overgelegd, waardoor zij de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatieplicht evenmin naar behoren is nagekomen.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat [appellante] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een tweetal bedragen van respectievelijk € 500,00 en € 375,00, derhalve in totaal een bedrag van € 875,00, van de heer [schuldeiser 1] heeft ontvangen en dat zij deze bedragen nimmer ten bate van de boedel heeft gebracht zodat er, overigens mede vanwege het feit dat [appellante] daarnaast niet immer haar reguliere boedelafdrachten heeft verricht, een boedelachterstand is ontstaan. Een en ander klemt des te meer nu [appellante] bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep nadrukkelijk heeft verklaard dat zij ten aanzien van het bedrag van € 375,00 niet meer weet waarom zij dit bedrag van de heer [schuldeiser 1] heeft ontvangen noch waarvoor zij dit bedrag heeft aangewend. Nu [appellante] bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep voorts nadrukkelijk en bij herhaling heeft verklaard dat het bedrag van € 500,00 dient te worden beschouwd als een lening, welke zij op termijn aan de heer [schuldeiser 1] dient terug te betalen, stelt het hof voorts vast dat er sprake is van een nieuwe schuld. Daarbij is het hof van oordeel dat, mede in het licht van de door de bewindvoerder aan [appellante] gezonden brieven waarin saniet regelmatig op de inspanningsverplichting c.q. informatieverplichting is gewezen en het gehouden verhoor bij de rechter-commissaris niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten althans niet kunnen worden toegerekend.
3.8.4.
Gelet op het vorengaande stelt het hof dan ook vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen waarbij het hof geen aanleiding ziet om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkomingen gezien hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven.
3.9.
Met de rechtbank is het hof evenwel van oordeel dat, met gebruikmaking van de in artikel 349a Fw geboden mogelijkheid, de schuldsaneringsregeling van [appellante] kan worden verlengd opdat [appellante] een allerlaatste kans wordt geboden op een schuldenvrije toekomst. Gelet op de aard en omvang van de tekortkomingen, alsmede het feit dat er sprake is van meerdere tekortkomingen welke bovendien alle door [appellante] voor het einde van de verlengde schuldsaneringsregeling dienen te zijn weggenomen, acht het hof een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling voor een kortere periode dan door de rechtbank vastgesteld, zoals door [appellante] is verzocht, hierbij niet in de rede liggen. Het hof wijst [appellante] er voorts nadrukkelijk op dat voor haar alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen waaronder, zolang er door de rechter-commissaris geen vrijstelling van de sollicitatieplicht is verleend, met name de sollicitatieplicht, onverkort van kracht zullen zijn. Ingevolge artikel 3.5 van de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen dient zij derhalve gemiddeld viermaal per maand aantoonbaar een schriftelijke sollicitatie (exclusief open sollicitaties) te verrichten alsmede ingeschreven te zijn bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) en drie á vier uitzendbureaus. Voorts dient [appellante] voor het einde van de verlengde schuldsaneringsregeling de ontstane boedelachterstand volledig te hebben ingelopen alsmede haar nieuwe schulden volledig te hebben afgelost.
3.10.
Het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, brengt met zich dat het vonnis waarvan beroep naar het oordeel van het hof dient te worden bekrachtigd. Hierbij geldt wel dat, in het licht van enerzijds artikel 349a Fw en anderzijds de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935), de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] op een juiste wijze moet worden verlengd. In genoemd arrest heeft de Hoge Raad overwogen:
“ 3.6.2.De in de tweede afdeling van titel III Fw voorziene gevolgen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling treden op vanaf het moment waarop de beslissing tot verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling onherroepelijk is geworden. Het vorenstaande brengt mee dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van art. 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling”.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van twee jaar geïndiceerd is, zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 7 maart 2017, nu in de periode 17 januari 2015 tot en met 13 maart 2017 gezien de uitspraak van de Hoge Raad de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellante] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met twee jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 14 maart 2017;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2015.